4 maanden geleden

Wat staat hem of haar te wachten die in de Heer ontslapen is?

Onze Heer heeft tegen de Zijnen gezegd: “Ik kom spoedig!,” en ze kunnen Hem elke dag verwachten. Plotseling, zonder verdere aankondiging, zal Hij Zijn belofte vervullen.

Tot dit langverwachte moment gebeurt het echter elke dag, dat gelovigen ergens op aarde “in Jezus ontslapen.” Moeten ze hier bang voor zijn? – Zeker, ze hebben niet altijd in geloof gewandeld in de wegen van God. Als we terugkijken op de afgelopen jaren en decennia, hebben we dan niet allemaal met verdriet en pijn te bekennen: Hoe vaak heb ik in mijn korte leven gefaald door gebrek aan gehoorzaamheid en afhankelijkheid van God!

Oudere gelovigen in het bijzonder moeten echter in gedachten houden, dat het niet wat ze gedaan of nagelaten hebben in hun geloofsleven is, dat beslist over hun aanname door God. Hij is het Zelf die ons door Jezus Christus geschikt heeft gemaakt om voor eeuwig in Zijn nabijheid te verkeren. De Vader die ons “bekwaam heeft gemaakt om deel te hebben aan het erfdeel van de heiligen in het licht,” Hij heeft ons “overgebracht in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde” (Kol. 1:12,13). Jezus Christus heeft “door één offerande voor altijd hen volmaakt die geheiligd worden” (Hebr. 10:14). “Daar wij dus, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus” (Hebr. 10:19). Johannes zegt over de Heer Jezus Christus: “Hem die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft verlost door zijn bloed, en ons gemaakt heeft tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in <alle> eeuwigheid! Amen” (Openb. 1:5,6).

Als de Heer Jezus een van de Zijnen vóór Zijn komst meeneemt, zal hij wel door de dood gaan. Maar hij hoeft niet door de “verschrikkingen van de schaduw van de dood” te gaan, zoals degenen die de duisternis en Gods oordeel te wachten staan. “hetzij dood … alles is van u,” zegt Paulus (1 Kor. 3:22). Voor de gelovige is hij een dienaar van de Heer Die de geest en ziel bevrijdt van de ketenen van dit lichaam, zodat hij – als levend persoon – bij Hem thuis kan komen. Alleen het lichaam sterft, niet de ziel en de geest. Bij de oversteek is de gelovige geen moment alleen. In Romeinen 8 vers 38 en 39 lezen we duidelijk dat “dood noch … noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus onze Heer.” Hij moet echter de familie achterlaten met wie hij in intieme liefde verbonden was en zoveel andere geliefden en vrienden op aarde. Maar is dat voor lang? Veel belangrijker dan wat hij voor hen zou kunnen zijn, is dat de Heer in Zijn oneindige liefde en trouw bij hen zal blijven en voor hen zal zorgen.

Waar gaan de gestorven maar levende heiligen heen? In welke staat zijn ze? Wat ervaren ze? We zouden graag antwoorden op deze vragen hebben. Maar de Heilige Schrift geeft ons slechts beknopte maar specifieke informatie. Hoe zouden we een gedetailleerde beschrijving van de hemelse toestanden kunnen begrijpen zolang we nog aan de aarde gebonden zijn? En laten we oppassen, dat we deze korte boodschappen niet verfraaien met menselijke verbeelding.

De uitspraken van de apostel Paulus over deze vragen in Filippi 1 vers 21 en 23 worden vaak geciteerd. Hij zegt: “Want te leven is voor mij Christus en te sterven is winst … ik verlang ernaar heen te gaan en met Christus te zijn, <want> dit is verreweg het beste.”

Hier op aarde was Christus al alles voor hem: zijn doel, de inhoud van zijn leven. Het vurige verlangen van zijn hart was dat “Christus in zijn lichaam grootgemaakt zou worden” (Fil. 1:20). Met zo’n houding en praktijk was hij in staat om zoveel mogelijk van de gemeenschap met zijn Heer te genieten als hij in dit lichaam mogelijk was. Waarom dacht hij, dat sterven in dit opzicht winst voor hem was? Hij dacht er niet alleen aan, dat na zijn dood alle vervolging en lijden die zijn trouwe en ijverige dienst met zich mee had gebracht, voorbij zouden zijn. Zijn beproevingen waren voor hem alleen maar een kortstondige lichtheid vergeleken met het eeuwige gewicht van heerlijkheid, dat hem te wachten stond (2 Kor 4:17). Bovenal was hij ervan overtuigd, dat hij in de tussentoestand “uitwonend van het lichaam” zou zijn, maar nog niet bekleed met het “gebouw van God,” maar wel “inwonend bij de Heer” (2 Kor. 5:1-8). Hij beschouwde dit als een grote stap vooruit. Als hij zich hier al voortdurend in de Heer kon verheugen, dan zou dat na zijn dood “bij Christus” in nog grotere mate het geval zijn. Het was “verreweg het beste.”

Maar kunnen we onszelf vergelijken met de grote en trouwe apostel? Kan een “gewone” christen dit veel beste deel onmiddellijk na zijn dood verwachten? Zo kunnen we ons afvragen.

Die ene misdadiger die op het laatste moment aan het kruis tot geloof kwam, is hier een duidelijk antwoord op. In antwoord op zijn smeekbede: “Jezus, denk aan mij, wanneer U in uw koninkrijk komt!,” gaf de Heiland, Die ook voor zijn zonden verzoening deed in de volgende drie uren van Gods oordeel, hem de heerlijke boodschap van de overvloedige Goddelijke genade: “Voorwaar, Ik zeg u: vandaag zult u met Mij in het paradijs zijn” (Luk. 23:39-43).

“Met Christus” of “met Mij in het paradijs” is hetzelfde, een gelukkige toestand op een plaats van gelukzaligheid. In het aardse paradijs bezocht God soms Adam in zijn staat van onschuld (Gen. 3:8 na zijn zonde). Sinds de zondeval is deze tuin echter gesloten. De verlosten in Christus kunnen echter bij Hem zijn in het paradijs boven, waar de overwinnaars mogen eten van de boom van het leven en eeuwig leven hebben (Openb. 2:7; Gen. 3:22). Tijdens zijn leven hier op aarde had Paulus verschillende momenten doorgebracht in dit paradijs, in de derde hemel, of hij nu in of uit het vlees was, wist hij niet. Daar ontving hij een overvloed aan openbaringen en hoorde hij onuitsprekelijke woorden (toespraken, boodschappen) “die het een mens niet geoorloofd is te spreken” (2 Kor. 12:1-10). De herinnering aan deze wonderbaarlijke momenten vergezelde hem gedurende zijn moeilijke bediening hier op aarde. Aan het einde van zijn leven verlangde hij ernaar om bij Christus te zijn, bij alle gelovigen die al ontslapen waren.

Onze Heer Jezus zelf gaf ons enkele antwoorden op onze vragen in Zijn verhaal over de rijke man en de arme Lazarus (Luk. 16:19-31), dat gericht was aan de Joden. In Zijn verhaal – Hij noemt het geen gelijkenis – moet Hij beelden gebruiken zodat we Hem kunnen begrijpen. Maar wat Hij zegt is een waar feit waarvan de Zoon van God volledig op de hoogte was. Hier leren we meer details over wat de overledenen, van wie het lichaam op aarde blijft, ervaren na de dood.

Na zijn dood werd Lazarus omwille van zijn geloof onmiddellijk opgenomen in de “schoot van Abraham,” de vader van de gelovigen, dat wil zeggen bij de grote schare van de gezegende verlosten die de heerlijkheid van het paradijs al waren binnengegaan. God Zelf zond engelen, dienende geesten (Hebr. 1:14), om Lazarus naar Zichzelf te brengen, naar de plaats van gelukzaligheid.

“… nu wordt hij hier vertroost,” wordt Lazarus verteld (vs. 25). Nu begon voor hem de belofte in vervulling te gaan, dat God in de hemel alle tranen van de ogen van Zijn verlosten zal afwissen (Openb. 7:17; 21:4). Daar zal Hij hen alle zwakheid en ziekte, tegenspoed en verdrukking, maar ook alle haat en elke verdrukking van de kant van de vijanden van Christus doen vergeten, die zo vaak het leven op aarde kenmerkten. Ook Lazarus werd nu bevrijd van armoede en honger en al zijn pijnlijke wonden. Maar zij die ontslapen zijn, vinden daar nu véél meer: ze zijn dicht bij Hem Die hen heeft liefgehad en Zichzelf voor hen heeft overgegeven, zonder door de wereld en het vlees te worden verhinderd om van Zijn gemeenschap te genieten!

Maar hebben ze in deze tussentoestand werkelijk de mogelijkheid om dit wonderbaarlijke contact te onderhouden? De Heer getuigde in indrukwekkende beelden van de vroegere rijke man die in de hades [1] was, aan de andere kant van de “grote kloof,” dat hij sterke gevoelens had, kon zien en horen, zich kon herinneren, nadenken en zich uitdrukken, zij het in een vreselijke situatie. Lazarus had dan dezelfde mogelijkheden hierboven als alle verloste zielen die al in het paradijs waren (verg. ook Openb. 6:9-11). Maar hij had geen omgang meer met de arme “rijke man” in de hades.

Zoals we weten zal deze toestand van gelovigen in het paradijs niet eeuwig duren. Volgens 1 Korinthe 15 en 1 Thessalonicenzen 4 wacht hen een heerlijke gebeurtenis in verband met de wederkomst van de Heer Jezus voor de Zijnen: “de verlossing van het lichaam” (Rom. 8:23), dat ze op aarde achterlieten toen zij ontsliepen. De “doden in Christus zullen opstaan.” De Heer zal de elementen van hun lichamen weten te vinden die “in verval gezaaid” waren. “Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen” en wij zullen allen veranderd worden, zowel zij die ontslapen zijn als ook de gelovigen die hier dan nog leven. Wij wachten op de Heer Jezus Christus als Heiland, “die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid, naar de werking van de macht die Hij heeft om ook alles aan Zich te onderwerpen” (Fil. 3:21). Niet alleen voor de levenden, maar ook voor de ontslapenen in het paradijs, gebeurt dit alles “in een ondeelbaar ogenblik” (1 Kor. 15:51-52) zodat er voor hen geen leegte ontstaat.

Ja, en dan staan we daar allemaal in het lichaam van de heerlijkheid en kunnen we ons geluk nauwelijks bevatten. Iedereen heeft het lichaam, dat bij zijn persoon hoort, maar er is geen teken meer van zwakte, ziekte, misvorming of dood, want “de dood is verslonden tot overwinning” (1 Kor. 15:54).

Weliswaar moeten we dan allen nog geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus (2 Kor. 5:10). God heeft ons hele voorbije leven op aarde gezien en het is noodzakelijk, dat we het in elk detail in Zijn licht bekijken, opdat we het in overeenstemming met Hem beoordelen. Alle zelfverheerlijking smelt in het niets. Maar onze ogen worden ook in overeenstemming met God geopend om de heerlijkheid en rijkdom van de genade van God in Christus Jezus te zien. Zij leidde ons naar de verlossing en begeleidt ons vervolgens trouw elke dag naar de heerlijkheid. Zij was het, die dat wat God welgevallig is en elk goed werk in ons leven tot stand bracht, en zij wil ons daarvoor graag belonen!

Waarheen zal onze Heer de hele onmetelijke schare van Zijn verlosten leiden als Hij terugkeert? Naar het huis van de Vader, waar Hij een plaats voor ons heeft bereid (Joh. 14:1-3). Voor Hemzelf, de “Zoon van Zijn liefde,” is er geen betere plaats dan bij de Vader, en Hij wil ons daar ook naartoe brengen. In Christus is Hij onze God en Vader geworden, Wiens raadsbesluit dan onder andere daarin vervulling gaat, dat wij als Zijn kinderen heilig en onberispelijk in liefde voor Hem staan, met harten die overvloeien van lof en dank, in eeuwige aanbidding.

 

Noot:
1. Hades is, net als sjeool, in het oude testament, een zeer vage aanduiding voor de verblijfplaats van de geesten der doden (verg. Luk.16:23), wel te onderscheiden van de ‘hel’ (gehenna), de plaats van het uiteindelijke en eeuwige oordeel (verg. Matth. 10:28 en 25:41).

 

Walter Gschwind; © www.haltefest.ch;

Jaargang: 1982 – Bladzijde 1

 

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW