19 jaar geleden

Bijbelse begrippen – Pascha (2)

Wat hebben we in het Oude Testament toch indrukwekkende “voorafbeeldingen” van het offer van de Heer Jezus Christus, “het lam van God “. Er worden acht pascha-feesten in de Heilige Schrift genoemd. In deze feesten worden ons verschillende elementen getoond, waar vooral “het gedenken” naar voren komt. Wij vieren niet een feest als het pascha, maar onze Heer heeft ook ons een “gedachtenismaal” nagelaten, dat ons altijd weer aan Zijn dood herinnert. Hoe kostbaar voor Hem en voor onze zielen!

We hebben de vorige keer al gezien, dat het pascha een zeer krachtig beeld – beter “voorafbeelding” – van het offer van de Heer Jezus Christus is, die “het lam van God” werd. Met dit paasfeest was nauw het feest van de ongezuurde broden verbonden (zie Exodus 12:15 en volgende), immers beide feesten worden bijvoorbeeld in Lukas 22 zo met elkaar geïdentificeerd, dat er daar staat: “Het feest van de ongezuurde broden nu, pascha geheten, was nabij” (vers 1). Het wordt in de instructie over de feesten van de HEERE in Leviticus 23 onmiddellijk na de sabbat – de rustdag van God na de schepping – genoemd, en het vormt het begin en de grondslag voor de dan volgende feesten tot aan het loofhuttenfeest, het beeld van de eeuwige rust van God in het volbrachte verlossingswerk van Christus.

De herinnering aan de bevrijding van Israël uit de slavernij van Egypte moest door de jaarlijkse viering van deze feesten bij het volk levendig behouden blijven. God Zelf gaf deze aanwijzing. De “herinnering” aan het volbrachte zoenoffer van de Heer Jezus moet ook bij ons levendig blijven. Wij vieren niet een feest als het pascha, maar onze Heer heeft ook ons een “gedachtenismaal” nagelaten, dat ons altijd weer aan Zijn dood herinnert.

1. Pascha in de nacht van de uittocht

Met de eerste viering van het pascha in de nacht van de uittocht worden in totaal acht pascha-feesten in de Heilige Schrift genoemd, en zij allen reiken bijzondere details aan als viering ter herinnering. (De eerste zes van deze paasfeesten na de uittocht uit Egypte bevatten overigens zowel de gedachte van de herinnering als ook de aankondiging van het “ware Paaslam”; het laatste, namelijk het 8e paasfeest, spreekt dan alleen nog van het “ene voor allen volbrachte offer van het lichaam van Jezus Christus”). Er volgen:

2. Het pascha in de woestijn

(Numeri 9:1-14):

Gods genade en lankmoedigheid met de zwakheid van het volk.

Voor de eerste maal werd het pascha een jaar na de uittocht tijdens de woestijnreis van het volk, op de 14e dag van de eerste maand (Abib), in de woestijn Sinaï gevierd, en het schijnt de enige keer tot aan de doortocht door de Jordaan aan het einde van de woestijnreis geweest te zijn. Hier geeft God uit ‘genade’ een aanvullende verordening: Wanneer iemand uit het volk op een bepaalde moment onrein was (bijvoorbeeld vanwege het lijk van een mens – en hoeveel mensen stierven er in de woestijn!), zo mag hij op de veertiende dag van de tweede maand het pascha vieren (vers 10-11).

3. Het pascha in Gilgal na de doortocht door de Jordaan

(Jozua 5:10-12):

Het pascha in verbinding met de zegeningen van het land.

Op de tiende dag van de eerste maand in het 41e jaar na de uittocht uit Egypte trok het volk door de Jordaan. Op de veertiende dag van deze maand – dus op de door God bepaalde tijd – vierden zij het pascha. Op de daarop volgende dag hield de manna op, en zij aten van de opbrengst van het land, ongezuurd brood en geroost koren. Deze laten de gelovigen aan een nu hemelse Christus denken, het Voorwerp van het eeuwige voornemen van God.

4. Het pascha in de regeringstijd van Hiskia

(2 Kronieken 30:1,15-22):

Geduld met een oprecht, maar onwetend volk.

Hier vieren de beide stammen Juda en Benjamin het pascha in Jeruzalem (volgens het voorschrift van Deuteronomium 16). Slechts een paar mannen uit de tien stammen van Israël (uit Aser, Manasse en Zebulon) zijn erbij, die ondanks de spot van de meerderheid van het volk aan de oproep van de koning door zijn boden in geheel Israël gehoor gaven. Zij vierden het op de veertiende dag van de tweede maand (na de ‘genadige’ aanwijzingen in Numeri 9), nadat zij alle vreemde altaren uit Jeruzalem verwijderd hadden. Hier bewijst God nog eens op een bijzondere wijze Zijn genade tegenover menigeen, die zich niet gereinigd hadden: Hij verhoort het gebed van de trouwe koning, en zij mogen aan het feest deelnemen. Er werden vrede en dankoffers gebracht, een beeld van de aanname van het volk op grond van het offer, en het pascha en het zeven dagen durende feest van de ongezuurde broeden werden met grote blijdschap gevierd, zoals het sinds de dagen van Salomo, de zoon van David, de koning van Israël, in Jeruzalem niet geweest was (zie vers 26).

(wordt D.V. vervolgd)

Rainer Brockhaus, © Folge mir nach

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW