Leestijd: 5 minuten
“en Hij zei tegen mij: Mensenkind, dit is de plaats … U, mensenkind, breng het huis van Israël de boodschap van dit huis, zodat zij zich schamen vanwege hun ongerechtigheden, en laten zij het ontwerp meten … Als zij zich dan schamen … maak hun dan bekend de vorm van het huis … en schrijf dat voor hun ogen op, zodat zij heel de vorm ervan met alle bijbehorende verordeningen in acht nemen en die houden” (zie Ezech. 43:7,10,11).
Als het bergafwaarts gaat met het volk van God, zijn er profeten nodig. Profeten die niet voor mensen staan en bang zijn, maar die gemeenschap hebben met God en daarom ook door God als spreekbuis kunnen worden gebruikt. Profeten die niet uit angst voor mensen om dingen heen praten om in de ‘mainstream’ te blijven, maar die dingen aan de orde stellen, uitspreken en uitvoeren …
Over de context
Omdat Israël ontrouw was, had God hen in Babylonische ballingschap geleid (Ezech. 1:1 verg. Deut. 28:58,63). Gods heerlijkheid en heiligheid kunnen niet naast zonde en hoererij bestaan (Ezech. 43:7,8).
Maar de laatste hoofdstukken van Ezechiël gaan over de tijd waarin de plaats van de tempel niet omgeven is door zonde en onreinheid. Het is de tijd waarin Israël de Heer Jezus als Messias zal aanvaarden, wat vandaag nog in de toekomst ligt (verg. Zach. 12:10; Zef. 3:13; Jer. 31:31-34). Voordat dit echter gebeurt, zal Israël nogmaals een tijd van verdrukking moeten doorstaan (Zach. 13:9; Mark. 13:14-23; Dan. 12:1; Matth. 24:15-31), om daardoor te worden ‘gelouterd’ (zoals de broers van Jozef, Jozef herkenden (verg. Gen. 42:6), de Heer Jezus als Verlosser en Messias te aanvaarden (verg. Zach. 14:3-5; Matth. 24:30-31; Openb. 19:11-16; Zef. 3:17-20).
We leven nu niet in deze laatste tijd en zijn niet Israël, maar de vergadering (gemeente) van God (Gal. 4:21-31; Ef. 2:14-15; Rom. 9:1-3; 10:19-20). We wachten niet op een koninkrijk op aarde, maar in de hemel (Fil. 3:20-21). Voordat al deze dingen op aarde gebeuren, zullen alle gelovige christenen worden opgenomen in de hemel (1 Thess. 4:15-18). En omdat ik mijn zonden aan God heb beleden en in de Heer Jezus geloof als mijn persoonlijke Verlosser (1 Joh. 1:9; Joh. 3:16; 1 Petr. 3:18), behoor ik daar ook bij!
God is echter altijd Dezelfde (Hebr. 13:8; Num. 23:19). En wanneer Hij Israël door middel van Ezechiël laat zien hoe zij in hun leven weer kunnen aansluiten bij de plaats waar God woont, dan kunnen ook wij daar veel van leren …
“… dit is de plaats … .!”
God had een bepaalde plaats uitgekozen waar de tempel moest komen te staan. David mocht weten waar deze heilige plaats was (1 Kron. 21:28-30; 22:1 verg. Ps. 93:5) en Salomo mocht vervolgens de tempel bouwen (1 Kon. 6:2). Het was een heel specifiekeplaats, want God had hem gekozen! Men kon niet zomaar naar eigen wens en goeddunken van plaats veranderen. Als men God wilde dienen, offers brengen en aanbidden, moest men deze plaats zoeken.
Vandaag lezen we in het Nieuwe Testament ook over een tempel: Wij – de gemeente, dat wil zeggen alle verlosten – zijn de tempel van God (1 Tim. 3:15; 1 Petr. 2:5; Hebr. 3:6; 1 Petr. 4:17). Elke gelovige is een steen in het huis van God. Anders dan in het Oude Testament hebben we geen vaste plaats, omdat wij zelf het huis vormen. De zin “dit is de plaats” bevat echter ook een waarschuwing voor ons!
In het Nieuwe Testament laat God ons zien hoe de gemeente functioneert. En het meest centrale punt is, dat de Heer Jezus het Middelpunt van de gemeente moet zijn (Matth. 18:20)! Alles draait om Hem! Het gaat er niet om je op je gemak of vereerd te voelen! Nee, ik zoek de plaats waar alles met Hem in overeenstemming moet zijn. Ken ik die plaats? Deze plaats waar mensen zichzelf geen naam geven (verg. Gen. 11:4), maar waar mensen samenkomen tot Zijn naam alleen (Matth.18:20; Openb. 3:8)? Ken ik de plaats waar het niet gaat om de laatste trend, de nieuwste mode, de nieuwste muziekstijl of het best mogelijke entertainment, maar waar het gaat om Gods gedachten, wat er in Zijn Woord staat (Matth. 24:35), zodat ware aanbidding vanuit het hart ontstaat (Joh. 4:20-24; Hebr. 13:15; Kol. 3:16)? Weet ik waar Christus, niet de christen, op de eerste plaats komt (3 Joh. 9; 1 Kor. 1:12-13)? Waar men zich afzondert van het kwaad in overeenstemming met Zijn heiligheid (1 Kor. 5:1-8; 10:21; 11:27-30) en tegelijkertijd de deur uitnodigend openhoudt voor alle gelovigen met een zuiver hart (2 Tim. 2:19,22)? Waar men geen gesloten, menselijke gemeenschap is, maar weet, dat alle gelovigen deel uitmaken van het lichaam van Christus, de gemeente (1 Kor. 1:2; 10:17; 12:27)? Maar waar men ook heeft begrepen, dat men de eenheid van de Geest van God moet bewaren (Ef. 4:3) en niet de eenheid in alle diversiteit aan menselijke opvattingen en leerstellingen? Waar, in afzondering van kwade leer (2 Joh. 10) en moreel kwaad, eenheid met de Heer als het Middelpunt wordt beoefend op basis van het éne lichaam, samen met allen die dit over de hele wereld doen?
God zei tegen Ezechiël: “Dit is de plaats,” en het was juist over dit “huis”, dat Ezechiël het volk moest “berichten,” omdat de plaats en de afmetingen ervan door de mensen waren vergeten. Herkennen wij dit ook niet wanneer we om ons heen kijken in de christelijke samenleving?
“… breng … de boodschap van dit huis.”
Zouden wij niet ook profeten van God willen zijn? Zij voor wie de hemel zich, om zo te zeggen, opent (Ezech. 1:1), die gemeenschap met God genieten (verg. 1 Joh. 1:3)? We lezen in het Nieuwe Testament dat we gezegend zijn met alle hemelse zegeningen (Ef. 1:3)! Leven we vandaag al geestelijk in de hemel, zodat God Zijn gedachten en plannen aan ons kan openbaren? We doen dit wanneer we op onze knieën gaan en Zijn Woord openen. Dan kan God tot ons spreken en ons Zijn zicht op de dingen laten zien en het waardevol maken. Dan kan God ons ook gebruiken om anderen erover te vertellen!
Als God me iets heeft laten zien en wil dat ik het deel, ben ik dan gehoorzaam? “Wie dan weet goed te doen en het niet doet, voor die is het zonde” (Jak. 4:17). “Het volk vervloekt wie hun koren onthoudt, maar zegening rust er op het hoofd van wie het verkoopt” (Spr. 11:26). Zelfs als de mensen me niet “zegenen,” sta ik dan niet voor de Heer en wil ik Hem dan niet trouw zijn (verg. Jer. 5:3; 1 Kon. 17:1)? Juist wanneer de tijd ‘ongelegen’ lijkt (Hag. 1:2; 2 Tim. 4:2), lijkt het vaak ongelegen, omdat we ons op een neerwaarts pad bevinden en God ons moet toeroepen: “Dit is de weg, bewandel die!” (Jes. 30:21). Hopelijk behoren wij tot degenen die namens God aanroepen en niet tot degenen die, terwijl ze roepen, gewaarschuwd moeten worden …
Marc David Schnabel; © www.bibelpraxis.de
Geplaatst in: Gemeente
© Frisse Wateren, FW