De bewoording in Efeze 6 vers 18 is heel opmerkelijk: “terwijl u te allen tijde bidt in [de] Geest met alle gebed en smeking, en daartoe waakt met alle volharding en smeking voor alle heiligen”. Vier keer wordt het kleine woord “alle” genoemd.
Eén gevolg van de vreselijke ramp die Europa de afgelopen maanden heeft getroffen, is een zekere opleving van het uitoefenen van het gebed, en daar kunnen we dankbaar voor zijn. Het is echter in het licht van de Bijbelpassage hierboven tot onze schande, dat er een opwekking noodzakelijk was. De verwaarlozing van het gebed is te wijten aan veel van onze geestelijke zwakheid en nalatigheid. In 2 Korinthe 10 vers 4-5 maakt Paulus duidelijk dat onze strijd en onze wapens niet vleselijk maar geestelijk zijn. Efeze 6 toont dat eveneens, maar voegt eraan toe dat onze strijd is tegen geestelijke machten van de boosheid, die toegang hebben tot de hemelse gewesten – de wereldbeheersers van deze duisternis. We kunnen ze alleen weerstaan als we bekleed zijn met de hele wapenrusting van God en in voortdurende afhankelijkheid van God blijven, die tot uitdrukking komt in gebed.
We zijn ons alleen van deze strijd in die mate bewust, voor zover we ons hemels deel binnengaan, dat ons in de Efeze-brief wordt onthuld, en we ons identificeren met het werk van het verspreiden van het evangelie en ook van de ‘verborgenheid van het evangelie’ (Ef. 6:19). Paulus was vol vurige ijver voor beide en was daarom voortdurend in deze strijd.
Tijden van oorlog hebben christenen op hun knieën gedwongen, maar deze gebedsstrijd behoort nauwelijks tot het soort, zoals beschreven in Efeze 6.
Laten we nu naar ons vers kijken. Het karakter van het daar bedoelde gebed betekent, dat het “in de Geest” is. Het moet niet voortkomen uit het vlees en zijn verlangens, maar uit de Geest en Zijn verlangens. De Geest woont in de gelovige, niet alleen om hem te onderwijzen, maar ook om hem in zijn gedachten en verlangens te leiden, en de gedachten en harten te vormen in het voorbeeld van Christus. Natuurlijk is het vlees nog steeds in ons, en we kunnen er gemakkelijk door worden geleid, zodat onze gebeden niets anders zijn dan het noemen van dezelfde dingen die een gewone ongelovige ook in soortgelijke omstandigheden zou noemen. We willen onze harten beproeven, opdat onze gebeden niet krachteloos worden omdat ze niets dan vleselijke verlangens bevatten. Als onze geest is vervuld van het Woord van God, dat ons Zijn doelen en wegen ontvouwt, en als hij geleid wordt door de Geest van God zodat het vlees in ons wordt geoordeeld, zijn we in staat in de Geest te bidden. Onze gebeden zullen dan het juiste karakter dragen.
Maar dit geestelijke gebed kan verschillende vormen aannemen, daarom wordt gezegd: “met alle volharding en smeking”. God is onze Vader, en we hebben vrije toegang tot Hem met al onze verzoeken. Er zijn tijden dat we ons van onze zwakheid en onvolmaaktheid bijzonder bewust zijn, en dan naderen we in zekere ootmoed en in het bijzonder bij dringende verzoeken – komen we tot smeken in onze gebeden. Dit mag ons in persoonlijk gebed en ook bij openbare gelegenheden wanneer we samenkomen, kenmerken. Zelfs in persoonlijk gebed kunnen er verschillen zijn. De ene keer hebben we misschien zelfs een lange stille tijd, en een andere keer is het gewoon een schietgebed, dat als een bliksemschicht opstijgt voor God, zoals het geval was met Nehemia in Nehemia 2 vers 4. We moeten geen genoegen nemen met slechts één soort gebed. Het is goed om de volledige verscheidenheid van gebed te kennen en te beoefenen.
Als we dat hebben gedaan, moeten we alle dingen die we hebben gevraagd in het oog houden, met alle volharding. Hier vinden we twee toetsstenen, en het zal geestelijk heilzaam voor ons zijn, als we ze zorgvuldig op onszelf toepassen. Wanneer het gebed volkomen oprecht en vurig is, zullen we onze ogen open houden en onvermijdelijk een waakzame geest hebben, zodat we het antwoord niet missen. En terwijl we wachten op het antwoord, vragen we aanhoudend verder. Als een broeder in Christus die deze regels leest, zich zou afvragen hoe vaak hij de gebedsbijeenkomst al bezocht heeft en daar vaak algemene en niet erg specifieke gebeden heeft uitgesproken – wat vaak wat de lengte betreft voor alle andere broeders en zusters vermoeiend was – en zo weinig concreet dat hij een half uur later niet eens meer weet wat hij gebeden heeft, zouden misschien velen tot de conclusie komen dat ze nauwelijks weten wat echt gebed is. Als een echte last op ons hart ligt, leidt het ons, zoals Habakuk, niet alleen daartoe tot de Heer te roepen, maar zullen we ook op wacht staan om te zien, hoe het antwoord zal zijn.
Heel vaak komt het antwoord niet onmiddellijk. Door uitstel beproeft God onze oprechtheid. Hoe ernstiger en oprechter onze gebeden zijn, des te aanhoudender zullen we bidden. “Met alle volharding” zou dan een volledige maatstaf van deze prachtige eigenschappen betekenen. Hiervoor heeft de Heer ons onderwijs gegeven in Lukas 11 vers 5-10 en Lukas 18 vers 1-8. De laatste passage is bijzonder geschikt voor ons thema, omdat het gaat over de tweede komst van de Heer en de beproevingen van de gelovigen kort voordat Hij komt. Voor Gods uitverkorenen die zijn verkoren voor aardse zegeningen, zal een tijd van ongekende verdrukking komen, en Hij zal naar hun mening lang op Zich laten wachten, om de impact van het definitieve oordeel zo lang mogelijk uit te stellen. Ze zullen niet ophouden met hun roepen tot Hem, totdat Hij eindelijk komt om hen te wreken. In alle volharding zullen ze roepen, zoals we dat ook zouden moeten, ook als het bij ons niet de roep om wraak is, maar de voorbede voor alle heiligen.
De reikwijdte omvat niet minder dan alle heiligen. De brief heeft ons geleerd over de bevoorrechte positie waarin wij, zowel Joden als volkeren, zijn gebracht. Beiden zijn “in één lichaam verzoend met God” (Ef. 2:16), en daarom bestaat er een levende band tussen alle gelovigen die levendige en wederzijdse belangstelling teweegbrengt. Het gebed voor alle heiligen maakt het gebed voor elk individu niet overbodig, zoals het volgende vers laat zien, waar Paulus om voorbede vraagt voor hem en zijn bediening. Natuurlijk bidden we speciaal voor degenen die we kennen, maar in onze gedachten willen we daarbij nooit de cirkel zo strak trekken, dat het niet meer de gehele gemeente van God omvat. Dit is ook erg belangrijk voor ons vandaag, omdat in veel delen van de wereld de gelovigen worden onderdrukt, verstrooid en vervolgd.
Ten slotte hebben we nog steeds de factor tijd. Zolang we hier zijn, moeten we ten allen tijde bidden. We kunnen er zeker van zijn, dat we door veel verschillende tijden heen moeten gaan. In de eerste dagen van de gemeente waren er tijden van vervolging, maar enige tijd later hoorden we dat de gemeenten vrede hadden (Hand. 9:31). Het lijkt altijd zo geweest te zijn, maar in tijden van rust is er een veel groter gevaar om het gebed te verwaarlozen dan in tijden van nood. We hebben nu zo lang vrede gehad in het land als misschien nooit tevoren. Zijn we niet nalatig geworden? Nu is er een tijd van grote nood over ons gekomen. Als we in tijden van uiterlijke voorspoed niet zo nalatig waren geworden, dan zouden we tijdens deze ongunstige tijd meer het gebed uitoefenen.
Er is geen tijd waarin gebed niet nodig zou zijn, omdat het te allen tijde moet gebeuren. In tijden van verdriet en tijden van vreugde; in tijden van geestelijke opwekking en in tijden van geestelijke achteruitgang; in tijden van winst en in tijden van verlies; in tijden dat alles om ons heen uiteen valt en in tijden van vrede en welzijn; in tijden waarin aan de gemeente wordt toegevoegd en in tijden waarin gelovigen worden onderdrukt en verstrooid worden en deuren voor het evangelie gesloten zijn. Alle tijden zouden ons op onze knieën moeten brengen. Dat is het soort gebed dat de apostel ons in dit vers noemt.
Laten we deze vermaning ter harte nemen en ons weer verheugen in het gebed.
F.B. Hole, © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 16.01.2010.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW