Gods Woord laat ons duidelijk zien waar bekeerde mensen na hun dood zijn. Vreemd, dat onder de Christenen daarover zo’n onwetendheid heerst.
In slaap?
Met de vraag waar Christenen na hun dood zijn, heeft enige tijd geleden bijvoorbeeld de professor in de theologie Hans Schwarz (Regensburg) in het Lutherse tijdschrift “Confessio Augustana” zich beziggehouden. Hij meent dat hij daarover in de Bijbel twee verschillende verklaringen heeft gevonden. Zo zouden de doden in het Nieuwe Testament enerzijds genoemd worden als degenen die slapen of ontslapen zijn (1 Kor. 15:51) en op de jongste dag van het oordeel opgewekt worden. Ze hebben nog niet hun eindbestemming bereikt, maar wachten daarop. Schwartz noemt dit als een soort tussentoestand: “Dit zou een zogenaamde tussentoestand tussen dood en eeuwig leven suggereren”.
Onzeker?
Maar blijkbaar is hij niet helemaal zeker, want andere verklaringen laten doorschemeren “dat met de dood al een eindpunt bereikt is”. Daarvoor verwijst hij naar de geschiedenis van de rijke man en de arme Lazarus. Daar kwamen de beide gestorvenen direct aan “hun (voorlopig) einde, Abrahams schoot of de hel [1]” (Luk. 16:19-31). Dit bereiken van het doel zou ook door de woorden die Jezus tot de rover op het kruis richtte, ondersteund worden: “Vandaag zult u met Mij in het paradijs zijn” (Luk. 23:43).
Schwarz voegt er dan aan toe dat Christenen over de twee verschillende lijnen niet verbaasd moeten zijn. Pas aan het einde van de wereld zul je alles weten, wanneer de nieuwe wereld van God zich opent, nadat allen voor de rechterstoel gestaan hebben. Zijn conclusie: “Zodra we afscheid nemen van dit tijdelijke bestaan op aarde, worden ook wij in de tijdloosheid van God ingevoerd”.
In het paradijs!
Vager kan men het nauwelijks uitdrukken. Daarbij is Gods Woord zo duidelijk! De genoemde plaatsen in het Lukas-evangelie moeten voor een ieder genoeg zijn om te begrijpen, dat we weliswaar in een tussentoestand zijn, omdat de ziel in het paradijs onbelichaamd is, maar in volmaakte vreugde, zeker niet in een mysterieuze slaaptoestand.
Geen onsterfelijke ziel?
Maar ook daarover is in de evangelische kerk geen duidelijkheid meer. Zo keert Hans Schwarz zich ook tegen de voorstelling van een onsterfelijke ziel, want dan zou “de gave van het eeuwige leven door Jezus Christus overbodig” zijn. Conclusie van de theoloog: “Wat zich door de dood heen in stand houdt, is niet ons lichaam, ook niet een onsterfelijke ziel, maar ons ego-bestaan, dus ik zelf, die in het eeuwige leven een nieuwe, onvergankelijke lichamelijkheid ontvang. Precies dat geloven en belijden wij, wanneer we in de geloofsbelijdenis van de opstanding en het eeuwige leven spreken”.
Onsterfelijk!
Wat een verneveling van datgene, wat we uit Gods Woord leren. Natuurlijk is het de persoonlijkheid die in het paradijs is (of in de hades, als je de Heer Jezus als Redder niet aangenomen hebt en het eeuwig lijden al een aanvang genomen heeft; zie de rijke man). En waar is de zetel van de persoonlijkheid? In de ziel. Daarom staat in het Oude Testament soms “ziel” (zo en zoveel zielen), wanneer personen zijn bedoeld. En is de ziel “onsterfelijk”? Natuurlijk is zij dat! Prediker 3 vers 11 zegt: “Ook heeft Hij de eeuw in hun hart (of innerlijk) gelegd”. De mens (ziel) is onsterfelijk. Dit is net zo waar voor de ongelovigen als voor de gelovigen. Dit toont al aan dat de kwestie van het eeuwige leven daarmee absoluut niets te maken heeft.
Bij Christus
Terug naar de vraag over de verblijfplaats van de gestorven Christenen. Als Paulus spreekt in 1 Korinthe 15 over slaap of ontslapen, bedoelt hij simpelweg: de dood. Het is echter in die zin een slaap, dat het gewoon niet het einde van het bestaan betekent, maar ziel en geest die in het paradijs (of hades) gaan, zullen later met het lichaam weer verenigd worden: voor de gelovigen opdat zij eeuwige vreugde in de hemel genieten; voor de ongelovigen, opdat ze voor eeuwig in de hel pijnigingen lijden.
Waar is de “ontslapen” gelovige? Ondubbelzinnig “met Christus”. Zo drukt de apostel Paulus zich in Filippi 1 vers 23 uit. Er is geen mystieke zielenslaap of iets dergelijks. En de “jongste dag” heeft er helemaal niets mee te maken. Deze (eigenlijke) laatste dag is de verschijning van de Heer als de Messias. Want precies dat was de verwachting van de Joden, tot wie de Heer Jezus in Johannes 6 Zich wendt, wanneer Hij van de “laatste dag” spreekt. De vereniging van geest, ziel en lichaam vindt voor ons echter al veel eerder plaats, namelijk in verbinding met de opname volgens 1 Thessalonika 4. Dit toont aan: ook deze overwegingen met betrekking tot “de jongste dag” hebben met de verblijfplaats en met de toestand van de gestorven gelovige niets te maken.
Nee, we wachten op de komst van Jezus, dat wil zeggen, dat Hij ons in de hemel tot Zich neemt (Joh. 14). Maar als we nog daarvoor moeten sterven, dan zijn wij bij Christus – in gelukzaligheid. Daar zal alles heerlijk zijn – onvoorstelbaar voor ons vandaag, zoals de woorden van de apostel Paulus in 2 Korinthe 12 verduidelijken, die al in deze plaats geweest is.
Manuel Seibel, © bibelpraxis
Geplaatst in: Christendom, Toekomst
© Frisse Wateren, FW