Handelingen 4 vers 1-14
Hoofdstuk 4
Vers 1 en 2
Het derde hoofdstuk deelde ons over de toespraak van Petrus tot de menigte mee, die vanwege de genezing van de verlamde man bij de poort van de tempel was samengestroomd. Hier traden nu de priesters, de hoofdman van de tempel en de Sadduceeën op, die zich eraan ergerden dat de apostelen het volk leerden en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden. Net als in de tijd van de Heer vreesden deze leiders, dat hun invloed en gezag zou worden ondermijnd als de leer van de apostelen zou worden aangenomen. En bovendien, als God Jezus werkelijk opgewekt had, was dat een gevoelige doorn in hun geweten! In de evangeliën zien we, dat de Heer het vaker met het verzet van de Farizeeën te doen had. Maar nu traden vooral de Sadduceeën in de oppositie, omdat de verkondiging van de apostelen gebaseerd was op de opstanding van Christus. Want deze sekte ontkende zowel de opstanding als ook de toekomstige wereld. En God liet deze weerstand de vrije loop, opdat de opstanding van de Heer des te meer aan het licht gebracht werd. Maar ook de priesters, de oversten en de schriftgeleerden met tegenstrijdige ideeën behoorden tot deze groep van de tegenpartij. Want als het om vijandschap tegen de Heer ging, was iedereen het daarmee eens. Zelfs Pilatus en Herodes waren vrienden geworden.
Vers 2
Wat de weerstand van deze religieuze leiders opwekte, was niet alleen het feit dat de opstanding van Jezus werd verkondigd, maar ook het feit dat de apostelen in Jezus de opstanding uit de doden onderwezen. De opstanding uit de doden is een prachtige gebeurtenis. De gelovigen zullen door de macht van de Heer, op grond van Zijn eigen opstanding, daaraan deel hebben. Toen de geliefde Zoon in Zijn leven en in Zijn dood God had verheerlijkt en in het graf was gelegd, rustte het welgevallen van God op Hem. God leidde Hem uit de dood en zette Hem aan Zijn rechterkant, en betuigde daardoor dat de dood overwonnen was. De gelovige die voor God wordt gesteld in de gehele volheid van het werk van Zijn Zoon, wordt op grond van dezelfde gunst uit het midden van de overige doden geroepen. Dit is het gevolg van deze grote waarheid die de tegenspraak van de leiders van het volk en de Sadduceeën zo sterk uitlokte. Het is een van de fundamentele waarheden van het christendom. God had al door het scheuren van de voorhang in de tempel getuigd van de waarde van het werk van zijn Zoon. Hij gaf daarmee aan, dat de mens op grond van het zojuist volbrachte werk in Zijn tegenwoordigheid kan komen. Maar door de opstanding had God openlijk getuigd van het werk en de Persoon van Zijn Zoon.
Vers 3 en 4
De oversten hielden de discipelen in hechtenis tot de volgende dag, want het was al laat. Ze hadden het volk vanaf het negende uur (Hand. 3:2) kunnen onderwijzen. “Velen echter van hen die het woord hadden gehoord, geloofden, en <het> getal van de mannen werd <ongeveer> vijfduizend”. Hier stelt de Geest van God de onverzoenlijke haat van de leiders tegenover het werk van God, dat werd gedaan voor de ogen van de vijanden van Zijn Zoon, ondanks het verzet van satan en het volk. Het woordje “echter” in het vierde vers vestigt onze aandacht op deze omstandigheid.
Vers 5-7
Op de volgende dag nam de groep tegenstanders toe tot een grote menigte. Nu waren de oversten, de oudsten en schriftgeleerden, de hogepriester en allen die van het hogepriesterlijke geslacht waren, bijeen. Allen die tot religieuze hoogwaardigheidsbekleders behoorden en een imposante menselijke macht vertegenwoordigden, hadden hun krachten gebundeld tegen de kracht van de Geest van God om – wat zij meenden – zo’n ernstig gevaar tegen te gaan. Wanneer de waarheid, dus God Zelf, wordt opgegeven, vertrouwt de mens op het zichtbare om een autoriteit te handhaven die hij niet meer bezit.
De discipelen verschijnen voor dit indrukwekkende Sanhedrin. Men stelt hen de vraag: “Door wat voor kracht of door wat voor naam hebt u dit gedaan?” De vijanden geven toe dat er een kracht aan het werk was om dit wonder te bewerkstelligen. Ze wisten goed, dat God krachtige daden kon doen; maar door wat voor kracht en door wat voor naam hadden deze eenvoudige Galileeërs gewerkt? Dat was een verontrustende vraag; want als het werkelijk door de Naam van Jezus gebeurde, wat zou er dan worden van degenen die Hem gedood hadden?
Vers 8-12
Het is de kracht van de Heilige Geest die kenmerkend is voor de activiteit die in dit boek wordt beschreven. Petrus is “vervuld met de Heilige Geest” om deze mannen te antwoorden. Deze uitdrukking: “vervuld met de Heilige Geest” wordt tien keer in dit boek gevonden.1
Petrus richt zich met kracht en duidelijkheid tot de oversten en oudsten van het volk. Hij leert wat de Heer in Lukas 21 vers 15 heeft voorzegd: “Want Ik zal u mond en wijsheid geven, die al uw tegenstanders niet zullen kunnen weerspreken of weerstaan”. Petrus zegt: “Oversten van het volk en oudsten <van Israël>, als wij vandaag worden verhoord over een weldaad aan een ziek mens [en] door welk [middel] deze behouden is, laat dan aan u allen en aan het hele volk Israël bekend zijn, dat door de naam van Jezus Christus de Nazoreeër, die u hebt gekruisigd, die God uit [de] doden heeft opgewekt, door die [naam]2 deze gezond voor u staat”.
Petrus legt opnieuw de waarde van de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, voor hen neer, maar benadrukt het feit dat God Hem, die zij gekruisigd hebben, uit de doden heeft opgewekt. Het is de eerste keer dat hij zich tot de oversten wendt en hij maakt hen daarom nu opmerkzaam op de enorme last van hun verantwoordelijkheid.
Hij voegt eraan toe: “Deze is de steen die door u, de bouwlieden, is veracht, die tot een hoeksteen [3] is geworden. En in niemand anders is de behoudenis; want er is ook onder de hemel geen andere naam onder mensen gegeven waardoor wij behouden moeten worden”. De apostel verwijst daarbij naar Psalm 118 vers 22, maar legt bijzonder de nadruk op de verachting waarmee zij de Heer behandeld hadden. Hij gebruikt de uitdrukking “veracht”, terwijl in de psalm het woord “verworpen” voorkomt. Petrus voert deze passage ook in zijn eerste brief aan, om aan te tonen dat deze Steen het fundament van het huis van God is geworden, waardoor de gelovigen levende stenen zijn, maar de “steen des aanstoots” en de “rots van ergernis” voor de ongehoorzamen (1 Petr. 2:8). Ook de Heer Zelf verwijst in Mattheüs 21 vers 42-45 naar deze passage wanneer Hij zegt: “En wie op deze steen valt, zal verbrijzeld worden”: Dat was het deel van degenen, die Hem zo hardnekkig verworpen hebben. “… en op wie hij valt, zal hij verpletteren”: Het oordeel zal over hen komen wanneer de Heer in heerlijkheid zal verschijnen.
Maar in deze steen is de redding van de natie evenals de redding van elke individuele mens; noch in Israël noch onder de volkeren bestaat een andere naam, waarvan dit zou kunnen worden gezegd. Het volk was in een verschrikkelijke toestand van opstand tegen God, hoewel het meende Hem te dienen. Het volk ging daarom het oordeel tegemoet. Kajafas wilde dit voorkomen doordat hij Christus liet sterven. Petrus bevestigt hen nu, dat alleen in deze hoeksteen, die zij verwierpen, de behoudenis ligt.
Vers 13 en 14
Het 13e vers is het mooiste getuigenis, dat de oversten over de discipelen konden geven: “Toen zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en merkten dat zij ongeletterde en eenvoudige mensen waren, verwonderden zij zich; en zij herkenden hen dat zij met Jezus waren geweest. En daar zij de mens die genezen was bij hen zagen staan, konden zij er niets tegen zeggen”. Ze bevonden zich tegenover een dubbele openbaring van de Geest:
- Zijn werkzaamheid in de zielen om hen tot geloof te leiden en
- de tekenen van de kracht, die gepaard ging met de verkondiging van het Woord.
Twee feiten sloten op dit moment hun mond:
- de kracht waarin Petrus en Johannes de waarheid aan hen voorstelde, en
- de in de naam van Jezus door de werkzaamheid van de Geest genezen mens.
De houding van Johannes moest, hoewel hij zelf niet sprak, verbazingwekkend zijn geweest. Hij had dicht bij de Heer geleefd en straalde daarom iets van Hem uit, toen hij zich achter Petrus, en alles wat deze zei, stelde. Voor de religieuze leiders waren de apostelen ongeletterde en eenvoudige mensen, die niet de vorming tot rabbijnen bezaten. Het waren dus voorwerpen van minachting voor deze hoogmoedige en aanmatigende leiders, die al bij een eerdere gelegenheid van het gewone volk zeiden: “Maar deze menigte, die de wet niet kent, is vervloekt!” (Joh. 7:49). Maar nu zagen zij mannen voor zich die met de Geest vervuld waren, aan wie God Zich openbaarde terwijl Hij ver van hen verwijderd was. De kracht waarmee de discipelen getuigenis aflegden, maakte een zeer diepe indruk op de tegenstanders. Ze waren net zo verbaasd als vroeger toen ze de Heer hoorden, en zeiden: “Hoe is Deze zo geleerd, zonder onderwezen te zijn?” (Joh. 7:15). “Want Hij leerde hen als iemand die gezag heeft, en niet als hun schriftgeleerden” (Matth. 7:29). Ook vandaag, wanneer dezelfde Geest, die nog steeds op aarde is, in kleine werktuigen werkt, kan hetzelfde feit verschijnen, zij het in zwakke mate: ongeschoolde mensen kunnen het Woord van God op een verbazingwekkende manier toepassen, zodat in de zielen van de toehoorders goddelijke, gezegende werkingen teweeg gebracht worden. Petrus en Johannes worden herkend, dat zij ‘met Jezus geweest waren’. Johannes was wel bekend bij de hogepriester, maar meer nog dan dat moest het Sanhedrin de morele gelijkenis van de discipelen met de Heer opgevallen zijn. De toehoorders waren immers altijd getroffen door de kracht van de woorden van Jezus, en nu begeleidde deze kracht ook de woorden van degenen die bij Hem geweest waren. Dat toch de verkondigers van het Woord altijd worden herkend als bij Jezus te zijn geweest en innig vertrouwd met Hem geleefd hebben, voordat ze in het openbaar verschijnen!
Het Sanhedrin kon er niets tegen inbrengen. Ze voelden hun machteloosheid tegenover de kracht van God, die zich openbaarde, die ze echter zelf niet bezaten.
Jaargang: 1958 – Bladzijde: 310
Auteur: gemeenschappelijke bijbelstudie
© www.haltefest.ch
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW