Lazarus, kom eruit! (1)
Zij was nog zo jong …
Pasen 2007. Ook nu is het nog steeds waar: De Heer Jezus is de opstanding en het leven (Johannes 11:25). Daar helpt geen wetenschappelijk onderzoek aan die maar steeds bezig is om “Hem, de levensvorst” dood te verklaren, Hem uit het leven weg te bannen. Het dwaze in deze dingen is onder andere ook dat de mens – van wie de Bijbel verklaart dat hij dood is in misdaden en zonden (Efeze 2:1-1); zijn natuurlijke toestand wordt dus gekenmerkt door een geestelijke dood – probeert God dood te verklaren en zich inbeeldt dat hij er zo mee af komt. Wat een hoogmoed!!! Nu, niet dus!!! In deze geestelijk dode toestand is de mens totaal niet in staat om ook maar iets te verstaan van deze wonderbare Persoon, die dood en graf overwon. Hierdoor werd de dood voor een Christen niet het eindpunt van een reis maar een doorgang tot een heerlijk hemels leven. Dat zijn geen zoete dromen maar is een levende werkelijkheid! Een leven die wordt gekenmerkt door het “met Christus zijn”. De dood blijft natuurlijk wel een verschrikking – daar moeten we niet lichtvaardig en luchtig over zijn – maar de “angel” is er uit door de overwinning op Golgotha van Jezus Christus, de Eerstgeborene uit de doden (Kolosse 1:18). Zou jij ook Hem niet willen leren kennen, Die de macht over de dood heeft? In de drie voorbeelden uit deze artikelreeks zien we iets van de opstandingsmacht van Jezus Christus … en enkele zeer vertroostende lessen voor ons dagelijks leven …
Kerkhoven zijn als gedenkstenen. Als de mensen daar heen gaan, worden zij onwillekeurig aan de dood, deze machtige vijand, herinnert. Het helpt niet, wanneer zij de rouwpagina’s van de krant zo snel mogelijk omslaan. Men mag de gedachte aan de dood verdringen of door bezigheid verstikken. Het blijft toch waar, dat deze “koning van de verschrikking” (Job 18:14), zoals de bijbel hem noemt, onvermijdelijk komt. Op deze achtergrond lijkt het des te geweldiger, dat de Heer Jezus op deze aarde Zijn macht daarin bewees, dat Hij drie mensen uit de doden opwekte. In alle drie gevallen heeft de dood een mens uit het volle leven gerukt. In het volgende zal op de drie gebeurtenissen kort ingegaan worden.
Zij was nog zo jong
Lukas 8:40-56
Het heeft mij bijzonder ontroerd, toen ik onlangs op een kerkhof en groep van graven zag, waar kinderen begraven waren. Op enkele grafstenen zaten pluchen dieren, naast anderen lagen de ingeraamde foto’s van kinderen. Dat alles drukte onafzienbaar de smart van de ouders uit. Wat een tragiek, wanneer zo’n jong leven beëindigd wordt. In augustus 1996 gaven duizenden mensen de beide op verschrikkelijke wijze omgekomen meisjes in België [An Marchal en Eefje Lambrecks – vertaler FW], de laatste geleide. Ook wanneer de verontwaardiging over het zinloze geweld voor vele de grond was, daarheen te rijden, zo heeft het de mensen daar toen ook bijzonder ontroerd, dat de slachtoffers kinderen waren.
“Ze was nog zo jong” – zo of iets dergelijks zou misschien Jaïrus in de rouwadvertentie geschreven hebben. Zijn twaalfjarige dochter was plotseling gestorven. Daarbij zag het kort daarvoor er nog zo goed uit – Jezus was in de buurt. Hij heeft immers al zoveel zieken genezen – zou Hij niet ook zijn dochter kunnen helpen? Nu was het leven van haar geweken – geen hoop meer. Onmachtig stond deze overste van de synagoge tegenover de dood – “Uw dochter is gestorven; val de Meester niet meer lastig” (vers 49).
Toen allen opgegeven hadden en men geen grond meer zag om Jezus lastig te vallen, daar, ja juist daar openbaarde Hij Zijn Goddelijke macht. Drie woorden waren genoeg: “Kind, sta op!”
Een Israëlische koning heeft eens uitgeroepen, toen Naäman tot hem zond: “Ben ik dan God, om te doden en levend te maken …” (2 Koningen 5:7). Hij raakte de kern. “Levend maken” – dat kon en kan alleen God. En precies dat is hier gebeurd. Zojuist hadden zij de Heer nog uitgelachten, nu bericht de geïnspireerde schrijver, dat haar ouders zich ontzetten. Dat kunnen wij maar al te goed begrijpen. Wie zou zich dan niet verblijd hebben?
“En Hij gebood, dat men haar te eten zou geven” (vers 55). Bij elk van de drie opwekkingen in de evangeliën valt op, dat de Heer voor de opgewekte persoon zorgde. Hier beval Hij het meisje te eten te geven. De geestelijke toepassing ligt voor de hand. Ieder die zijn zonden aan de Heer Jezus beleden en eeuwig leven ontvangen heeft, is met Christus opgewekt. Efeze 2 noemt ons in onze natuurlijke toestand dood in “misdaden en zonden”. Als dan iemand in geloof de Heer Jezus aanneemt, heeft hij allereerst iets nodig om te eten. Voor Jaïrus was het volkomen vanzelfsprekend, zijn dochter nuu te eten te geven. Precies zo mogen wij een jongbekeerde niet laten verhongeren. De Heer verzorgt dit meisje niet Zelf, maar Hij geeft anderen opdracht dat te doen. Hij zal ons deze opdracht niet afnemen.
Wanneer wij al in het natuurlijke leven niet verwachten, dat een pasgeborene de integraalrekening [wiskundige rekenwijze – vertaler] beheerst of auto rijden kan, maar al met een soliede zuigreflex tevreden zijn, pas dat dan eerst geestelijk goed toe. Geven wij hen toch te eten!
De laatste steun
Lukas 7:11-17
Het voorval uit Lukas 7 biedt eveneens een levendig beeld. Een weduwe begeleidt haar enige zoon, die gestorven was, op de weg naar het graf. En met haar zoon begraaft zij alle hoop, elke steun, haar laatste houvast. Zij is aan het einde. Op deze zware weg begeleiden haar heel veel mensen. De bijbel spreekt van een “aanzienlijke menigte” (vers 12). Zwijgend en bedrukt volgden ze allen deze terneergeslagen vrouw. De dood heeft gesproken. En niemand kon weerspreken – allen voelden de onverbidddelijke macht van deze verschrikkelijke vijand. Deze treurstoet nadert een andere groep personen. Ook hier staat er in Lukas 7 – een “grote menigte” (ook vers 12). Maar deze volksmenigte wordt niet door de dood aangevoerd, maar door het LEVEN. Jezus, de Schepper van het leven” treft hier een dode jonge man. Net als twee demonstratiestoeten stoten deze beide geweldige machten op elkaar. De situatie is aan dramatiek nauwelijks te overtreffen.
Hoeveel doden zouden deze dragers al naar het eenzame kerkhof voor de stad gedragen hebben? – Maar zoiets hadden zij nog nooit beleefd. Hoeveel miljoenen mensen zijn in een graf gelegd, en er was niemand die de begrafenisstoet kon aanhouden. Maar Jezus stopte de demonstratie van de dood. De dragers stonden stil – allen hielden de adem is. Vol begrip rustten de ogen van de Heer op deze weduwe – “Ween niet”. Dat is normaal gesproken gemakkelijker gezegd dan gedaan. Maar hier was Iemand die werkelijk tranen kon afwissen, bij wie het geen holle, onmachtige woorden waren. Deze Heer was innerlijk bewogen over de nood van de weduween met een machtvolle: “Jongeman, Ik zeg je, sta op!” geeft Hij de zoon aan zijn moeder terug. De dragers waren opeens werkloos, de “naviering” verviel – het verschijnen van Jezus had alles volledig veranderd. Wat een vreugde in het hart van de moeder. De mensen werden gewaar: “God heeft Zijn volk bezocht”.
Geestelijk toegepast kunnen wij twee dingen van de jongeman leren. Als eerste wordt ons van hem bericht, dat hij begon te spreken. Dat is eigenlijk normaal voor een levend persoon – wanneer deze niet slaapt. Wanneer je gered bent, begin dan met spreken, geef een levensteken van je. Hoe moeten de anderen anders onderkennen, dat je niet meer dood bent? Ten tweede geeft de Heer de zoon aan zjn moeder. Zij heeft hem nodig, maar de zoon heeft ook zijn moeder nodig. Iedere nieuwgeborene heeft niet alleen voeding nodig, maar ook verzorging. Net zoals een jonge plant niet alleen water, maar ook licht en warmte nodig heeft, evenzo hebben Christenen die jong in het geloof zijn, zulken nodig die hen leiden en ondersteunen.
Wordt D.V. vervolgd.
Klaus Güntzel
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW