20 jaar geleden

Materiële en geestelijke zalving

“En u hebt [de] zalving vanwege de Heilige en u weet alles” (1 Johannes 2:20).

Deze uitspraak schijnt iemand misschien op het eerste gezicht geheimzinnig of zelfs onbegrijpelijk. Kinderen, zalving van de Heilige, alles weten? Laten we het begrip”zalving” in de Heilige Schrift eens nagaan, want alleen vandaar uit kunnen wij het geciteerde vers begrijpen.

In het Oude Testament komen begrippen als “zalving” en “zalfolie” en soortgelijke woorden zeer veel voor, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen “het zalven” respectievelijk “de zalf”, die eenvoudig als huidverpleging diende [Hebreeuws suk , zo bijvoorbeeld Ruth in Ruth 3:3; David in 2 Samuël 12:20], en de “zalving” met de achtergrond respectievelijk met de bedoeling, voor eigen bepaald doel te wijden [Hebreeuws maschach, vergelijk “Messias” = de Gezalfde]. Ons interesseert hier natuurlijk alleen dit laatste begrip.

De eerste “zalving” die in de Heilige Schrift überhaupt genoemd wordt, is die van de steen waarop Jakob in Bethel gerust had. Hij goot er olie bovenop, om het als een gedenkteken op te richten ter herinnering aan de tegenwoordigheid en de beloften van God (Genesis 28:18; in het bijzonder 31:13). Vaak is het in de Heilige Schrift immers zo, dat de eerste vermelding van een zaak iets over de richting van haar betekenis, over haar karakter, uitspreekt. Misschien kunnen we daaruit opmaken, dat “zalving” iets met wijding voor God te maken heeft.

Deze gedachte wordt bevestigd, wanneer we van de godsdienstige instellingen van het Oude Testament lezen, dat alle voorwerpen van de tent der samenkomst, het altaar en de ark van de getuigenis en daartoe alle gereedschappen van het heilgdom met olie gezalfd moesten worden: “en gij zult ze alzo heiligen, dat zij heiligheid der heiligheden zijn” (vergelijk Exodus 29:36; 30:25-29). Het spijsoffer werd gemengd met olie en gezalfd met olie, duidelijk ook een beeld van de wijding voor God.

Naast deze zalving van voorwerpen was er de zalving van bepaalde personen. Dit vindt je evenzo in het bijzonder in het Oude Testament, maar ook in het Nieuwe Testament.

– Al bij de voorschriften over de inrichting van de tent van de samenkomst, de woning van God in de woestijn, werden ook de priesters genoemd die daar dienst doen zouden: Aäron en zijn zonen in de eerste plaats, dan ook hun opvolgers. Zij allen moesten met olie gezalfd worden. De zalving van Aäron als hogepriester wordt bijzonder naar voren gebracht, hij werd met “heilige zalfolie” gezalfd (Exodus 30:31; 37:29; Numeri 35:25), dit is die “kostbare olie op het hoofd, neerdalende op de baard, de baard van Aäron, die neerdaalt tot op de zoom van zijn klederen (Psalm 133:2). Geen andere dan de hogepriester stelt duidelijker de dienst voor God voor, enerzijds plaatsbekledend voor het volk voor God te staan, anderzijds de plaats van God voor het volk in te nemen. Daarom moest hij “geheiligd” worden, gewijd worden tot deze dienst. “Gij zult ook Aaron en zijn zonen zalven, en gij zult hen heiligen, om Mij het priesterambt te bedienen”. De hier toegepaste zalfolie heeft daarom ook een samenstelling, dat alleen voor dit doel veroorloofd was (Exodus 30:30,32,33).

– Ook koningen werden met olie gezalfd en daarmee tot een dienst gewijd, dat immers eigenlijk aanduidde, plaatsbekledend voor God het volk te regeren. Zo werd Saul door Samuël met olie uit een fles gezalfd. Verder wordt van enkele koningen afzonderlijk vermeld, dat zij gezalfd werden: David, Salomo, Jehu, Joas en Joahas (van Juda). David, de man naar het hart van God, komt in zoverre in deze rij naar voren, wanneer God hem ook in de Psalmen als Zijn gezalfde voorstelt: “Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd” (Psalm 89:21).

Profeten worden ook als gezalfden gekenmerkt, en wel in Psalm 105:15: “Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad”.

– In het Nieuwe Testament is er slechts één die gezalfd werd: onze Heer Jezus. Maria van Bethanië zalfde Hem vooruit tot Zijn begrafenis met een zalf uit echte nardus, een zeer kostbare vloeistof die uit de wortelstok van een in het hooggebergte groeiende plant gewonnen werd. Dit was een uitdrukking van hoogste waardering, eerbiediging en huldiging.

“Geestelijke” zalving

In de tot nu toe onderzochte gevallen gaat het steeds om “materiële” zalving, dat betekent er werd zalfolie gebruikt, dat meestal uit olijfolie vervaardigd werd. Een niet-materiële, namelijk “geestelijke” zalving vinden we dan in het Nieuwe Testament. Zij duidt het voorhanden zijn en het werken van de Heilige Geest aan.

“En u hebt [de] zalving vanwage de Heilige en u weet alles” (1 Johannes 2:20).

Wie anders dan de Heer Jezus komt dit predikaat toe? Hij was als Mens door de Heilige Geest voortgebracht, heeft alles in de kracht van de Heilige Geest gedaan en gesproken (vergelijk Romeinen 1:4). Hij was en is deGezalfde, de Messias (Hebreeuws machiach of Christus (Grieks christos), waarvan de profeten al gesproken hadden (Psalm 2:2; 45:8; Daniël 9:26). En Hij is degene, aan wie deze zalving met de Heilige Geest voorbehouden is; Hij citeert het woord van Jesaja (Jesaja 61:1): “[De] Geest van [de] Heer is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd om aan armen het evangelie te verkondigen” (Lukas 4:18). Dat de Heilige Geest zelf deze zalving voorstelde, wordt niet alleen in dit vers duidelijk maar ook in het getuigenis van de apostel in de Handelingen, wanneer zij in het gebed tot God van “Uw heilige knecht Jezus, die U hebt gezalfd”, spreken (Handelingen 4:27) en van Hemzelf zeggen: “Jezus van Nazareth, hoe God Hem heeft gezalfd met [de] Heilige Geest en met kracht. Hij is [het land] doorgegaan, terwijl Hij goed deed en allen gezond maakte die door de duivel waren overweldigd, want God was met Hem” (Handelingen 10:38).

Wij onderkennen nu dat de aan het begin genoemde “zalving van de Heilige” niets anders betekenen kan dan de inwoning van de Heilige Geest in de gelovigen. Na het werk van de verzoening op Golgotha, dat de grondslag van een geheel nieuwe relatie met God legde, werd de Heilige Geest door de verheerlijkte Heer Jezus van de Vader op de Pinksterdag (Handelingen 2) gezonden, om in de gelovigen en in de vergadering (gemeente, kerk) te wonen (vergelijk 1 Korinthe 3:16; 6:19; 12:13). Dit wordt onder verschillende gezichtspunten voorgesteld: als“zegel” (Efeze 1:13; 2 Korinthe 1:22), als “onderpand van de erfenis” (Efeze 1:14; 2 Korinthe 1:22) en ook als “zalving” (2 Korinthe 1:21; 1 Johannes 2:20,27).

De Heilige Schrift schijnt onder het gezichtspunt zalving (dat immers het hoofd aangaat) te laten uitkomen, dat de Heilige Geest de gelovige in zijn gedachten en in zijn “innerlijke kennis” beïnvloed en hem kennis geeft van alles, wat in geestelijk opzicht noodzakelijk is om te weten. “Kinderen” zijn zij die “de Vader gekend” hebben (1 Johannes 2:13), die dus weten dat zij kinderen van God zijn. Zij verstaan “de waarheid” en weten haar van de leugen te onderscheiden (1 Johannes 2:21). Alleen de “zalving” door de Heilige Geest stelt hen en ons in staat om “de waarheid te herkennen en haar met alle zekerheid en beslistheid toe te eigenen. Deze genade wordt ons gegeven om ons van de wereld en haar gedachtengangen zowel van onze eigen overleggingen weg en tot de Vader heen af te zonderen” (W. Kelly,Was von Anfang war, Heijkoop-Verlag, 1982, bladzijde 166).

“En wat u betreft, de zalving die u van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en u hebt niet nodig dat iemand u leert; maar zoals Zijn zalving u over alles leert, en waar is en geen leugen, en zoals zij u geleerd heeft, blijft in Hem” (1 Johannes 2:27-28).

Rainer Brockhaus, © Folge mir nach

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW