Mattheüs 26:28
In de nacht waarin de Heer Jezus overgeleverd werd, stelde Hij voor Zijn discipelen de gedachtenis-maaltijd in (1 Korinthe 11:23). De maaltijd als zodanig was voor hen geen nieuwe zaak. De Heer neemt een bestaande gewoonte over, maar geeft haar een nieuwe en diepe betekenis. Hij brengt Zijn discipelen in verbinding met Zichzelf en Zijn dood. Jeremía 16:5-7 toont dat het bij de joden de gewoonte was rouwmaaltijden te houden. Hierbij gedacht men de gestorvene die men had liefgehad. En was ook niet de paasmaaltijd door God ingesteld “ter gedachtenis … tot een eeuwige inzetting” en wel aan de wonderbare bevrijding van het oordeel van God en uit de macht van farao door het bloed van het geslachte lam? In aansluiting nu op deze maaltijd stelde de Heer Zijn maaltijd in.
Nu moest Hij, het ware Paaslam, geslacht worden (1 Korinthe 5:7). Zijn bloed moest vergoten worden tot vergeving van de zonden. De Heer wist dat Hij in deze nacht gevangengenomen en op de volgende dag gekruisigd zou worden. Hij wist dat Hij “onze zonden in Zijn lichaam op het hout” moest dragen en “voor ons tot zonde gemaakt” moest worden. Dit alles moet steeds weer voor onze ogen staan. Dat was Zijn wens en daarom gaf Hij ons deze wonderbare maaltijd tot Zijn gedachtenis.
In de uren van de vurige ziele-strijd in die donkere tuin Gethsemané zocht de Heer gemeenschap met Zijn discipelen, maar alle drie waren ingeslapen “van droefheid”. Vandaag echter mogen we Hem betonen wat Hij toen tevergeefs zocht: gemeenschap van het hart en een diep, aanbiddend gedenken. Laten we ons toch veel met Hem bezighouden, opdat deze gedachtenis levendig blijft in onze harten!
Geplaatst in: Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW