Openbaring 3 vers 7-13
Filadelfia
“En schrijf aan de engel van de gemeente in Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel van David heeft, die opent en niemand zal sluiten, en die sluit en niemand opent:” (vs. 7).
De Heer presenteert zich aan deze gemeente niet in hetzelfde gerechtelijke karakter als in de voorgaande brieven in Openbaring 2 en 3. Hij is de Heilige en de Waarachtige, maar ook de Messias met de sleutel van David. Het lijkt erop dat de vraag hier niet is in hoeverre de gemeente aan Zijn eisen als Rechter heeft voldaan, maar in hoeverre ze in harmonie is met de eisen van Zijn hart en natuur. De gelovige wordt nu opgeroepen om de nieuwe mens aan te doen, “die overeenkomstig God geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid” (Ef. 4:24). Heiligheid en waarheid zijn ook eigenschappen die overeenkomen met het hart van de Heer Zelf. Vandaar dat Hij Zichzelf hier openbaart als “de Heilige en de Waarachtige” (vs. 7a).
Maar er is nog een andere eigenschap, waarin Hij zichzelf laat zien. Dit past bij de zwakheid waarin de gemeente hier wordt gezien. Hij is degene aan wie alle macht in de hemel en op aarde gegeven is: “die de sleutel van David heeft, die opent en niemand zal sluiten, en die sluit en niemand opent (vs. 7b). Hij oefent weliswaar Zijn macht als wereldlijke overheid nog niet uit, maar omdat Hij “zowel tot Heer als tot Christus gemaakt is” (zie Hand. 2:36), gebruikt Hij Zijn gezag ten gunste van de zwakke gelovigen in Filadelfia om hindernissen op hun weg op te ruimen.
“Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, die niemand kan sluiten; want u hebt kleine kracht en u hebt Mijn Woord bewaard en Mijn Naam niet verloochend” (vs. 8).
We vinden hier in Filadelfia een grote zwakheid. Maar de Heer Zelf geeft hun een geopende deur, zodat geen hindernissen hun kleine kracht in de weg kunnen staan. Filadelfia heeft uiterlijk niet veel om te laten zien. Maar daarvoor wel dit : “U hebt Mijn woord bewaard en Mijn Naam niet verloochend” (vs. 8b). Van Pergamus wordt gezegd: “… u houdt vast aan Mijn Naam en het geloof in Mij hebt u niet verloochend …” (2:13). Beiden waren trouw aan de Naam van de Heer Jezus. Maar in het andere geval lijken ze niet zo op elkaar. Pergamus die het geloof in Christus niet verloochende. Dat is wel iets positiefs, maar veel minder dan wat van Filadelfia gezegd wordt, namelijk dat het Zijn Woord bewaard heeft. Het geloof van Christus niet verloochenen betekent op christelijke bodem te blijven; maar Zijn woord te bewaren is de toetssteen van liefde en de voorwaarde voor gemeenschap (Joh. 14:23). Het Woord is daarenboven datgene, wat reinigt en heiligt (Joh. 15:3; 17:17). Deze trouw aan Zijn Woord past daarom bij de eigenschappen, waarnaar Christus, “de Heilige en de Waarachtige” uit kijkt.
Filadelfia wordt dus gekenmerkt door het niet loochenen van de naam van de Heer Jezus en wordt gekenmerkt door gehoorzaamheid aan Zijn Woord, dat voortkomt uit liefde en zorgt voor gemeenschap.
Hier zien we het verschil van Filadelfia ten opzichte van Efeze, die uitblonk in alle uiterlijke dingen. Werken waren er in overvloed, maar de liefde ontbrak. Bij Filadelfia ontbrak datgene, wat uiterlijk indruk maakte. Geen bijzondere werken, maar wel veel liefde voor de Heer. Daarover kon de Heer, Die zich niet alleen over de werken, maar over de genegenheid van Zijn volk verheugt, Zijn lof uiten. Waar liefde is, zal ongetwijfeld ook “de arbeid van de liefde” zijn, zoals in Thessalonika (zie 1 Thess. 1:3). Maar wat de Heer bijzonder waardeert, zijn de beweeggronden.
Dus terwijl de grote werken van Efeze door de toenemende afkoeling van hun liefde volgens Zijn oordeel zijn waarde deed verminderen, wonnen de zwakke werken van Filadelfia de waardering van Zijn hart door de ware genegenheid, waaruit ze voortkwamen. Alleen voor deze gemeente verschijnt Hij als Iemand die haar moeiten deelt en, vanwege haar kleine kracht, een geopende deur voor haar heeft. Er is nog een kenmerk in deze gemeente. In Efeze en Smyrna zien we een energie die het kwaad beoordeelt. Maar bij de volgende drie verdwijnt dit. Pergamus duldt het kwaad; Thyatira introduceert het; Sardis is er dood voor, maar in Filadelfia, waar kleine kracht is, is er tenminste een morele verwerping van het kwaad, die de Heer erkent.
“Zie, ik geef [enigen] uit de synagoge van de satan, die zeggen dat ze Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken dat zij komen en zich neerbuigen voor uw voeten en erkennen dat Ik u heb liefgehad” (vs. 9).
De synagoge van satan kenmerkt de terugkeer naar Joodse principes in het christendom. Daardoor worden mensen onder de wet gesteld en de heerschappij van priesters en ceremonies weer ingevoerd, dat paste bij een aardse religie als het jodendom, maar is volledig misplaatst in het christendom met zijn hemelse karakter. Deze poging om nieuwe wijn in oude zakken te doen, wordt door de apostel Paulus als vernietigend voor de waarheid, die hem om te bedienen is toevertrouwd, beschreven.
Hier vinden we niet het gevaar van afgoderij zoals in Pergamus en Thyatira, want daar, waar men geestelijk gezind is, zoals in Smyrna en Filadelfia, zijn zulke strikken van de satan te duidelijk. Hier probeert hij het met meer geraffineerde methoden. Dit nagemaakte judaïsme was bedrieglijker, maar net zo schadelijk. Het is altijd een vreselijk gevaar voor het christendom gebleken. Dat was wat satan hier probeerde in te voeren. Toch werd het kwaad door de ware gelovigen in Filadelfia duidelijk herkend.
Ze zagen het niet alleen, ze verzetten zich er ook tegen. Destijds leek het alsof het te sterk voor haar was. Maar er wordt hun verzekerd, dat zich alles spoedig veranderen zal. De verachte verdedigers van het Woord van de Heer moesten gerechtvaardigd worden, en de succesvolle verderver van de waarheid vernederd. “… opdat in de naam van Jezus elke knie zich buigt …” (Fil. 2:10), en wanneer Hij komt, zal Zijn volk met Hem komen. Dan zullen de onderdrukkers van de waarheid gedwongen worden zich te buigen voor degenen, die ze ondanks hun tegenstand trouw hebben vastgehouden, en erkennen dat Christus hen liefhad. Deze laatste uitdrukking is heel mooi. Het is in overeenstemming met deze brief en in tegenstelling tot de andere. Daar wordt de Heer Jezus als Rechter gezien, en de uitdrukking van Zijn genegenheid zou ongepast zijn, want wat heeft een rechter met liefde te maken? Hier daarentegen zien we hoe Hij Zijn rechtelijke kleding aflegt en Zich één maakt met Zijn zwakke volk. Hij handelt persoonlijk met hen, niet in Zijn officiële hoedanigheid, houdt een deur voor hen open, sterkt hun geloof door de verzekering van de overwinning, en zegt hen ten slotte, dat Hij voor hun tegenstanders zal getuigen hoezeer Hij hen liefheeft. Hoewel het algemene karakter van dit boek gerechtelijk is, vinden we iets heel bemoedigend in deze uitspraak. Het is als een groene boom in de woestijn.
“Omdat u het woord van Mijn volharding hebt bewaard, zal Ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, dat over het hele aardrijk zal komen, om te verzoeken hen die op de aarde wonen” (vs. 10).
Hier vinden we een bijzondere belofte aan de gemeente in Filadelfia. Wat moeten we verstaan onder “het woord van de volharding van Christus”? Paulus bad: “De Heer nu moge uw harten richten tot de liefde van God en tot de volharding van Christus!” (2 Thess. 3:5). De volharding van Christus staat in tegenstelling tot Zijn macht. Hij zal regeren, maar Zijn heerschappij is nog niet begonnen. Tot nu toe wacht Hij nog steeds op het koningschap. De gelovige wordt gevraagd om met Hem te wachten en zo Zijn volharding te delen. Dit is wat de Filadelfia-gelovigen deden, en daarvoor ontvingen ze Zijn lof.
Haar beloning was haar bewaring “voor het uur van de verzoeking, dat over het hele aardrijk zal komen, om te verzoeken hen die op de aarde wonen”. De Schrift voorspelt aldus een tijd: “er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er niet geweest is van [het] begin van [de] wereld af tot nu toe en er ook geenszins meer zal komen” (Matth. 24:21). In die tijd zal uit het volk van Daniël, de Joden, ontkomen “ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek” (Dan. 12:1). Jeremia zegt: “Wee! Want die dag is groot, er is er geen als hij. Het is een tijd van benauwdheid voor Jakob, toch zal hij daaruit verlost worden” (Jer. 30:7).
De ontberingen en beproevingen van die dag zullen echter niet beperkt blijven tot Jakob, want de Heer voegt eraan toe, “… Ik maak een vernietigend einde aan alle heidenvolken waarheen Ik u verspreid heb” (Jer. 30:11). Naast deze periode waarin de nood zijn vreselijke hoogtepunt bereikt, zijn er voorbereidende beproevingen die als het begin van de weeën omschreven worden. Want “volk zal opstaan tegen volk en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen hongersnoden en aardbevingen zijn in verschillende plaatsen” (Matth. 24:7). Al deze gebeurtenissen zijn vervat in het uur van verzoeking. Deze tijd zal ook worden gekenmerkt door een bijzonder machtsvertoon van het kwaad. Satan zal werken door middel van zijn agenten “met allerlei kracht en tekenen en wonderen van [de] leugen, en met allerlei bedrog van [de] ongerechtigheid” (2 Thess. 2:9,10). Dat zal “het uur van de verzoeking zijn dat over het hele aardrijk zal komen”.
Er zijn twee klassen van mensen waarvan hun redding in verband met dit uur genoemd wordt. Het volk van Daniël, ieder, “die gevonden wordt, opgeschreven in het boek”, zal uit haar worden gered. Het godvruchtige overblijfsel van de Joden zal door de “smeltkroes van ellende” moeten gaan en daar “gelouterd” en “beproefd” worden (Jes. 48:10). Uiteindelijk zal hij door de Zoon des Mensen gered worden, die “op de wolken van de hemel met kracht en grote heerlijkheid1” verschijnen zal (Matth. 24:30).
De gelovige van het huidige tijdperk zal echter nooit in dit “uur van verzoeking” komen. Hij verwacht niet “de Zoon des Mensen te zien verschijnen op de wolken van de hemel met kracht en grote heerlijkheid”, maar wacht erop opgenomen te worden “om de Heer te ontmoeten in de lucht” (1 Thess. 4:17). Als Christus komt om Zijn aardse volk te verlossen, zullen de hemelse heiligen bij Hem zijn. Dat zal gebeuren aan het einde van het “uur van de verzoeking”. Ze zullen tot de Heer worden opgenomen vóór dat uur begint, en daardoor voor naamloze ellende en verschrikking bewaard worden; dan volgt de belofte van de spoedige terugkeer van de Heer.
“Ik kom spoedig, houd wat u hebt, opdat niemand uw kroon neemt” (vs. 11).
Dit vers heeft veel angstige zielen gekweld, omdat ze aannamen dat deze passage aantoonde, dat iemand zijn positie in Christus zou kunnen verliezen. Maar de kroon is een beloning, en er is een groot verschil tussen een beloning verliezen en het eeuwige leven verliezen. Bovendien behandelt het boek Openbaring niet de kwestie van het leven maar die van de belijdenis. De Schrift gaat er nooit van uit, dat iemand wordt gered omdat hij een belijdenis afgelegd heeft. De toekomst moet het aan het licht brengen. Want er zijn mensen die een christelijk belijdenis hebben, zelfs een christelijke levenswijze voeren en tóch geen leven uit God bezitten. Het elfde vers wil ook op geen enkele manier de zekerheid van de gelovige in Christus verzwakken. Het waarschuwt echter voor misbruik van de leer over de eeuwige zekerheid van de gelovige en een nalatige wandel.
“Wie overwint, die zal Ik maken tot een pilaar in de tempel van Mijn God en hij zal geenszins meer daaruit weggaan; en Ik zal op hem schrijven de naam van Mijn God en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel neerdaalt van Mijn God, en Mijn nieuwe Naam.
Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tot de gemeenten zegt” (vs. 12+13).
De veelvuldige herhaling van de woorden “Mijn God” in de belofte aan de overwinnaar benadrukt de betrekking tussen Christus en de gelovige. Toen de Heer Jezus na de opstanding Zijn broeders dezelfde positie wilde geven, die Hij Zelf innam, zei Hij tegen hen: “Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, en [naar] Mijn God en uw God” (Joh. 20:17-18). En de schrijver van de brief aan de Hebreeën spreekt ook over de familiebetrekking tussen Christus en de Zijnen en citeert vervolgens de woorden van Christus, die spreken over Zijn vertrouwen op God: “… daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen en zegt: … ‘Ik zal in Hem vertrouwen hebben’” (Hebr. 2:11-13).
Toen Paulus bad, dat de gelovige de kracht van God mocht leren kennen, die zowel in hem als bij de opwekking van de Heer Jezus werkzaam was, richtte hij zich tot “de God van onze Heer Jezus Christus” (Ef. 1:17). Het bijzondere gewicht dat hier aan de woorden “Mijn God” wordt toegekend, wijst op de mensheid van de Heer Jezus en Zijn éénmaking met deze gelovigen, dat “Hij zich niet schaamt hen broeders te noemen”.
Wat een overvloed en welk een zegen bevat deze belofte! De gelovige, die hier veracht en zwak is, zal in de tempel van God de positie van een zuil innemen, wat een beeld is van kracht. Heiligheid en waarheid kenmerkten hem hier. Daarom zal hij wonen op de plaats waar “heiligheid een sieraad is” (Ps. 93:5) en “zal daaruit niet meer weggaan”. De bijzondere verbondenheid en toewijding aan God komt tot uiting in het feit, dat de Heer de naam van Zijn God op hem schrijft.
Verder wordt de gelovige geïdentificeerd met de hemelse dingen, met het nieuwe Jeruzalem, wiens naam hij ook draagt. In de dagen van Christus heerschappij over de aarde zullen er mensen zijn, die zich zullen onderscheiden door het feit, dat ze in Jeruzalem geboren zijn. “Van Sion wordt gezegd: Man voor man is erin geboren” (Ps. 87:5). De overwinnaar in Filadelfia zal niet de naam van het aardse Sion dragen, hoe verheven die ook mag zijn, maar de naam van het nieuwe Jeruzalem, “de stad van Mijn God”, dat uit de hemel neerdaalt. “En Mijn nieuwe Naam.” De naam op een persoon schrijven betekent, dat deze hem toebehoort, dat men hem heeft geadopteerd. Daarmee wordt hier de bijzondere interesse aangeduid, die de Heer Jezus en God hebben voor de trouwe gelovigen in Filadelfia, dat wil zeggen voor hen, die het woord van Christus bewaard en Zijn naam niet verloochend hebben.
Thomas B. Baines; © www.haltefest.ch
Dit commentaar is aan het begin van de 19e eeuw geschreven.
Geplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW