“En ik zag een andere engel, die hoog aan de hemel vloog. En hij had het eeuwige evangelie, om dat te verkondigen aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie, stam, taal en volk. En hij zei met een luide stem: Vrees God en geef Hem eer, want het uur van Zijn oordeel is gekomen. En aanbid Hem Die de hemel, de aarde, de zee en de waterbronnen gemaakt heeft” (Openbaring 14:6-7).
Bovenstaande passage spreekt van een “eeuwig evangelie”. Zoals reeds de benaming al aangeeft, betreft het een evangelie dat onophoudelijk wordt verkondigd. Een voortdurend klinkend getuigenis. Door alle tijden en eeuwen heen. Vanaf de schepping tot de voleinding. Sterker nog: een evangelie dat door ieder mens wordt vernomen. Een evangelie waarmee elk mens wordt bereikt. Uit “elke natie, stam, taal en volk”.
Wat betreft de inhoud, dat wordt daarna meegedeeld: “Vrees God en geeft Hem eer (…) aanbid Hem Die de hemel, de aarde, de zee en de waterbronnen gemaakt heeft”. Hemel en aarde, zee en waterbronnen – deze dingen zijn niet vanzelf ontstaan. Daarachter schuilt een Schepper. Een Ontwerper en Maker. Daarbij worden we bepaald bij het eeuwige evangelie – het eeuwige evangelie verkondigt de Schepper.
Reeds het Oude Testament vermeldt het eeuwige evangelie – uiteraard niet verwonderlijk, gezien haar wezen. Luister maar naar Psalm 19:2-7. In schitterende dichterlijke taal beschrijft David het voortdurende getuigenis dat van de schepping uitgaat: “De hemel vertelt Gods eer, het gewelf verkondigt het werk van Zijn handen. De ene dag spreekt overvloedig tot de andere, de ene nacht geeft kennis door aan de andere. GEEN SPREKEN IS ER, GEEN WOORDEN ZIJN ER, HUN STEM WORDT NIET GEHOORD”. Reeds vanaf het begin heeft het geklonken. Tot in de uithoeken van de wereld is het uitgegaan: “Hun prediking gaat uit over de ganse aarde (NBG), hun boodschap tot aan het einde van de wereld (HSV)”. Het betreft een eeuwig en universeel evangelie. Niemand blijft onbereikt. Iedereen wordt zogezegd met de Schepper ‘geconfronteerd’. Niemand zal kunnen zeggen: “Ik heb nooit kunnen weten dat God bestaat”. Niemand is te verontschuldigen.
Met deze laatste woorden worden we bepaald bij een bekend nieuwtestamentisch gedeelte. Namelijk Romeinen 1:18-32. Daarin lezen we ondermeer: “Want de dingen van Hem die onzichtbaar zijn, worden sinds de schepping van de wereld uit Zijn werken gekend en doorzien, namelijk én Zijn eeuwige kracht én Zijn Goddelijkheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn”. Opnieuw worden we bepaald bij het eeuwig evangelie. Opnieuw worden we gewezen op het getuigenis van de schepping. Reeds vanaf de schepping heeft God zich daardoor aan de mensheid bekendgemaakt: “… wat van God gekend kan worden, is hun bekend. God Zelf heeft het hun immers geopenbaard”. Niemand is te verontschuldigen. Tallozen echter “hebben, hoewel zij God kennen, Hem niet als God verheerlijkt of gedankt”. Tallozen hebben het getuigenis van de schepping verworpen, en in hun hart gezegd: “Er is geen Schepper, er is geen God”. Maar niemand zal echter worden verontschuldigd. Want niemand ís namelijk te verontschuldigen. Een uitermate ernstige zaak!
Niemand is te verontschuldigen. Want God liet én laat zich immers niet onbetuigd. Noch in het verleden, noch in het heden. Evenmin in de toekomst, waarvan Openbaring 14:6-7 spreekt. De toekomst van de grote verdrukking. Oftewel de tweede helft van de zeventigste jaarweek. Daarvan zegt de Schrift: “… dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal” (Mattheüs 24:21). Tijdens deze drieënhalf jaar beleeft de mensheid haar donkerste nacht. Enerzijds vanwege de uitstorting van Gods oordelen. Anderzijds omdat de duivel op aarde neergeworpen is (Openbaring 12:7-18). Verbonden met laatstgenoemde gebeurtenis verrijst een hersteld Romeins Rijk. Oftewel een herleving van het oude Romeinse Rijk (12:18-13:3a). Veelzeggend een “beest” genoemd. Voorzover ik begrijp, ontvangt het haar macht rechtstreeks van de duivel: “En de draak gaf hem zijn kracht, zijn troon en grote macht” (13:2b). Ongetwijfeld zucht de wereld onder haar verstikkende regime. Ondanks dat zij haar tegelijkertijd bewondert: “En zij aanbaden het beest en zeiden: Wie is aan dit beest gelijk? En wie kan er oorlog tegen voeren?” (13:4b). Gedurende haar heerschappij zal het de gelovigen genadeloos vervolgen: “En het beest werd macht gegeven om oorlog te voeren tegen de heiligen en om hen te overwinnen” (13:7a). Velen zullen worden gedood. Waarschijnlijk is deze toekomstige, drieënhalf jarige grote verdrukking de geprofeteerde “nacht waarin niemand kan werken” (Johannes 9:4b). Mogelijk wordt daarbij gedoeld op een publieke bediening. Zoals bijvoorbeeld een evangelisatie-bediening. Niemand zal deze ongestoord kunnen verrichten. Niet zonder dat er vervolging dreigt. Slechts in persoonlijke gesprekken of via internet bijvoorbeeld zullen gelovigen dan kunnen getuigen. Maar niet publiekelijk, op straten en marktpleinen. Waarschijnlijk wordt dat bedoeld. Meer dan ooit tevoren wordt God dan volledig en systematisch uit de maatschappij verbannen. Meer dan ooit tevoren kenmerkt dan de houding van Psalm 2:3 de maatschappij: “Laten wij Hun banden verscheuren en Hun touwen van ons werpen!”. Wereldwijd (b)lijkt de maatschappij dan weggezonken in ongekende duisternis. Een duisternis die God niet zal kunnen verdragen. Waar mogelijk wordt elk getuigenis verstomd. Daardoor ontstaat “een nacht waarin niemand kan werken”1.
Wanneer in de toekomst deze nacht is aangebroken, verschijnt aan de hemel de engel die het eeuwige evangelie verkondigt. Wanneer aardse boden tot zwijgen gebracht worden, wordt een hemelse bode uitgezonden. Een boodschapper die niemand tot zwijgen kan brengen. Met luide stem verkondigt deze het eeuwige evangelie. Tot in de uithoeken van de wereld wordt zijn stem gehoord. Terwijl de wereld verleidt – beter gezegd: bijna gedwongen wordt een sterfelijk mens ,namelijk de Romeinse ‘keizer’ – te aanbidden (Openbaring 13:12), roept deze engel op de levende God te aanbidden: “Vrees God en geeft Hem eer”. “Want”, vervolgt deze, “het uur van Zijn oordeel is gekomen”. Nog eenmaal reikt God in genade de hand. Nog steeds geldt immers dat God “niet wil dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen” (2 Petrus 3:9b). Nog steeds betoont God zich een genadig God.
Wie gehoor geeft aan de oproep van de engel, wordt verder in de waarheid geleid. Wellicht via een ontmoeting met een gelovige, wellicht via het internet, wellicht via persoonlijke openbaring. Wie God gaat erkennen als Schepper, zal Hem vervolgens leren kennen als Verlosser. Want God “beloont wie Hem zoeken” (Hebreeën 11:6b). Volgens Openbaring 7:9-17 komt er immers een ontelbare schare gelovigen uit de grote verdrukking: “Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle naties, stammen, volken en talen (…) bekleed met witte gewaden. Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun gewaden gewassen en ze hebben hun gewaden wit gemaakt in het bloed van het Lam”. Ongetwijfeld ondermeer vanwege de oproep van de hemelse boodschapper. Ongetwijfeld zullen vele zondaren zich daarop bekeren. Waardoor er gelukkig nog vele malen blijdschap zal wezen in de hemel (Lukas 15:7a).
Geliefde lezer(es)
Vandaag wordt primair en publiekelijk het Evangelie van Gods genade verkondigd (2): “Zo staat er geschreven en zo moest de Christus lijden en uit de doden opstaan op de derde dag. En in Zijn Naam moet onder alle volken bekering en vergeving van zonden gepredikt worden, te beginnen bij Jeruzalem” (Lukas 24:46-47). Wie gelooft, ontvangt vergeving van zonden. Wie gelooft, ontvangt het eeuwige leven. Wie gelooft, is met God verzoend. Gelooft u deze dingen?
© J.C. van de Haar
Bewerking: © Frisse Wateren – rm
Geplaatst in: Evangelie
© Frisse Wateren, FW