1 jaar geleden

Jezus Christus – onze grote Hogepriester (2)

Hebreeën 3; Hebreeën 4; Hebreeën 5; Hebreeën 6

2. Aan Zijn zorg toevertrouwd

Hoofdstukken 3 – 10 vers 22 gaan over de twee handelingen van onze grote Hogepriester. In de hoofdstukken 3 – 6 gebruikt Hij Zichzelf voor ons, zodat we niet wanhopen in de ontberingen van het leven. Dan vinden we in de hoofdstukken 7 – 10 vers 22 Zijn taak als Hogepriester, hoe Hij ons als Priester naar God heeft geleid en leidt. Als je de tekst in deze hoofdstukken leest, kun je niet echt zien waar de overgang is van de ene handeling naar de andere. Dat is de stijl van de Brief aan de Hebreeën: de afzonderlijke waarheden lopen door elkaar heen. Maar in hoofdstuk 7 vers 25 herkennen we een verandering. Dit vers spreekt over beide kanten van de hogepriesterlijke activiteit van de Heer Jezus:

  • “Daarom kan Hij ook volledig behouden.” Dat is Zijn hulp, opdat we het doel bereiken.
  • “… wie door Hem tot God naderen.” Door Zijn handelen kunnen we God nu en voor altijd aanbidden.

We gaan nu naar de eerste pagina. Onze grote Hogepriester is opgevaren naar de hemel. Daar wordt Hij verheerlijkt, maar wij zijn nog steeds op aarde. Het is zowel voor de ontvangers van de brief als voor ons een woestijn. Zo ziet de brief aan de Hebreeën het ook. Een woestijn doorkruisen is vermoeiend, eentonig en gevaarlijk. Het is zeker geen wandeltocht. De Heer heeft ons gelovigen geen gemakkelijk leven beloofd. Het is vaak een strijd, vol moeilijkheden, sommige dingen herhalen zich en er zijn veel gevaren. De hoofdstukken 3 – 6 vestigen onze aandacht op de gevaren van de woestijn en tonen ons daarin de hulp van de Hogepriester. Hoewel Hij in de hemel is, is Hij ons niet vergeten, maar zet Hij Zichzelf voor ons in!

2.1. De Schepper en de Heer

Hebreeën 3 vers 1-6:

  1. Daarom, heilige broeders, deelgenoten van [de] hemelse roeping, beschouwt de apostel en hogepriester van onze belijdenis: Jezus,
  2. die trouw is aan Hem die Hem heeft aangesteld, zoals ook Mozes was in <heel> zijn huis.
  3. Want Deze is zoveel groter heerlijkheid waard geacht dan Mozes, als hij die het huis gebouwd heeft, groter eer heeft dan het huis.
  4. Want elk huis wordt door iemand gebouwd, maar die alles heeft gebouwd, is God.
  5. En Mozes was wel trouw in heel zijn huis als dienaar tot getuigenis van wat gesproken zou worden,
  6. 6. maar Christus als Zoon over zijn huis, wiens huis wij zijn, als wij de vrijmoedigheid en het roemen in de hoop <tot [het] einde toe onwrikbaar> vasthouden.

Het eerste gevaar, dat ons in hoofdstuk 3 wordt voorgesteld, is het feit dat we door de omstandigheden van het leven de Heer Jezus uit het oog kunnen verliezen. Dan vervaagt de indruk van Zijn grootheid en majesteit in ons hart. Daarom spoort de schrijver ons aan: “beschouwt de apostel en hogepriester van onze belijdenis: Jezus.”

Wanneer de Brief aan de Hebreeën spreekt over het huis van God, verwijst het altijd naar de tent der samenkomst in de woestijn en niet naar de tempel. Waarom? Omdat de gelovige in de wereld wordt gezien als levend in een woestijn, zoals eens het volk Israël door de woestijn moest trekken. Mozes bouwde toen deze tent en was de dienaar van dit huis. Deze tent in de woestijn spreekt figuurlijk van twee feiten:

  1. “… maar die alles heeft gebouwd, is God” (vs. 4). De tabernakel is een beeld van het hele universum. Het stelt de aarde en de hemelen voor in zijn drie afdelingen. De Heer Jezus heeft het als Zoon geschapen (hfdst. 1:2).
  2. “… Wiens huis wij zijn” (vs. 6). De tent der samenkomst spreekt van ons, de verlosten. Er wordt terecht gezegd, dat de brief aan de Hebreeën de gemeente eigenlijk niet voorstelt als het ene lichaam en het huis. Maar hier benadert de schrijver deze gedachte. Hij zegt dat wij, de gelovige christenen, het huis van Christus zijn. De tent der samenkomst is dus ook een beeld van de gemeente.

Als we in de hectiek van alledag de Heer Jezus uit het oog dreigen te verliezen, gebruikt de Hogepriester deze twee feiten om onze geloofsblik weer op Hem te richten:

1) Zijn macht als schepper (vs. 4)

Hij wil Zichzelf aan ons voorstellen als Degene die de Schepper van alle dingen is. Onze Heer Jezus is niet alleen machtig, Hij is almachtig! Als we in de problemen dreigen te raken, mogen we in geloof vasthouden aan het feit dat Hij altijd de macht heeft om het probleem op te lossen. Hij doet het niet altijd meteen. Maar er komt een dag waarop Hij Zijn macht zal ontvouwen om ons allemaal uit de problemen van de woestijn te halen. Dat gebeurt bij de opname. Filippi 3 zegt, dat Hij op dat moment “ons nederig lichaam zal veranderen in gelijkvormigheid aan zijn heerlijk lichaam, naar de doeltreffende kracht waarmee Hij ook alle dingen aan Zich kan onderwerpen” (Fil 3:21). Dit is een grote troost in de moeilijkheden van het leven. We weten, dat onze Heer de macht heeft om een einde te maken aan onze moeilijkheden. Wanneer Hij dat doet is vanuit Zijn wijsheid, maar op zijn laatst bij de opname.

2) Zijn heerschappij als Zoon (vs. 6)

Christus is als Zoon over Zijn huis gesteld. Als zodanig heeft Hij gezag. Het is waar dat Hij niet de Heer is, maar het Hoofd van de gemeente. Maar daar gaat het hier niet om. Het gaat hier erom, dat Hij Heer is in de gemeente. Hij wil ons hieraan herinneren wanneer we Hem in de moeilijkheden op de gemeenschappelijke weg van christenen uit het oog verliezen. Hij vestigt onze aandacht vanuit de hemel op het feit, dat niets aan Zijn controle ontsnapt. Dit geeft ons moed in de laatste dagen van het christelijk getuigenis. Wanneer we gevaren zien in de plaatselijke gemeente of in noden verkeren die we niet kunnen veranderen, mogen we het weten: Hij heeft alles in Zijn handen.

2.2 Hij geeft ons het Woord en het gebed

Hebreeën 4 vers 12-16:

12. Want het Woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot verdeling van ziel en geest, zowel van gewrichten als van merg, en oordeelt [de] gedachten en overleggingen van [het] hart.
13. En geen schepsel is voor Hem onzichtbaar, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem met Wie wij te doen hebben.
14. Daar wij nu een grote Hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij de belijdenis vasthouden.
15. Want wij hebben niet een Hogepriester die niet met onze zwakheden kan mee lijden, maar [Eén] Die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van [de] zonde.
16. Laten wij dus met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden tot hulp op de juiste tijd.

De passage in hoofdstuk 3 vers 7 – 4 vers 11 wijst op het gevaar van het zoeken naar rust op aarde. Onder de Hebreeën waren er mensen die heel erg naar deze rust verlangden. Dit waren mensen uit het volk Israël die alleen formeel christen waren geworden. Ze waren niet bekeerd. Toen er moeilijkheden ontstonden, keerden ze terug naar het Jodendom, omdat dat beter uitkwam. Tegelijkertijd vermanen deze verzen ons, de verlosten. Wij lopen het gevaar om ook rust op aarde te zoeken. Dit gevaar wordt in verzen 12-16 op twee manieren door onze hemelse Hogepriester tegemoet getreden: Hij herinnert ons aan de werkzaamheid van het Woord van God en toont ons het voorrecht van het gebed.

Zijn licht door het Woord van God (vs. 12,13)

Het Woord van God is de uitdrukking van Gods gedachten. Daarin deelt Hij ons Zijn wil mee en veroordeelt Hij alles wat niet met Hem overeenstemt.

Het “is levend en krachtig.” Wanneer we hier op aarde rust en het aangename zoeken, merken we dat het Woord van God ons uit deze valse rust haalt. Lezen we allemaal dagelijks de Bijbel? Het is een grote genade, dat het Woord van God in ons hart en geweten werkt. Soms raakt een enkele uitspraak uit de Bijbel ons. Hoe vaak heb ik niet meegemaakt, dat juist het vers van de dag in de kalender me wakker schudde op het moment dat ik op het punt stond me op mijn gemak te voelen op aarde.

