Het lijden van Christus (1)
Duizend jaar eerder stak koning David de Beek Kidron over en was beklom hij de Olijfberg (2 Sam. 15:23,30), verworpen door zijn volk en al huilend. Koning David ging deze weg als gevolg van zijn eigen schuld; de Heer Jezus ging deze weg omdat het het begin was van de weg, die Hij betrad voor de schuld en zonden van anderen. In de duisternis van de nacht, in de plaats genaamd Gethsémané, viel de schaduw van het kruis over Zijn weg, en hier gaf de Vader Hem de bittere beker van Gods toorn als rechtvaardig oordeel van de zonde. Hij was naar deze aarde gekomen met het doel om deze beker te drinken.
Voor onze ogen staat de Mens Jezus Christus met al Zijn goddelijk volmaakte gevoelens van afhankelijkheid en gehoorzaamheid. De weg dat naar het kruis leidde, lag voor Hem – de weg die Hij nu moest bewandelen om Gods raadsbesluiten te volbrengen. Hij voelde scherp aan wat er voor Hem lag. Hij verlangde naar het medegevoel en troost van Zijn discipelen, maar de enige bron van Zijn kracht was van boven met Zijn Vader.
Jezus gaat dieper de tuin in, vergezeld door Petrus, Jakobus en Johannes, maar dan zondert Hij Zich ook van hen af, en gaat een eindje verder, Hij valt op de grond en bidt: “Abba, Vader” (Mark. 14:36). Dit is de enige keer dat we die intieme uitdrukking aan de Vader horen van de lippen van de Heer. Zijn gebed gaat verder: “alles is U mogelijk, neem deze drinkbeker van Mij weg; maar niet wat Ik wil, maar wat U [wilt]”. Niemand wist zo goed als Hij, dat dit niet mogelijk was wanneer Hij de weg van de redding voor zondaars wilde openen en het eeuwige raadsbesluit van de Vader wilde volbrengen. Zo staat Hij op van het gebed en wandelt in volmaakte vrede op weg om de beker geheel leeg te drinken, die beker die Hij uit de hand van de Vader had aangenomen.
Fritz von Kietzell; © the Lord is near
Geplaatst in: Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW