Bidden tot de Vader in nood (1)
“Jezus zei tot hem: ben Ik zo lange tijd bij u en heb je Mij niet gekend, Filippus? Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien” (Johannes 14:9).
Velen van de lezers zal het net zo vergaan respectievelijk gegaan zijn als de schrijver: Sinds onze bekering richt(te) zich het gebed bijna altijd op de Heer Jezus – op Hem die ons verlost heeft en tot Wie we daarom ook altijd vrijmoedig bidden. Maar het valt toch op, dat het Nieuwe Testament aan ons Christenen de toegang tot de Vader openbaart. Kennen wij deze Vader? En is het ons al eens duidelijk geworden, dat Hij ons vanuit twee verschillende gezichtspunten beschreven wordt? Een tegenstelling van de “beschrijving” van de Vader in het Mattheüs-evangelie en in het Johannes-evangelie kan ons helpen, onze kennis over deze grote God en Vader te verdiepen. Om dan met meer vertrouwen en ook met meer inzicht tot Hem te bidden en Hem te prijzen.
1. Onze Vader in de hemelen – de Vadernaam in het Mattheüs-evangelie
In het Oude Testament was God niet als Vader bekend. Wel wordt Hij op enkele plaatsen met “Vader” aangesproken (bijvoorbeeld in Jesaja 63:16), maar dan wijst het altijd op God als de Oorsprong1 van alle dingen. Hij was noch als Vader van de Zoon van God2 noch als Iemand die Vader van de kinderen van God is, geopenbaard. Deze beide aspecten worden pas in het Nieuwe Testament onthuld.
Het Mattheüs-evangelie begint deze beschrijving met een veelvoudig noemen van de Vadernaam. En twintig maal wordt Hij in dit evangelie als onze “Vader, die in de hemelen is” beschreven3. Dat komt treffend overeen met het terrein, waar hier de discipelen van de Heer Jezus – en daarmee worden ook wij aangesproken – beschreven werden: Zij dienen hun God in het rijk van de hemelen als trouwe getuigen, maar ze zijn tegelijk in een omgeving, die Christus en God afwijst. Zo ervaren zij tegenstand en veelvoudige problemen (vergelijk bijvoorbeeld de “zaligsprekingen” in Mattheüs 5).
Binnen deze situatie is het dan versterkend en bemoedigend een Vader in de hemel te hebben, die voor ons zorgt en onze problemen kent. Gelijktijdig verruimt zich het gezichtspunt, want de Heer Jezus Zelf noemt deze Vader vaak Zijn Vader. Enkele teksten zullen het karakter, waarin God hier voorgesteld wordt, verduidelijken:
“Onze Vader, die in de hemelen bent” (Mattheüs 6:9)
Elke discipel van Jezus heeft deze persoonlijke verhouding tot zijn Vader in de hemel en kan met al zijn zorgen en wensen bij Hem komen. Doen wij dat?
“Uw hemelse Vader weet dat u al deze dingen nodig hebt” (Mattheüs 6:32)
Onze Vader in de hemel weet – zelfs veel beter dan wij – de behoeften van ons dagelijks leven wat onze ziel en geest betreft. En Hij zal ons nooit in de steek laten. Laten wij Hem opnieuw vertrouwen!
“Want wie de wil doet van Mijn Vader die in [de] hemelen is” (Mattheüs 12:50)
De Heer Jezus heeft de wil van Zijn Vader gedaan, hetgeen Hem Zijn leven kostte. En wij als Zijn discipelen hebben ook de verantwoording naar de wil van onze Vader te vragen en te handelen. Wanneer wij dat verwerkelijken, bewijzen wij ook in de praktijk discipelen van de Heer Jezus te zijn, met wie Hij gemeenschap heeft: “Want wie de wil doet van Mijn Vader …, die is mijn broeder en zuster en moeder” (12:50).
Elke plant die Mijn hemelse Vader niet heeft geplant … (Mattheüs 15:13)
Eigenlijk waarschuwt de Heer op deze plaats voor diegenen, die weliswaar ook “geplant” zijn in het rijk van God, maar later eens uitgerukt worden, omdat zij niet door de vader geplant waren. Maar we kunnen ook het omgekeerde tot ons spreken laten: De Vader Zelf heeft Zijn “hemelbloemen”, waarvoor Hij absoluut zorgt, die Hij gedijen en tot Zijn eer bloeien laat. Laten wij Hem dagelijks voor Zijn zorg voor ons danken!
De Vader in dit karakter in de Brieven
Op enkele plaatsen in de Brieven wordt ons God ook op de zoëven beschreven wijze als Vader voorgesteld: In Hebreeën 12:4-11 voedt ons de Vader op; in 1 Petrus 1:17 oordeelt ons de Vader, Die wij aanroepen; in Jakobus 3:9 prijzen wij de Heer en Vader.
Toegang tot God in nood
Heel vaak bidden wij tot God, wanneer wij in nood zijn of voor de problemen van anderen bidden. Dan mogen wij “naderen” tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden tot tijdige hulp (Hebreeën 4:16). Misschien vat dat op deze manier, waarop wij God als Vader in het voorgaande besproken hebben, verstandelijk samen.
Martin Schäfer, © Folge mir nach
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW