6 jaar geleden

Moet de gemeente door de grote verdrukking gaan?

Keer op keer rijst de vraag: zal de gemeente (of kerk) worden opgenomen vóór de oordelen die in Openbaring wordt beschreven, of moet ze nog door de grote verdrukking heengaan?

1. De belofte aan Filadelfia

De opname van de gemeente – manifestatie van de liefde van Christus – zal vóór de oordelen die in Openbaring wordt beschreven, voleindigd zijn. In feite zal de Heer Zijn geliefde bruid eerst in veiligheid brengen, overeenkomstig de belofte die Hij doet aan de gemeente in Filadelfia: “Omdat u het woord van mijn volharding hebt bewaard, zal Ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, dat over het hele aardrijk zal komen, om te verzoeken hen die op de aarde wonen” (Openb. 3:10). Filadelfia is het beeld van de trouwe gemeente van de laatste dagen. Deze gemeente werd ook deze kostbare belofte gegeven. Zeker, alle verlosten van de Heer zullen worden opgenomen, tot welke kerkelijke kring zij ook behoren.

2. Wat en Wie houdt tegen?

De apostel Paulus schreef in soortgelijke zin aan de Thessalonicenzen, die vanwege de verdrukkingen die ze van een vijandige wereld moesten verdragen, ten onrechte geloofden dat de dag van de Heer (dit is de dag van het oordeel) al was aangebroken. Hij kondigt hun aan, dat op die dag de Heer in tegendeel hun rust zal schenken (2 Thess. 1:7-10).

We lezen verder ook in het tweede hoofdstuk van dezelfde brief: “En nu u weet wat [hem] tegenhoudt, opdat hij geopenbaard wordt op zijn tijd. Want de verborgenheid van de wetteloosheid werkt al. Alleen hij1 die nu tegenhoudt, [blijft] totdat hij1 weggenomen wordt. En dan zal de wetteloze geopenbaard worden, die de Heer <Jezus> zal verteren door de adem van Zijn mond” (2 Thess. 2:6-8). Het is duidelijk uit deze passage dat de Antichrist, de hoofdpersoon in de tijd van de grote verdrukking, niet kan worden geopenbaard, voordat de heiligen zijn opgenomen. Twee hindernissen moeten worden verwijderd voordat hij kan verschijnen:

  • “Wat tegenhoudt” is de eerste;
  • “Hij die nu tegenhoudt”, de tweede.

“Wat tegenhoudt” is het feit dat de gemeente nog steeds hier op aarde is en net als een duin de stijgende stroom van het kwaad tegenhoudt, tot de dag dat de Heer haar tot Zich opneemt. De kracht die ze daarvoor nodig heeft, komt van de Heilige Geest Die in haar woont. “Hij die nu terughoudt” verwijst in het bijzonder naar de Heilige Geest, Die, na Zijn woning te hebben verloren als gevolg van de opname van de gemeente, niet langer de stroom van het kwaad zal tegenhouden.2 Vroeger kon de Antichrist niet geopenbaard worden. Kostbare troost voor de geliefden van de Heer!

3. De 70e jaarweek van Daniël

Na de opname van de gemeente zal God Zijn betrekkingen met Israël weer herstellen en het opnieuw daartoe oproepen om voor deze wereld weer als Zijn volk getuigenis af te leggen. Voor dit doel heeft God een periode van ten minste zeven jaar gepland. Van de zeventig weken, die volgens Daniël 9 vers 24-27 tot aan de oprichting van de heerschappij van de Messias voorbij zullen gaan, zijn tot aan de komst van de Heer pas 69 weken voorbijgegaan, terwijl de laatste, de zeventigste week, met de profetische gebeurtenissen die hen kenmerken en die in vers 27 beschreven worden, nog steeds op zich laat wachten. Deze laatste week kan echter pas na de opname van de gemeente beginnen, en dit om verschillende redenen:

a) De volheid van de volken moet behouden worden

We lezen in Romeinen 11 vers 25: “… dat er voor een deel over  Israël verharding is gekomen, totdat de volheid van de volken is ingegaan”. Alleen dan zal Israël (of nauwkeuriger uitgedrukt, zijn gelovende overblijfsel) behouden worden (Rom. 11:26). Dit bewijst dat de tijd van Israël pas na de opname van de gemeente beginnen kan. De apostel Paulus noemt het herstel van Israël een “verborgenheid”; het gaat hier om een wonderbaar plan van de genade van God, die in het christendom gedurende lange tijd onbekend was.

b) De prediking van het evangelie van het koninkrijk

Tijdens de laatste week van Daniël zal het evangelie van het koninkrijk worden gepredikt (Matth. 24:14; Openb. 11), en niet het evangelie van de genade, zoals het vandaag wordt verkondigd. Openbaring 11 toont ons duidelijk het fundamentele verschil, dat er bestaat tussen deze beide evangeliën. Terwijl het doel van het evangelie van de genade is om zondaars ertoe te brengen het heil aan te nemen, en hen maken tot leden van het lichaam van Christus, zal het evangelie van het koninkrijk gepredikt worden om zielen te winnen voor het aardse koninkrijk van Christus. De middelen die door de predikers in deze evangeliën worden gebruikt, zijn ook heel verschillend. Zij die het evangelie van de genade verkondigen, zullen met de Geest die hun boodschap kenmerkt, vervuld zijn; dat wil zeggen, van de onbegrensde genade van God, die mensen hun misdaden niet toerekent, maar al degenen die in Jezus geloven, om niet vergeeft. “Zegent wie <u> vervolgen; zegent en vervloekt niet” (Rom.12:14). “Maar als uw vijand honger heeft, geef hem te eten; als hij dorst heeft, geef hem te drinken” (vs. 20). “… vergeldt niet kwaad met kwaad of schelden met schelden, maar zegent integendeel, omdat u ertoe geroepen bent zegen te erven” (1 Petr. 3:9).

Dit zal niet het karakter zijn van de twee getuigen die in Openbaring 11 vers 3-6 genoemd worden. Dezen zullen met zakken bekleed, 1260 dagen3 profeteren, waarbij het woord vervuld zal worden: “En als iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en verteert hun vijanden; en als iemand hun schade wil toebrengen, dan moet hij zó gedood worden. Deze hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt in de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen” (Openb. 11:5-6). Men ziet dus, dit is niet de dienst van het evangelie van de genade van God, die aan de gemeente toevertrouwd is.

Het is dus duidelijk dat de gemeente van tevoren wordt opgenomen, anders zou het onmogelijk zijn dat een getuigenis zoals in Openbaring 11 in het leven geroepen zou kunnen worden. Welke verwarring zou er moeten ontstaan als de gemeente op dat moment nog op aarde was en het evangelie van genade nog steeds werd verkondigd – want zolang de gemeente op aarde is, zal dat evangelie worden gepredikt!

Als er tegelijkertijd twee verschillende evangeliën door God verkondigd zouden worden, welke zouden de mensen dan moeten geloven? Dit kan onmogelijk gebeuren, en daarom is het onmogelijk dat wanneer het evangelie van het koninkrijk wordt verkondigd, de gemeente nog op aarde is.

c) De verlosten van de genadetijd zijn in de hemel

De Heer zei tegen de apostel Johannes: “Schrijf dan wat u hebt gezien en wat is en wat hierna zal gebeuren” (Openbaring 1,19).

“Wat u hebt gezien” zijn de dingen die worden beschreven in het eerste hoofdstuk betreffende het visioen van Johannes op Patmos, waarin hij Christus Zelf zag in Zijn rechterlijke macht.

“En wat is” zijn de dingen die we vinden in het tweede en derde hoofdstuk: de geschiedenis van de christelijke gemeente en het oordeel dat de Zoon des Mensen over haar toestand uitspreekt. Het gaat hier over de gemeente, zoals de Heer haar ziet, in haar verantwoordelijkheid als getuigenis van God op aarde, vanaf de dag van Pinksteren tot de opname van de ware gemeente, en tot de veroordeling van de valse gemeente (Laodicéa) die uit de mond van Christus uitgespuwd wordt.

“Wat hierna zal gebeuren” zijn de geschiedenissen beschreven vanaf het vierde hoofdstuk tot aan het einde van het boek. In hoofdstuk 4 en 5 vinden we na de komst van de Heer, alle gelovigen in de hemel verzameld, en vanaf hoofdstuk 6 beginnen de eindoordelen. De hemelse familie wordt vanaf het vierde hoofdstuk afgebeeld in de vierentwintig oudsten, die rondom de troon van God zijn en in volkomen veiligheid in het huis van de Vader verblijven, terwijl de oordelen over de ongelovigen die op de aarde zijn, uitgevoerd worden. Vanaf dan zullen de verlosten, die dan in de wereld zullen zijn, een karakter dragen dat anders is dan dat van de gemeente tijdens de bedeling van de genade; het komt veeleer overeen met de Joden. Zoals bijvoorbeeld in Openbaring 6 vers 10 getoond wordt, is hun taal die van het gelovige overblijfsel van Israël, zoals wij ze in de Psalmen vinden. De vierentwintig oudsten in witte kleren, met kronen op hun hoofd, stellen de menigte voor, die zijn gekocht uit elk geslacht en taal en volk en natie, en die vanuit hun hemelse woning de aarde regeren zullen. In afwachting van deze grote dag zingen zij in de hemel een nieuw lied ter ere van het Lam, waarin zij zeggen: “U bent het waard het boek te nemen en zijn zegels te openen; want U bent geslacht en hebt voor God gekocht met Uw bloed uit elk geslacht en taal en volk en natie, en hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters; en zij zullen over de aarde regeren!” (Openb. 5:9,10). Gedurende het verloop van de oordelen, die over de aarde zullen uitbreken, verlaten ze de hemel niet. Dit is een verder bewijs, dat de gemeente bij de Heer zal zijn, voordat de periode van het eindoordeel begint.

4. De heiligen zullen de Heer vergezellen bij Zijn komst in heerlijkheid

Tenslotte getuigen verschillende passages van het Woord van God uitdrukkelijk, dat de Heer vergezeld zal worden door de heiligen wanneer Hij in heerlijkheid verschijnt om de oordelen aan de ongelovigen ten uitvoer te brengen (zie vooral 1 Thess. 3:13; 2 Thess. 1:10) Kol. 3:4; Zach. 14:5; Jud. vs. 14). Dus dat betekent, dat ze eerst tot Hem opgenomen zullen zijn. Ze zullen ook aan de bruiloft van het Lam in de hemel deelnemen, voordat ze met Hem verschijnen (Openb. 19:7-10). De gemeente zal dan voltallig zijn en zich op dat moment al in heerlijkheid bevinden, anders kon de hemelse bruiloft niet plaatsvinden. Het kan daarom niet anders zijn, dan dat ze al eerder in de hemel was opgenomen om bij haar hemelse Bruidegom te zijn. Voor hen is Hij geen Rechter, zoals Hij zal zijn voor de bewoners van de aarde, die de “toorn van het Lam” ondergaan (Openb. 6:16). Deze “toorn van het Lam” omschrijft die vreselijke oordelen, die over de onverzoenden zullen uitbreken; maar de verlosten zijn er van bevrijd.

  • “Jezus, die ons redt van de komende toorn” (1 Thess. 1:10);
  • “Want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van [de] behoudenis door onze Heer Jezus Christus” (1 Thess. 5:9).

Overigens is het een opvallende vaststelling, dat geen van de Brieven over de details van de Grote Verdrukking spreekt, wat verklaard wordt door het feit, dat de gemeente er niet doorheen hoeft te gaan.

Maar dit betekent niet dat christenen er niet toe geroepen zouden zijn, vóór de komst van de Heer op deze aarde te lijden. Inderdaad leert het Woord ons: “dat wij door vele verdrukkingen het koninkrijk van God moeten binnengaan” (Hand. 14:22), en “dat het oordeel begint bij het huis van God; als het echter eerst bij ons [begint], wat zal het einde zijn van hen die het evangelie van God niet gehoorzamen!” (1 Petr. 4:17). Hoeveel gelovigen zijn die in de loop van de eeuwen en ook vandaag zwaar te lijden hebben, omdat zij vervolgd worden of dat ze ook onder de oordelen lijden moeten, die verschillende landen overkomen. Echter, deze beproevingen vinden plaats in de periode waarin de genade is nog steeds volop in gang is, terwijl de oordelen die de tijd van de grote verdrukking kenmerken alles in de schaduw zullen stellen, wat tot dan toe zich voordeed. De Heer Zelf heeft aangekondigd: “Want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er niet geweest is van [het] begin van [de] wereld af tot nu toe en er ook geenszins meer zal komen” (Matth. 24:21).

Hoe mogen we de Heer danken voor Zijn verzekering, dat Hij ons voor het uur van de verzoeking zal bewaren! Zodat we ons ook zonder angst kunnen verheugen in de gedachte aan Zijn spoedige komst. Maar laten we waakzaam zijn, vastbesloten en ijverig in Zijn dienst, overeenkomstig de vermaning die de apostel Petrus aan het einde van zijn loopbaan aan de heiligen richtte: “Daarom, broeders, beijvert u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want door dit te doen zult u beslist nooit struikelen. Want zo zal u rijkelijk de ingang in het eeuwige koninkrijk van onze Heer en Heiland, Jezus Christus, worden verleend” (2 Petr. 1:10,11).

NOTEN:
1. Of ‘Hij’. {vertaler}
2. Hoewel de Heilige Geest niet meer als Trooster en Zaakwaarnemer op aarde woont, zal Hij verder werken, en wel in het bijzonder in het midden van Israël, gedurende de tijd van de Grote Verdrukking, om het tot bekering te brengen (zie Zach. 12:10; Ezech. 39:29, Jes. 59:20-21). Ook zal door de prediking van het evangelie van het Koninkrijk een groot aantal zielen uit de volkeren gered worden (Openb. 7:9 en 14), wat niet mogelijk zou zijn zonder de werkzaamheid van de Heilige Geest (1 Kor. 12:3). Dus het is duidelijk, dat ook na de opname van de gemeente de Heilige Geest een dienst op deze aarde zal verrichten, net zoals Hij het overigens ook vóór Pinksteren deed, gedurende welke tijd vele zielen uit de Geest geboren werden.
3. Deze periode komt overeen met de tweede helft van laatste week van Daniël (drie en een half jaar), omvat dus de grote verdrukking.

 

Marc Tapernoux, Jaargang 1968 – bladzijde 257

© www.haltefest.ch

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW