12 jaar geleden

Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk (53)

Deel 1: 32-814 n. Christus

Hoofdstuk 13 (vervolg)

Beschouwingen over de tijd en het karakter van Gregorius

De grote kerkvorst Gregorius overleefde, net als zijn grote zendeling, de geestelijke verovering van Engeland niet lang. Uitgeput door arbeid en zwakte, stierf hij in het jaar 604, terwijl hij aan zijn vrienden de verzekering gaf, dat het uitzicht op de dood zijn enige vertroosting was, en hij hun gebeden vroeg, opdat hij bevrijd mocht blijven van lichamelijk lijden.

Het gedrag van Gregorius gedurende de dertien-en-een-half jaar, dat hij bisschop van Rome was, openbaart een ijver en oprechtheid, die nauwelijks in de Roomse Kerk haar weerga vindt. Hij was werkzaam en vol zelfverloochening in hetgeen hij geloofde te behoren tot de dienst van God en zijn plicht jegens de kerk en de mensheid. De verzameling van zijn brieven, ten getale van ongeveer achthonderdvijftig, geeft ruimschoots getuigenis van zijn bekwaamheid en ijver in alle menselijke zaken en levenskringen. “Van de onderhandeling met patriarchen, koningen of keizers over de hoogste aangelegenheden van kerk en staat”, zo zegt Robertson, “daalt hij af tot het geven van aanwijzing omtrent het bestuur van een landhoeve, of de hulp jegens een bedroefde smekeling op een ver verwijderd plekje van zijn gebied. Hij treedt op als paus, als soeverein, als bisschop en als landheer; neemt maatregelen ter verdediging van zijn land, ter bekering van de heidenen, ter onderdrukking en verzoening van de scheurmakers, enz. enz.”.

Maar niettegenstaande de vele uitnemende hoedanigheden van Gregorius, was hij in hoge mate besmet met de beginselen en de geest van de eeuw, waarin hij leefde. De geest van Izebel werkte reeds zichtbaar, hoewel in het klein. Wij zoeken tevergeefs naar iets, dat op christelijke eenvoud lijkt in de kerk van die tijden. De persoonlijke vroomheid van Gregorius betwijfelen wij niet; maar wat was hij als kerkelijk man? Tot in het diepst van zijn ziel doortrokken van de verderfelijke leugen van de rechten van de pauselijke Stoel op algemene gehoorzaamheid, kon hij geen mededinger dulden, zoals wij zien in zijn beslist en bitter tegenstaan van de aanspraken van Johannes, bisschop van Constantinopel. Nog sterker sprak die geest in zijn juichen over de moord op keizer Mauritius en zijn geslacht door de wrede verrader Phokas, alleen omdat hij Mauritius verdacht van wat hij ketterij noemde. Het schijnt, dat Mauritius begunstigde, wat Gregorius als aanmatiging van Johannes beschouwde, toen deze de titel aannam ‑ van algemeen bisschop. Maar reeds het wettigen van dergelijke aanspraken was een hoofdmisdaad in de ogen van een roomse kerkvorst. En zo was het ook met Gregorius. Toen de tijding van het bloedtoneel hem bereikte, verheugde hij zich; hij nam de zaak op als een beschikking van de voorzienigheid ter bevrijding van de kerk van haar vijanden. In de harten van allen, die ooit op de pauselijke troon gezeten waren, schijnen zelfs de bronnen van de christelijke liefde uitgedroogd te zijn, als het gaat om een mededinger naar het oppergezag in de christelijke kerk. Rechtvaardigheid, oprechtheid, menselijkheid en elke goede gezindheid van het Christendom moet wijken voor de alles beheersende rechten, waarop de valse kerk aanspraak maakt. Zelfs Gregorius boog voor “de vrouw Izebel”, en huldigde haar verderfelijke beginselen.

Gregorius’ bijgeloof en afgoderij

Heerszucht gemengd met nederigheid, en bijgeloof gemengd met geloof kenmerkten de grote kerkvorst. Deze vreemde mengeling en verwarring verklaart ongetwijfeld zijn valse positie. Het is moeilijk te begrijpen, hoe iemand met zulk een gezond verstand zich kon verlagen tot dergelijk bijgeloof van vast te houden aan de wonderwerking door middel van relikwieën, en van de toevlucht te nemen tot zulke dingen ter bevestiging van de waarheid der Schrift. Maar het is een treurige waarheid, dat hij verblind was door het éne grote, alles omvattende doel “het belang van de kerk van Rome”, in plaats dat hij zich overgegeven had voor het belang van Christus. Paulus kon zeggen: “Eén ding doe ik’; een ander zei: “Eén ding weet ik”. In de eerste plaats moeten wij weten, dat wij vergeving hebben en aangenomen zijn; in de tweede plaats moeten wij doen, hetgeen welbehaaglijk is voor de Heer in onze hoge en hemelse roeping als Christenen. Maar wat vinden wij aan het eind van de zesde eeuw? Wat was het “éne ding”, dat Gregorius op het oog had? Klaarblijkelijk niet de rechten van een verheerlijkte Christus, maar wel de onbetwiste oppermacht van de bisschop van Rome. En uit dien hoofde, in plaats van de zielen te leren zich te verlustigen in de persoon en in de wegen van Christus, trachtte hij de aanspraken van den roomse Stoel te bevorderen door afgoderij en verbastering. Ook was hij niet vrij van de geest van de vervolging.

Het monnikendom, vooral volgens de strengere regels van Benedictus, kwam, onder de bescherming van Gregorius, tot nieuw leven en grote uitbreiding. De leer van het vagevuur, de eerbied voor relikwieën, de beeldendienst, de aanroeping van heiligen en martelaars, het verdienstelijke van pelgrimstochten naar heilige plaatsen, werden door Gregorius of geleerd of gewettigd, als verbonden aan zijn kerksysteem, hetgeen wij moeten erkennen als de onmiskenbare trekken van de lering van Bileam en de hoererij van Izebel.

Maar wij zijn nu genaderd tot de zevende eeuw. De duistere middeleeuwen komen. Het pausdom begint een bepaalde vorm aan te nemen. En daar wij in onze geschiedenis het eind van een tijdvak van het Christendom en het begin van een ander bereikt hebben, kunnen wij een ogenblik stilstaan, om een algemeen overzicht te bekijken van de verbreiding van het evangelie in verschillende landen.

Wordt D.V. vervolgd.

Oorspronkelijke titel: Church History

Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes
In boekvorm verkrijgbaar bij:
Stichting “Uit het Woord de Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG Aalten

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW