Schriftgedeelten: Romeinen 8:35-39; Johannes 10:27-29; Hebreeën 10:11-18.
De vraag of een gelovige verloren kan gaan, heeft waarschijnlijk elke christen wel eens beziggehouden. In dit artikel willen we enkele bijbelgedeelten over dit onderwerp hun licht laten schijnen, om onze voeten (weer opnieuw) op de vaste grond van Gods Woord te zetten.
Een woord vooraf
Ik wil direct bij het begin zeggen, dat ik geloof in de eeuwige zekerheid van de ware Christen. Echter, ik geloof niet in de eeuwige zekerheid van degenen, die zich alleen Christen noemen. Er zijn zeker veel mensen die tegen Jezus “Heer, Heer” zeggen, en toch voor eeuwig van Hem wijken moeten (Matth. 7:21-23).
Wat maakt iemand een ware Christen? Doop, deelname aan het avondmaal of de goede werken? Nee, hoewel dit tot het leven van een christen behoort, Christen wordt men echter daardoor niet. Daartoe is het noodzakelijk, dat men zich als een verloren zondaar in Gods licht erkent, God zijn schuld belijdt en de Heer Jezus als zijn Verlosser aanneemt. Wie dit gedaan heeft, is een kind van God en hoeft niet langer meer bang te zijn om in de handen van de levende God te vallen (1 Joh. 5:12,13).
Maar helaas, veel kinderen van God hebben precies deze angst. Ze geloven dat ze verloren zullen gaan als ze niet trouw zijn. Zulken zou ik hartelijk uit willen nodigen om hun positie (nog) eens rustig te heroverwegen. En hoe geweldig zou het zijn als de liefde van God hen daartoe zou kunnen leiden de onnodige angst voor het oordeel af te werpen (verg. 1 Joh. 4:17,18)!
Veel lezers zullen zeker overtuigd zijn, dat gelovigen niet veroordeeld zullen worden. Maar ook voor hen is het nuttig zich met deze kwestie bezig te houden om de eigen overtuiging te versterken en weer opnieuw onder de indruk te komen van het geweldige heil van God.
Het is duidelijk dat er geen gulden middenweg kan zijn: ofwel gelovigen kunnen verloren gaan, of ze kunnen het niet. Zou God in Zijn Woord dan niet duidelijk genoeg gecommuniceerd hebben? Het kan zijn, dat we niet kunnen begrijpen hoe verschillende bijbelgedeelten overeenstemmen, maar we mogen er zeker van zijn dat ze dat doen. Gods Woord spreekt duidelijk en spreekt zichzelf niet tegen.
De zegeningen van een christen
Degenen die in ware bekering en geloof tot de Heer Jezus komen, overlaadt God met zegeningen. En deze zegeningen geniet men niet vandaag, en morgen zijn zij verspeeld en geniet men dan weer op de volgende dag. Nee, de zegeningen van de Christenen zijn eeuwig – en drie ervan willen we eens een beetje dichterbij bekijken.
Vergeving van zonden
God heeft de zonden van de gelovigen van hen verwijderd zo ver als het oosten is van het westen; Hij heeft ze “geworpen in de diepten van de zee” (Ps. 103:12; Micha 7:19). Hun zonden en hun ongerechtigheden zal God niet meer gedenken (Jer. 31:34). Het bloed van Jezus Christus heeft ons gereinigd van alle zonde (1 Joh. 1:7). Hoe zou een gelovige dan nog ooit voor zijn zonden gestraft kunnen worden?
Hier wordt soms bezwaar tegen gemaakt: God vergeeft alleen de zonden die we Hem belijden. Degene die verzuimt een deel van zijn zonden te onthullen, blijft schuldig aan deze overtreding. Maar als dat waar zou zijn, zou niemand gered worden! Want niemand heeft werkelijk al zijn zonden aan God beleden. Omdat niemand ze alle kent. Wie God oprecht en zonder terughouding zijn schuld heeft beleden, ontvangt volledige vergeving en wordt van alle ongerechtigheid gereinigd (verg. Luk.18:13,14; 1 Joh. 1:9).
Bovendien: Toen Christus de zonden van de gelovigen droeg op het hout (1 Petr. 2:24), waren dat al hun zonden. Als de straf die ons de vrede aanbrengt, op Hem lag (Jes. 53:5), kunnen we niet meer gestraft worden. Want God oordeelt niet twee keer dezelfde zonden. Dat zou onrechtvaardig zijn – en God is volkomen rechtvaardig.
De gave van het eeuwige leven
Wie gelooft in de Zoon ontvangt1 eeuwig leven (Joh. 3:36). Dit leven kan niet sterven of vernietigd worden, want dan zou het geen eeuwig leven zijn. Maar het kan een gelovige ook niet meer worden afgenomen. Want het eeuwige leven is niet een geschenk dat we zorgvuldig moeten bewaren, zodat we het niet kwijtraken. „Uw leven”, zegt Paulus in Kolosse 3 vers 3, “is met Christus verborgen in God”. Als wij dit leven zouden verliezen, zou ook Christus het verliezen. Als wij verloren zouden gaan, zou ook Hij – en dat is absoluut ondenkbaar! – verloren gaan.
Johannes 5 vers 24 laat zien, dat degene die tot geloof komt, van de dood in het leven overgaat. Het hele wezen van een mens wordt volledig veranderd wanneer hij het nieuwe leven ontvangt. Dat kan niet eenvoudig weer ongedaan gemaakt worden en later (misschien) herhaald worden. Net zoals we slechts één keer een natuurlijke geboorte beleefd hebben, zo kunnen we ook slechts één keer opnieuw geboren worden (Joh. 3:7).
De gave van de Heilige Geest
Wie in het evangelie van behoud2 gelooft, wordt met de Heilige Geest verzegeld (Ef. 1:13). De Geest is de garantie daarvoor, dat we ons erfgoed en de verlossing van het lichaam ontvangen zullen (Ef. 1:14; Ef. 4:30). Hij zal bij ons blijven in eeuwigheid (Joh. 14:16). Als de Geest eeuwig bij de gelovigen blijft, hoe kunnen ze dan ooit in de poel van vuur geworpen worden?
Om te “bewijzen” dat Christenen de Geest kunnen verliezen, worden vaak de woorden van David uit Psalm 51 vers 13 geciteerd: “… en neemt Uw Heilige Geest niet van mij weg!” Daarbij ziet men over het hoofd, dat ten tijde van het Oude Testament de Heilige Geest niet in de gelovigen woonde, maar werkte. Het verzoek van David doelde ook daar op, dat de Geest van God in Zijn werkzaamheid niet van hem week, zoals dat het geval bij de ongelovige koning Saul geweest was (1 Sam. 16:14).
Het raadsbesluit en het werk van God
De redding van een mens is gebaseerd op de eeuwige raadsbesluiten van God en is alleen een Goddelijk werk. Als we dit begrijpen is in feite de vraag of een gelovige verloren kan gaan overbodig.
God heeft de Christenen vóór de grondlegging van de wereld uitverkoren en hen tevoren bestemd voor het zoonschap (Ef. 1:4,5). In de tijd roept Hij de uitverkorenen met een heilige roeping en in de toekomst zal Hij hen in de heerlijkheid voltooien (2 Tim. 1:9; 2 Thess. 2:13,14).
In Romeinen 8 vers 29-30 wordt de raad van God getoond. We zien hier vijf delen van een onverwoestbare keten. God heeft de gelovigen ten eerste tevoren gekend. Daarmee wordt bedoeld, dat Hij zijn aandacht en liefde op deze mensen gericht heeft, die Hij in de eeuwigheid ook tevoren bestemd heeft om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn. In de tijd heeft Hij hen geroepen – en omdat de oproep zondaars bereikt heeft, hen ook gerechtvaardigd. En ten slotte zal Hij hen verheerlijken. Opvallend is dat in de bijbeltekst de voltooide tijd wordt gebruikt: “die heeft Hij ook verheerlijkt”. Dat wat God Zich voorgenomen heeft, is zo zeker als de dingen die al voorbij zijn, zelfs als de uitvoering nog in de toekomst ligt.
Dat is dus de vijf delen tellende keten: tevoren gekend – tevoren bestemd – geroepen – gerechtvaardigd – verheerlijkt. Is het denkbaar dat deze keten verbroken wordt? Zou iemand, die God tevoren bestemd heeft, niet geroepen worden? En zou iemand die God gerechtvaardigd heeft, niet verheerlijkt worden? Wie zou in staat zijn om het plan van God te verijdelen? Wie heeft de macht om het werk van God, dat Hij in Christus Jezus gemaakt heeft, te verstoren (Ef. 2:10)?
De kroongetuige van de zekerheid van de behoudenis
In aansluiting op de ontvouwing van de raadsbesluiten van God in Romeinen 8 vers 29-20, vinden we verzen die zeer duidelijk getuigen van de zekerheid van de behoudenis van een gelovige. Niemand kan ons beschuldigen of veroordelen (vs. 31-34). In Romeinen 8 vers 35-39 onderzoekt Paulus ruimte en tijd, om iets te vinden wat een gelovige van God scheiden kan – en komt met lege handen terug. Wij blijven eeuwig voorwerpen van de liefde van God.
Hier wordt vaak beweerd, dat deze toezeggingen alleen gelden, wanneer we bij Christus blijven en niet een weg van de ongerechtigheid kiezen. Hierop zou ik willen zeggen: Is dat alles niet bij het begrip “leven” of “tegenwoordige” inbegrepen? Jazeker! Er kan ons werkelijk niets (!) van de liefde van God scheiden.
In Johannes 10 vers 27-29 vinden we een ander zeer belangrijk punt voor ons thema: “Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. En Ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen geenszins verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze rukken uit Mijn hand. Mijn Vader die ze Mij heeft gegeven, is groter dan allen, en niemand kan [ze] rukken uit de hand van Mijn Vader”. In deze verzen vinden we geen voorwaarde, opdracht of vermaning, maar er worden zeven feiten voorgesteld:
- De schapen horen de stem van de Goede Herder;
- de Goede Herder kent Zijn schapen;
- de schapen volgen de Goede Herder;
- de Herder geeft hen eeuwig leven;
- de schapen gaan in eeuwigheid niet verloren;
- niemand zal de schapen uit de hand van de Herder rukken;
- niemand kan de schapen uit de hand van de Vader rukken.
Met het oog op de laatste twee punten wordt beweerd, dat ze gelovigen enige zekerheid geven, door geen macht van buiten geroofd te kunnen worden, maar dat ze heel goed in staat zijn zich aan de machtige handen van de Vader en de Zoon te ontrukken. Maar er staat niet: “zij gaan niet verloren in eeuwigheid, want niemand zal ze uit Mijn hand rukken”, maar “en niemand zal ze uit Mijn hand rukken”. Dat gelovigen niet geroofd kunnen worden, is dus geen reden, maar een ander feit dat voor de “schapen” geldt. Duidelijker kan het niet gezegd worden: “en zij zullen geenszins verloren gaan in eeuwigheid”. Daarnaast is de vraag gerechtvaardigd of een gelovige meer macht heeft dan al het andere in het universum van God? Zou het hem echt lukken zich uit de hand van de Goede Herder en van de grote Vader in de hemel te rukken? Zijn wij sterker dan de Zoon en de Vader? Zou God het toestaan, dat deze schande op Zijn Zoon valt? (want het is een schande voor een herder als hij een schaap verliest.)
In Hebreeën 10 vers 11-18 vinden we een gedeelte die qua duidelijkheid nauwelijks te overtreffen is. De schrijver toont in de eerste plaats dat de offers die in Israël gebracht werden, nimmer zonden zouden kunnen wegnemen (vs. 11). Maar Christus is, nadat Hij één slachtoffer voor de zonden gebracht had, voor altijd gaan zitten aan de rechterhand van God (vs. 12). Christus zal nooit meer opstaan om verzoening tot stand te brengen voor de zonden, omdat dit volledig uitgevoerd is. “Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt die geheiligd worden” (vs. 14). Christenen zullen nooit meer enige zonde toegerekend worden, want hun zonden en wetteloosheden zal God nooit meer gedenken (vs. 17). Gelovigen zijn voor altijd volmaakt! Hoe zouden zij uiteindelijk in de hel eindigen? Zou God Zijn belofte breken en hen hun schuld toch nog ten laste leggen?
Zulke uitspraken van de Schrift worden regelmatig afgezwakt, doordat men op het praktische leven wijst. Want in de praktijk zijn we allen verre van volmaakt. We struikelen dikwijls (Jak. 3:2). Maar in Hebreeën 10 vers 14 gaat het om onze positie – en die is eeuwig veilig. Onze relatie met God is onverwoestbaar. Het is heel belangrijk dat we duidelijk onderscheiden tussen de toestand (praktijk) en de positie van een Christen, om voor verkeerde conclusies bewaard te blijven.
Meer Schriftplaatsen voor de zekerheid van de behoudenis
Om niet verder te gaan dan de reikwijdte van dit werk, worden hieronder enkele punten aangestipt, die direct of indirect duidelijk maken, dat elke ware Christen het hemelse doel bereiken zal:
- Gods Woord verzekert ons zonder mitsen en maren, dat gelovigen niet geoordeeld zullen worden (Rom. 5:6-11; Rom. 8:1; Joh. 3:18; Joh. 5:24);
- Christenen kunnen met absolute zekerheid spreken over hun heerlijke toekomst (Rom. 8:11,18; 1 Kor. 15:49,58; 2 Kor. 4:14; 2 Kor. 5:1; Kol. 3:4; 2 Tim. 4:18; 1 Joh. 3:2);
- God voleindigt wat Hij is begonnen (Fil. 1:6; 1 Thess. 5:23-24; 1 Kor. 1:8-9);
- God stelt zich in Zijn trouw onvoorwaardelijk aan onze kant op (2 Thess. 3:3; Hebr. 13:5).
Genade en verantwoordelijkheid
Als we nu de tot hiertoe behandelde gedeelten overdenken, zijn we onder de indruk van de geweldige genade van God. Het is puur genade die Christenen naar de hemel brengt. En wel genade tot 100%. Paulus schrijft: “Maar is [het door] genade, dan [is het] niet meer op grond van werken, anders is de genade geen genade meer” (Rom. 11:6). Genade is absoluut. We kunnen er geen werken aan toevoegen – ook geen werken die we als Christen doen. Het is geen genade en ons uithoudingsvermogen, het is geen genade en onze trouw, enzovoorts, maar gewoon alleen genade.
Aan de andere kant benadrukt het volmaakte Woord van God onze verantwoordelijkheid. Wie die de Heer Jezus kent, is verplicht om te leven volgens Zijn Woord. Het onzichtbare geloof moet zich door zichtbare werken bewijzen. Alleen over het geloof te spreken, is niet genoeg (Jak. 2:17-18). Ik hoorde eens een onbezonnen Christen tegen ongelovigen zeggen: “Ook wanneer ik iemand om zou brengen, zou ik desondanks in de hemel komen”. Hij wilde daarmee de genade van God benadrukken, maar maakte een cruciale fout: hij hield geen rekening met wat de Bijbel zegt. Deze legt uit, dat een moordenaar geen eeuwig leven heeft (1 Joh. 3:15). En in het algemeen vinden we in de Bijbel geen aanwijzing, dat we kunnen leven zoals we willen, en desondanks het doel bereiken zullen. Nee, de weg van de zonde is de weg naar de hel. Degenen die naar het vlees leven, zullen sterven (Rom. 8:13).
Dergelijke waarschuwingen van Gods Woord mogen in geen geval gerelativeerd, gebagatelliseerd en afgezwakt worden. Zij moeten in al zijn kracht op het geweten inwerken. Toch zijn ze er niet om de ware gelovigen die op de Rots gebouwd hebben, in twijfels en angsten te storten. Dit zal ons in het volgende artikel bijzonder gaan bezighouden. In het tweede deel worden de bezwaren behandeld, die men tegen de opvatting aanvoert, dat gelovigen niet verloren gaan kunnen.
Gerrid Setzer, © www.bibelstudium.de
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW