In deze les zullen we ons bezighouden met een paar speciale kenmerken van de Bijbel, die belangrijk zijn om te weten.
1. In de vorige les hebben we over de apocriefe boeken gesproken. Er zijn een aantal bekende apocriefe boeken genoemd, die tot het
………………………….
Testament “behoren”. Er bestaan echter ook apocriefe van het Nieuwe Testament, zoals de Openbaring van Petrus, het Evangelie van Thomas en anderen.
2. Deze laatst genoemde boeken zult u nooit in een Bijbel vinden. Bij de eerstgenoemde kan dat wel voorkomen. In de Griekse vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament, dat dateert uit de tweede eeuw voor Christus, is het opgenomen. Weet u misschien hoe deze vertaling wordt genoemd?
……………………………………………………………………………………………………….……………….
Volgens de overlevering zouden uit elke stam van Israël zes mannen – dus 72 in totaal – aan deze vertaling hebben meegewerkt. Het Latijnse woord voor “zeventig” is “Septuaginta”.
3. De Latijnse vertaling, de zogenaamde “Vulgata” (d.w.z. algemeen bekend of verbreid) heeft deze apocriefe boeken en aanhangsel. Ook een bekende hervormer, die de Bijbel in het Duits vertaalde, voegde deze eraan toe, maar geheel aan het eind als bijlage. Hoe heet deze hervormer?
…………………………………………………
4. Met de apocriefen van het Nieuwe Testament is zoiets gelukkig nooit gebeurd. Het gaat om fantastische evangelie-verhalen of vervalste brieven etc. Dat dergelijke vervalsingen reeds ten tijde van Paulus voorkwamen, blijkt uit 2 Thessalonica 2:2, waar Paulus waarschuwt voor een brief
……………………………………………………………………………………………………….……………….
……………………………………………………………………………………………… .
5. Paulus schreef zijn brieven niet altijd eigenhandig. Om aan te tonen echter, dat de brief werkelijk van hem persoonlijk kwam, schreef hij het slot in zijn eigen handschrift. In 2 Thessalonica is dat duidelijk te zien. Hij schrijft daar:
“………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………..……………….” (vs. ……..).
Hierin komt heel duidelijk uit hoe satan heeft geprobeerd om onrust te zaaien en het Woord van God te vervalsen.
6. In het Oude Testament vinden we heel vaak een verwijzing naar een boek dat we niet meer kennen. Zo wordt gesproken in Numeri 21:14 over het boek
” ……………………………………………………………………………………………………………….”.
In Jozua 10:13 en 2 Samuël 1:18, worden we opmerkzaam gemaakt op het boek
” ………………………………………………………………………”.
7. In dit geval kunnen we niet spreken van apocriefe boeken, maar noemt men dit “verloren gegane boeken”. Echter, deze titel is niet helemaal correct. Men zou dan kunnen aannemen, dat boeken die behoren tot
” ………………………………………………………………………”.
verloren zijn gegaan. Maar we moeten dit zo verstaan, dat God het niet nodig achtte om deze boeken voor ons te behouden, omdat zij niet behoren tot de Heilige
………………………………………. .
8. Zoekt u maar eens, puur uit interesse, de boeken die ook nog genoemd worden. Het zijn:
• in 1 Koningen 11:41:
in het boek …………………………………………………………………………………………………..
• in 1 Kronieken 29:29:
in de geschiedenis ………………………………………………………………………………………
in de geschiedenis ………………………………………………………………………………………
in de geschiedenis ………………………………………………………………………………………
• in 2 Kronieken 9:29:
in de geschiedenis ………………………………………………………………………………………
in de profetie ………………………………………………………………………………………………..
in de visioenen ……………………………………………………………………………………………..
9. Dat zich een aantal personen ermee bezig hebben gehouden een verhaal over het leven en de verschijning van de Heer Jezus te schrijven, wordt duidelijk uit het begin van het evangelie volgens
………………………………………………………. .
Ook deze geschriften zijn niet behouden gebleven voor ons, hetzij dan dat ook hier het evangelie van
………………………………………………
en van
………………………………………………
bedoeld zou kunnen zijn. Het evangelie van Johannes kan niet bedoeld zijn, omdat het veel later geschreven is.
10. De vier evangeliën, die in onze Bijbel staan, belichten de persoon van de Heer Jezus elk op zijn eigen manier.
• Mattheüs stelt ons de Heer als ……………………………………………………….. (zie Matth. 2:2). Dit evangelie staat vol met citaten uit het Oude Testament om te bewijzen dat Jezus de Christus is. De meest karakteristieke uitdrukking in Mattheüs luidt:
“opdat …………………………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………….……”.
(zie 1:22; 2:15,17; 4:14; 12:17 enz.).
• Markus beschrijft de Heer als Dienstknecht: geen stamboom maar het ene werk na het andere. Alle episoden worden met elkaar verbonden door het opvallende woord
………………………………………… (1:10,12,18,29 enz.), dat meer dan 40 maal voorkomt.
• Lukas schildert ons de Heer voor als de waarachtige Mens. Bij hem vinden we in detail beschreven, wat met
………………………………………………………….. van de Heer te doen heeft (hfdst. 1 en 2). Zijn geslachtsregister (hfdst. 3) gaat niet, zoals bij Mattheüs alleen tot
……………………………………………………………. terug (Matth. 1:2), maar tot aan
“de …………………………………………… van God”. Het kenmerkende woord bij hem is:
……………… ………………………………. (1:8,23,41,59; 2:1,6,15,46; enz.).
• Johannes beschrijft de Here Jezus als de
………………………………………………………………………
Zo omschrijft hijzelf de bedoeling en het einddoel van zijn evangelie in Johannes 20:31:
“……………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………………”.
11. Dat niet alle daden van de Heer in de evangeliën worden genoemd, weten we uit Johannes 21 vers
……….
Dat geldt ook voor Zijn woorden. Wat een “gelukkig prijzen” vinden we niet in de evangeliën? (Hand. 20:35)
“………………………………………………………………………………………………….…………………..
……………………………………………………………………………………………………….……………….
……………………………………………………………………………………………………….……” .
© Bibelkurs.com
Geplaatst in: Bijbelcursussen
© Frisse Wateren, FW