Hebreeën 11 vers 1
Inhoud
- Inleiding;
- geloof: waarneming van onzichtbare dingen;
- geloof: heeft een Goddelijke oorsprong;
- geloof: centrum van het christendom;
- geloof werkt mee – geloof is geen passiviteit;
- geloof is levendig.
Inleiding
In 1 Timotheüs 1 vers 4 wordt het christendom “Gods rentmeesterschap dat in [het] geloof is” genoemd. Christenen zelf worden aangesproken als “huisgenoten van het geloof” (Gal. 6:10). Alle christelijke werkelijkheden en zegeningen liggen volledig buiten het bereik van de natuurlijke mens, en daarom ook buiten het bevattingsvermogen van zijn zintuigen en van zijn verstand. Ze worden alleen waargenomen en gewaardeerd door geloof. Het is daarom niet mogelijk om het belang van geloof té veel te benadrukken. Het werk van de hervormers was het erkennen en benadrukken van de plaats en de kracht van het geloof, dat het evangelie hen en ons brengt. Dit was wat hun ziel vrede gaf, helderheid van visie, standvastigheid van hun getuigenis en duurzaamheid van hun werk. Er is geen vervanging voor geloof; vroomheid en opoffering kunnen zijn plaats niet innemen. Geloof zal deze eigenschappen zeker voortbrengen, maar ze kunnen in zekere zin bestaan en worden beoefend daar, waar geloof in de praktijk heel weinig voorhanden is en waar het evangelie zelfs wordt veracht. “Zonder geloof echter is het onmogelijk om Hem te behagen” (Hebr. 11:6). Iemand heeft terecht gezegd:
“Het is van het grootste belang om de aard, het gebied, de kracht en de mogelijkheden van het geloof te kennen, want daarvan hangt af het bestaan en de ontplooiing van alle ware geestelijke leven”.
Aangezien het woord “geloof” in het algemeen in een zeer veelzijdige betekenis gebruikt wordt, is het noodzakelijk om te onderzoeken wat God daarmee zeggen wil, dat wil zeggen hoe die uitdrukking in de Bijbel wordt gebruikt en wat het betekent. Want de toepassing van een woord toont zijn ware betekenis, en het is altijd hoogst nuttig om Gods eigen woordenboek te bestuderen en te leren hoe Hij Zijn woorden gebruikt. In Hebreeën 11 vers 1 lezen we:
“[Het] geloof nu is [de] zekerheid1 van wat men hoopt, [de] overtuiging van wat men niet ziet”.
Dat laat zien, dat geloof met toekomstige dingen te doen heeft (dingen waar je op hoopt). Hiervan is hij de “verwerkelijking” of, zoals het ook weergegeven wordt, “de waarborg”. We geloven graag, dat het pas de laatste tijd is ontdekt, dat in de eerste eeuwen van het bedrijfs- en rechtsleven het zo vertaalde woord als “bewijsstuk” of “document” weergegeven werd. Wat een geweldig woord: “Geloof is het bewijsstuk van de dingen die men hoopt”. Bovendien heeft geloof te maken met onzichtbare dingen, niet alleen met de toekomst, maar met de huidige realiteit van de wereld van God. Hiervan is hij de “overtuiging” – de diepe, innerlijke, goddelijke zekerheid.
Geloof: De waarneming van de onzichtbare dingen
Geloof is zo’n vertrouwen hebben in de trouw van God, dat het ons ertoe brengt Gods getuigenis aan te nemen. Zij leidt tot liefde en vertrouwen, die tot een persoonlijke band van eenheid met Hem worden en gehoorzaamheid en getuigenis voortbrengen. Of zoals iemand anders gezegd heeft:
“Geloof is de door God gegeven waarneming van onzichtbare dingen, die de Geest door het Woord van God bewerkt heeft. Waar geloof is het werk van de Heilige Geest in de ziel, dat het onderwerp van het geloof in haar met goddelijke kracht onthult, zodat het hart het ontvangt op een goddelijke getuigenis als goddelijke waarheid en als een goddelijk feit. Hij is het geestelijke oog dat de geest verlicht, de voeten richt en het hart bemoedigt; alles in het christendom is op Hem gebaseerd. Zowel ons geloof als ook onze kracht en vruchtbaarheid in goede werken. Niets in het universum kan sterker zijn dan de hand van het geloof. Door deze begrijpen we zeker onze glorieuze en almachtige Heer in de hemel, en door hem wordt zo’n intieme vereniging bereikt tussen Christus en de gelovige ziel, dat niemand zich van de ander kan scheiden, en alle machten van duisternis en zonde niets tegen hem kunnen doen. Geloof doorbreekt de grootste obstakels, verplaatst bergen van moeilijkheden en heeft een soort almacht in zich” (J.N. Darby).
In fundamentele zin is geloof de aanname van het getuigenis van God in de ziel. Dit wordt heel duidelijk weergegeven in het leven van Abraham, “de vader van allen die geloven”. God had hem gezegd, dat hij een zoon zou krijgen, hoewel het van nature onmogelijk leek. Noch verstand, noch kennis of ervaring konden hem helpen, ze waren tegen hem. Hij negeerde al deze dingen, Abraham geloofde God. Hij zei Amen op Zijn beloften. God had gesproken en Abraham zei in zijn hart: “Zo zal het zijn”. Hij vertrouwde op het zuivere woord, op de waarheid van God, “Die niet kan liegen” (Titus 1:2). En dat is wat het geloof altijd doet.
“Het Woord van God draagt zijn autoriteit in het hart van degene, waarin het werkzaam is” (J. N. Darby).
Dit is een principe van vitaal belang en van verreikende betekenis. Dezelfde schrijver zegt:
“Ons geloof moet in zijn aard, in zijn bron en in de dingen die het openbaart, een goddelijk geloof zijn, en we moeten voor een goddelijk geloof een goddelijk getuigenis hebben”.
Gelukkig hebben we het zeker en volledig in het Woord van God.
Het geloof heeft een Goddelijke oorsprong
Maar waar geloof is niet alleen gebaseerd op het goddelijke Woord, maar heeft ook een goddelijke oorsprong. God is dit en ook zijn Gever. “Want uit genade bent u behouden, door [het] geloof; en dat niet uit u, het is de gave van God” (Ef. 2:8). Petrus spreekt over degenen die “een even kostbaar geloof als wij verkregen hebben door [de] gerechtigheid van onze God en Heiland Jezus Christus” (2 Petr. 1:1).
Hoe gelukkig maakt het ons om afhankelijk te zijn van Hem, zelfs met betrekking tot het geloof, dat Zijn woord vertrouwt en Zijn gave aanneemt. En toch wordt het, net als de meeste gaven van God, alleen onder bepaalde voorwaarden en door een bepaald middel verkregen: “Dus is het geloof uit [de] prediking, en de prediking door [het] woord van Christus” (Rom. 10:17) – vandaar wordt het evangelie zeer treffend “het woord van het geloof” genoemd (Rom. 10:8). Het wordt ook gepredikt “tot geloofsgehoorzaamheid aan alle volken” (Rom. 16:26), en al zijn onschatbare zegeningen worden op dezelfde grondslag ontvangen. Door geloof verkrijgen we vergeving (Hand. 10:43) en worden wij gerechtvaardigd (Hand. 13:39; Rom. 5:1). We worden verder ook geheiligd door hetzelfde geloof. We lezen in Handelingen 26 vers 18: “… en een erfdeel onder de geheiligden ontvangen door geloof in Mij”. – “… door Wie wij ook de toegang verkregen hebben <door het geloof> tot deze genade waarin wij staan …” (Rom. 5:2); en het genot van onze gezegende verwantschap als Zonen is afhankelijk van geloof: “… want u bent allen zonen van God door het geloof in Christus Jezus” (Gal. 3:26). Geloof maakt ook onze ervaring in en het genot van onze zegeningen mogelijk. Het bewerkt een werkelijke en praktische reiniging in ons doordat God “door het geloof hun harten heeft gereinigd” (Hand. 15:9). “… met Hem begraven in de doop. In Hem bent u ook mee opgewekt door het geloof in de werking van God, die Hem uit [de] doden heeft opgewekt”” (Kol. 2:12); en dat, wat misschien de diepste en meest waardevolle ervaring van alles is, komt uit dezelfde waarheid voort. Christus komt en leeft in de harten van gelovigen “door het geloof” (Ef 3:17). Natuurlijk kunnen we in dit verband de Geest van God en Zijn werk in ons niet weglaten, maar de plaats die het geloof inneemt is wezenlijk.
Zo wordt het geloof, dat begint als een verzoek, een ervaring. Het uitgangspunt is de aanneming van het Woord van God, en door het werk van de Geest groeit hij op vertrouwen in God Zelf. Op deze manier verkrijgen en bezitten we een duidelijke en zekere kennis van God. Hij wordt het deel van onze ziel, ja, “mijn blijdschap, mijn vreugde” (Ps. 43:4) en mijn “loon zeer groot” (Gen. 15:1). Geloof geeft je God, vervult je met God in directe ervaringskennis, laat je in bezit komen van alles wat in Hem is, ja, stelt je in staat om te worden bekleed met Zijn eigenschappen.
Geloof: Het middelpunt van het christendom
Omdat dit waar is, kunnen we wel begrijpen dat geloof het leven en het middelpunt van het christendom moet zijn, en we vinden dat ook bevestigd. Als we leven, is het “door het geloof in de Zoon van God” (Gal 2:20). We wandelen door geloof (2 Kor. 5:7), beheerst door de onzichtbare dingen die ons tot werkelijkheid worden, niet door de vergankelijke dingen die onze zintuigen waarnemen. Door geloof staan wij (2 Kor. 1:24), dat wil zeggen, wij zijn standvastig op de plaats die genade ons heeft gegeven. Door geloof weerstaan we de duivel (1 Petr. 5:9) en overwinnen we de wereld: “… en dit is de overwinning die de wereld overwonnen heeft: ons geloof” (1 Joh. 5:4). Ware christenen strijden “de goede strijd van het geloof” (1 Tim. 6:12), en in de strijd zelf worden wij bovenal vermaand om “het schild van het geloof” (Ef. 6:16), het essentiële stuk van de wapenrusting die de vitale delen dekt, op te nemen. Het Woord van God, zelfs wanneer het in kracht wordt verkondigd, bereikt zijn doel niet als het bij de toehoorders “niet verbonden was met geloof” (Hebr. 4:2). Bovendien wordt christelijke bediening gekenmerkt als een werk van geloof, en het is werkelijk bedroevend, dat de kracht van de Efeziërs afnam en hun werken deze levende bron misten (zie Op. 2:2). Geloof is ook de ware ziel van het gebed. Iemand heeft eens heel terecht gezegd:
“God kan twijfelaars in het gebed niet aanvaarden”.
Aan de andere kant zijn alle dingen mogelijk voor het geloof (Mark. 9:23). “Daarom zeg Ik u: alles wat u maar bidt en vraagt, gelooft dat u het ontvangt, en het zal u gebeuren” (Mark. 11:23,24).
Door geloof krijgen we deel aan een goede belofte, en als de Heer nog uitblijft en wij in Christus ontslapen, wie zou dan niet willen dat de Heilige Geest van hem zeggen kan: “Gestorven in geloof” (zie Hebr. 11:13).
Geloof werkt mee – geloof is geen passiviteit
In verband met dit punt kan het nuttig voor ons zijn, om naar de passieve en actieve kant van deze genade te kijken, want beide zijn aanwezig en beide moeten worden beoefend om het geestelijke evenwicht te bewaren. Geloof onderwerpt zich te allen tijde aan het Woord van God, geeft zich graag over aan Zijn wil en wacht op Zijn tijd en op Zijn wegen. Maar deze gedachten kunnen zich in ons vestigen en tot uitdrukking in ons leven komen op een wijze, die leidt tot echt gevaarlijke inactiviteit, apathie, praktisch fatalisme en ten slotte tot dat, wat niets meer is dan puur ongeloof en luiheid. Geloof is net zo energiek als actief. Hij grijpt God aan (Jes. 64:7). Hij zet zichzelf in beweging. Hij wordt gekenmerkt door vrijmoedigheid en standvastigheid. Hij kan “de poorten van de hemel bestormen”. Hoor [John] Knox toen hij bad: “Oh God, geef mij Schotland of ik sterf!” Dat is geen passiviteit. Geloof maakt ook gebruik van de beloften van God. Hij wil Zijn wil (Fil. 2:13) en grijpt kansen aan. Hij is actief en waakzaam, vol heilig verlangen en heilige ingevingen. Hij is “levendig”. Geloof houdt niet alleen in: van God te ontvangen, maar kent een verantwoordelijk meewerken met Hem.
Geloof is levendig
Ja, geloof leeft. Hoewel het niet bepaald het leven is, is het zo nauw met het goddelijke leven in de ziel verbonden alsof het er onlosmakelijk mee verbonden is. Het wordt vergeleken met een mosterdzaadje. De apostel zegt: “omdat uw geloof zich zeer vermeerdert” (2 Thess. 1:3), en zoals andere levende dingen groeit het door oefening. Om geloof te behouden, moet het worden beoefend. We moeten ervoor zorgen dat ons geloof niet lang inactief blijft. Als we het in het gegeven geval niet gebruiken, dan ontbreekt het ons wanneer we het geloof het meest nodig hebben. Verder wordt het geloof versterkt door verzoekingen. “Daarin2 verheugt u zich, zo nodig nu een korte tijd bedroefd door allerlei verzoekingen, opdat de beproefdheid van uw geloof, veel kostbaarder dan die van goud, dat vergankelijk is en door vuur beproefd wordt, blijkt te zijn tot lof en heerlijkheid en eer bij [de] openbaring van Jezus Christus” (1 Petr. 1:6,7). En zoals ons gezegd wordt, werkt geloof door liefde (Gal. 5:6). Als je vraagt: “Hoe moet ik liefhebben?”, is het antwoord: “Geloof”; en als je vraagt: “Hoe moet ik geloven?”, dan zeg ik jou: “Liefde”. Dat lijkt een cirkel te zijn zeker, maar een goddelijke. Zoals een oude dienaar van de Heer zei:
“Eerst bewerkt het geloof liefde en daarna werkt het door haar. Eerst wordt het gereedschap geslepen en vervolgens ermee gewerkt. Zo scherpt het geloof de liefde van de ziel tot God en dan begint hij door haar te werken. Het geloof brengt de ziel in contact met de onvergelijkbare en unieke liefde van God in Christus, en in dit vuur verblijven de gedachten van de christen, totdat zijn genegenheden worden ontstoken. Dan zet hij zichzelf voor God in beweging met kracht en macht. Het geloof is de aanjager van de liefde”.
Om de zinnebeeldige uitdrukking van een ander te gebruiken:
“Geloof is als de energie in de planten, die hen in staat stelt hun wortels naar beneden te drijven om voedsel op te zuigen en hun jonge boompjes omhoog, om alles op te nemen wat lucht en zon geeft. Liefde is de smetteloze bloesem en vrucht waardoor God wordt verheerlijkt en de mens wordt gezegend”.
Levend geloof is aan groei onderworpen, en daarom zijn er onder christenen alle graden van ontvouwing van deze genade. Dat moeten we in gedachten houden. Van primair belang is echter niet de mate van geloof, maar de echtheid ervan. Zelfs als geloof zo klein is als een mosterdzaadje, zal het grote dingen volbrengen, want er zit leven in. Een gouden regel voor christenen is om nooit boven het eigen geloof uit te gaan noch in het geweten achter te blijven. Elke stap die niet in geloof wordt gedaan, legt een last op ons en brengt ons in gevaar. Het Woord zegt zo ernstig: “… en alles wat niet op grond van geloof is, is zonde” (Rom. 14:23). Tegelijkertijd worden verschillen in geloof erkend, en dit is zeker bemoedigend. We lezen dat “… zoals God aan ieder een maat van geloof heeft toebedeeld” (Rom. 12:3). Maar hoe vaak moet de Heer ons ondanks dat, zoals de discipelen, berispen met de het woord: “kleingelovigen” (Matth. 6:30, enz.); of: “Hebt u nog geen geloof?” (Mark. 4:40). Aan de andere kant lezen we over Abraham, dat hij sterk in het geloof was, Stéfanus vol van geloof was en Jakobus spreekt over degenen die wereldlijk arm zijn maar rijk in geloof.
We zijn nu door genade zover gekomen, laten we naar een volkomen geloof streven. Laten we eerst zien dat ons geloof “ongeveinsd” is (1 Tim. 1:5; 2 Tim. 1:5) en vruchtbaar (2 Petr. 1:5-8). Laten we dan volharden in het voortdurende gebed: “Heer, geef ons meer geloof” (Luk. 7:5), en: “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!” (Mark. 9:24). Als we dit doen, dan zal “de vastheid van ons geloof” worden gezien (Kol. 2:5), hij zal toenemen (2 Kor. 10:15) en zich verheugen (Fil. 1:25) en vol vertrouwen (Ef. 3:12) en met vol zekerheid zijn (Hebr. 10:22).
“Hebt geloof in God”, in Markus 11 vers 22 roept de Heer ons op om dit ter harte te nemen. Heb volledig vertrouwen in Hem. Zijn trouw heeft recht op ons geloof. Al onze geestelijke eigenschappen zijn uitstralingen van God, en als geloof aanwezig is, dan is dit een uitstraling van Zijn trouw. Is niet met het oog op zulke ter harte gaande bewijzen van deze trouw ons beklagenswaardig en zo zeer overheersend ongeloof feitelijk zonde? Moeten we onszelf niet ernstig door oprechte bekentenis daarvan reinigen?
Het beste voor ons christenen ligt voor ons. Door geloof kijken we achterom, omhoog en vooruit. Iemand heeft het eens zo mooi gezegd, dat die hoop het geloof is dat met uitgestrekte vleugels de zonsopgang tegemoet ziet. De rechtvaardige leeft in de tegenwoordige tijd uit geloof en “het pad van de rechtvaardigen is als een schijnend licht, dat gaandeweg helderder gaat schijnen tot het volledig dag is geworden” (Spr. 4:18). Dit zal “het einde van ons geloof” zijn (1 Petr. 1:9). Alle dingen die we “hopen”, waarvan het geloof de verwerkelijking, de verzekering, het bewijsstuk en – we mogen eraan toevoegen – de voorsmaak is, zullen dan verwerkelijkt zijn. Het geloof en zijn zuster, de hoop, zijn dan niet langer nodig; alleen de liefde blijft.
Oorspronkelijke titel: “Glaube”.
Uit: ‘Der Dienst des Wortes’, Jaargang 8, 1930, bladzijde 161–170; door SoundWords-Redaktion taalkundig licht bewerkt;
Engelse oorspronkelijke titel: “Faith” in ‘Scripture Truth’, jaargang 21, 1929, bladzijde 223vv.
A.J. Atkins; © www.soundWords.
Online in het Duits sinds: 08.04.2003; geactualiseerd: 19.09.2019.
Geplaatst in: Christendom, Geloof
© Frisse Wateren, FW