Het “is scherper dan enig tweesnijdend zwaard.” Het scheidt en onderscheidt. Dit betekent dat het onderscheid maakt tussen ziel en geest, dat wil zeggen tussen wat voortkomt uit onze gevoelens en wat wordt bewerkt door de Geest van God. Ik denk dat we vaak te goed over onszelf denken. We denken: Dit is wat de Geest van God in mijn leven heeft bewerkt. Maar het was gewoon een beetje goede opvoeding, een beetje vriendelijkheid. Dat kan de wereld ook. Hoe goed is het dan als het Woord ons in zijn scherpte duidelijk maakt, dat dit niet door de Geest is gewerkt.

“Alle dingen zijn naakt en geopend.” Ons innerlijk wordt onthuld en het geweten wordt aangesproken. Nu komt er iets opvallends. Het Woord van God gaat over in de Persoon van God. Dit betekent dat God Zichzelf volledig één maakt met Zijn Woord. “alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem met Wie wij te doen hebben.” God kent onze gedachten en ons innerlijk! We zijn blij dat geen enkel schepsel in ons hart kan kijken, ook de engelen niet. Natuurlijk zijn er vrouwen die al lang getrouwd zijn en vaak de gedachten van hun man kunnen raden. Maar echt weten wat we denken, dat kan alleen God. We zongen vroeger op school het liedje: “Gedachten zijn vrij, wie kan ze raden?” Het antwoord is: niemand, behalve God. De Heer Jezus, die al onze gedachten en gevoelens ziet, zet Zichzelf voor ons in. Aan de ene kant is dat ernstig, omdat Hij alle motieven kent. We kunnen Hem niets wijs maken. Hij weet wat in ons leven voortkomt uit de oude natuur. Aan de andere kant troost het ons, dat Hij ook onze oprechtheid ziet. Onze motieven worden soms verkeerd begrepen door mensen en dat is moeilijk te verdragen. Maar we mogen het weten: Onze Heer in de hemel weet wanneer we uit goede motieven handelen. Hij ziet elk oprecht hart, dat voor Hem klopt.

Onze grote Hogepriester (vs. 14,15)

Tussen het Woord van God (vs. 12,13) en het gebed (vs. 16) wordt ons het feit gepresenteerd: “Daar wij nu een grote Hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, namelijk Jezus, de Zoon van God.” De Heer Jezus is opgestaan uit de dood en als Mens door de hemelen gegaan en opgevaren naar de derde hemel. De derde hemel is de hoogst geschapen hemel. Daar bevindt zich de troon van God. We weten uit het Oude Testament, dat het een troon van recht en oordeel is (Ps. 89:15). Jezus Christus is in de waarde van Zijn offer de hemel binnengegaan. Daardoor veranderde Hij die troon in een troon van genade voor ons. Dat is iets wonderbaarlijks!

Onze Heer wordt hier aan ons voorgesteld in Zijn twee zijden, zoals we die ook vinden in de eerste twee hoofdstukken:

  1. Jezus – deze Naam benadrukt Zijn mensheid. Als mens kan Hij ons begrijpen omdat Hij hier Zelf geleefd heeft. Hij kan zich uit ervaring inleven in onze noden.
  2. De Zoon van God – deze titel toont ons Zijn Godheid. Als God heeft Hij alle macht om ons in omstandigheden te helpen of ze te veranderen.

“… laten wij de belijdenis vasthouden.” Als we zo’n geweldige, hemelse Hogepriester hebben, laten we dan vasthouden aan de christelijke belijdenis. We zijn immers hemelse mensen! Dat mogen we in ons leven tot uitdrukking brengen.

De Heer Jezus heeft medelijden met onze zwakheden. Het is goed dat we onderscheid maken tussen zonden en zwakheden. Als we gezondigd hebben, heeft Jezus Christus geen medelijden met ons, maar treedt Hij op als Voorspraak [1], zodat we de zonde belijden en in orde brengen. 1 Johannes 2 vers 1 instrueert ons over deze bediening van onze Heer vanuit de hemel. Maar Hij heeft wel medelijden met onze zwakheden.

De Bijbel maakt onderscheid tussen verschillende soorten zwakheden. Het is daarom goed om altijd uit de samenhang te herkennen, wat er precies bedoeld wordt:

  • Er zijn zwakheden in het leven, zoals honger, dorst en vermoeidheid, die de Heer Jezus ook kende (Luk. 4:2; Joh. 4:6,7).
  • Het kan ook zwakheid in dienstbaarheid zijn (1 Kor. 2:3). Christelijke dienstbaarheid uit zich op een wijze die in de ogen van de mensen zwak is. Juist daar wordt de kracht van God geopenbaard. De Heer zei tegen Zijn dienaar Paulus: “… de kracht wordt in zwakheid volbracht” (2 Kor. 12:9). En van onze Heer lezen we, dat Hij in zwakheid gekruisigd werd. Maar toen werd daar de kracht van God geopenbaard in volkomen overwinning (2 Kor. 13:4).
  • Het Woord van God spreekt ook over zwakken in het geloof die niet alles eten en bepaalde dagen in het bijzonder houden (Rom. 14:1-5). De Heer Jezus ervoer zulke zwakheid in Zijn discipelen en verdroeg het.
  • Lijden van het lichaam door stress op het werk, door ziekte of bij het ouder worden als gevolg van de zonde worden eveneens zwakheden genoemd (Rom. 8:26). De Heer Jezus kwam deze zwakheid tegen toen Hij zieken genas (Matth. 8:17). Hoe diep voelde Hij deze gevolgen van de zonde!

Al deze zwakheden geven ons problemen in het geloofsleven. In de brief aan de Hebreeën worden ze allemaal genoemd. Onze Hogepriester bemiddelt voor ons vanwege deze zwakheden die zich onder ons voordoen, zodat we niet wanhopen maar in geloof met vaste moedige stappen verder gaan.

Hij werd “in alle dingen verzocht is als wij.” In Zijn leven hier heeft Hij deze verschillende zwakheden persoonlijk of bij Zijn medemensen ervaren. Omdat Hij ze kent, begrijpt Hij ons wanneer we daaronder lijden.

“… met uitzondering van [de] zonde” – dit is een belangrijke toevoeging. Misschien hebben we ons al afgevraagd: Waarom noemen we de uitdrukking “met uitzondering van [de] zonde” zo vaak in het gebed als we spreken over het menselijk leven van de Heer Jezus? Omdat het ons erom gaat aan het feit vast te houden, dat Hij zondeloos is.

Zijn genade ervaren in gebed (vs 16)

In de moeilijkheden en gevaren van een zwerftocht door de woestijn hebben we naast het Woord van God ook de hulp van het gebed. We mogen met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade en onze mond openen. ” Vrijmoedigheid” is een oud woord. Maar het is moeilijk om het door een ander te vervangen. Het betekent vreugdevolle onverschrokkenheid, blijmoedig vertrouwen in God. We mogen bij Hem komen en Hem om hulp vragen in de moeilijkheden van het leven.s

Dit vers geeft ons twee beloften voor gebed bij de troon van de genade:

  • Voor ons als zwakke en wankelende mensen ontvangen we barmhartigheid.
  • Voor onze reis door het leven, die geen wandeling is maar vaak een strijd, vinden wij genade.

God geeft ons barmhartigheid en genade “tot hulp op de juiste tijd.” Wanneer zwakheden ons veel last bezorgen, lopen we het gevaar om te zondigen. Maar de Hogepriester wil ons hiervoor behoeden door ons in onze zwakheid te hulp te komen, zodat we niet struikelen.

2.3 Hij leerde de gehoorzaamheid in de moeilijkste omstandigheden

Hebreeën 5 vers 7-10:
7. Hij (Christus) die tijdens zijn dagen in het vlees met sterk geroep en tranen zowel gebeden als smekingen geofferd heeft aan Hem die Hem uit [de] dood kon verlossen (en Hij is verhoord om zijn godsvrucht), heeft,
8. hoewel hij Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij geleden heeft;
9. 
en volmaakt geworden is Hij voor allen die Hem gehoorzamen een oorzaak van eeuwige behoudenis geworden,
10. door God begroet als hogepriester naar de ordening van Melchizédek.

Zijn gebed in Gethsémané (vs. 7)

Hier hebben we een situatie in de Hebreeën-brief die we vaak tegenkomen: De schrijver begint met een grote reikwijdte en beperkt die dan. “… tijdens Zijn dagen in het vlees” omvatten het hele leven van de Heer Jezus hier op aarde. Maar de “gebeden en smekingen” verwijzen dan specifiek naar de scène in Gethsémané.

Toen onze Heiland kort vóór Zijn kruisiging in Gethsémané was, zag Hij het volle gewicht van Zijn werk voor Zich. Hij wist dat Hij tot zonde gemaakt moest worden en de zonden moest dragen van allen die in Hem geloven (2 Kor. 5:21; 1 Petr. 2:24). Dit was in Zijn gedachten toen Hij tot God riep met gebeden en smekingen. Lukas beschrijft het als volgt: “En terwijl Hij in zware strijd raakte, bad Hij des te vuriger” (Luk. 22:44). We lezen verder dat Zijn gebed gepaard ging met hevige kreten en tranen. Het was een stille schreeuw van zijn hart, want daar horen we niets over in de evangeliën. De tranen zijn een uitdrukking van Zijn smart en van Zijn nood, die Hij daar in de hof voelde toen Hij aan het lijden aan het kruis dacht.

“Hij is verhoord om Zijn godsvrucht.” Misschien denken we: Zijn gebed in Gethsémané werd niet verhoord. Hij moest dat lijden aan het kruis verdragen en het werk doen. En toch is Hij verhoord, en wel doordat Hij is opgewekt uit de dood! De Heer Jezus had Zijn gebed gericht tot Hem “die Hem uit de dood kon verlossen.” Er staat niet “voor de dood,” maar “uit de dood.” Dit geeft aan, dat God Zijn gebed verhoorde door Hem uit de dood op te wekken. Hij stond niet toe dat Zijn Heilige ontbinding zou zien (Ps. 16:10). De Heer Jezus is de Heilige van God: Zijn leven werd gekenmerkt door reinheid en toewijding aan God. Zo werd Hij in een graf gelegd waar nog nooit iemand was gelegd, dat nog niet naar ontbinding rook. Maar nog veel meer. Hij werd door de heerlijkheid van de Vader opgewekt, voordat de ontbinding intrad! Hij had volkomen rein en toegewijd aan God geleefd. Dat was de eerste reden waarom God Hem opwekte. De tweede reden staat in Romeinen 6 vers 4: Zijn volmaakte verlossingswerk aan het kruis.

De Zoon leerde gehoorzaamheid (vs. 8,9)

“… heeft, hoewel hij Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij geleden heeft.” Met voorzichtigheid benaderen we nu dit vers. Er is een grote tegenstelling tussen ons, zondige mensen, en de Heer Jezus. Wij zijn opstandig tegen God vanwege de zonde die in ons woont. Daarom moeten wij als gelovigen leren onszelf voor de zonde dood te rekenen en God en Zijn Woord te gehoorzamen. Dat geldt voor ons.

Maar in de Heer Jezus was er nooit enige opstand tegen God. Hij was volledig zonder zonde. Toch moest Hij gehoorzaamheid leren. Wat betekent dat? God neemt geen bevelen aan, anders is Hij God niet. Als de Zoon van God heeft Christus Goddelijke autoriteit waarin Hij bevelen geeft. Maar toen Hij mens werd, nam Hij bevelen aan van Zijn God en gehoorzaamde Hij Hem. Hij leerde door ervaring wat het betekent om God gehoorzaam te zijn. Hij deed het zonder rebellie tegen God en Zijn Woord, maar gewillig en met vreugde. Echter Zijn gehoorzaamheid bracht Hem lijden, omdat Hij leefde in een wereld die beheerst werd door Satan en de zonde. Het hoogtepunt van deze gehoorzaamheid is Zijn dood aan het kruis. Hij gehoorzaamde Zijn God tot het laatste uur van Zijn leven. Filippi 2 vers 8 drukt het zo uit: “… gehoorzaam wordend tot [de] dood, ja, [tot de] kruisdood.”

En Hij is toen “volmaakt geworden.” Nadat Hij Zijn weg van gehoorzaamheid tot in de dood had volbracht, is Hij opgestaan uit de dood en als verheerlijkt mens de hemel ingegaan.

Zo is de Heer Jezus “de oorzaak van eeuwige behoudenis” geworden voor een ieder die in Hem gelooft. Hij heeft alles gedaan en Hij zal alles doen, zodat wij het hemelse doel bereiken.

Door God begroet als Hogepriester (vs. 10)

Toen Hij de hemel binnenging, werd Hij door God met vreugde ontvangen. Wat moet het voor de Heer geweest zijn om, na een leven van gehoorzaamheid in lijden tot in de dood, zó begroet en bevestigd te worden door Zijn God als Hogepriester!

Zijn begrip door persoonlijke ervaring

Medelijden is de reactie van de Hogepriester op onze zwakheden: Hij leefde hier op aarde, hongerig en vermoeid. Hij was omringd door zwakke en zieke mensen. Dit hield Hem bezig. Hij werd innerlijk bewogen als Hij een zieke voor Zich had. Omdat Hij dit alles hier eenmaal heeft meegemaakt, kan Hij je begrijpen als je honger hebt of moe bent, als je aan het eind van je krachten bent en zegt: Nu kan ik niet meer. Hij kan je ook begrijpen in een ziekte die je belast en pijn doet. En Hij helpt je om niet op te geven in je moeilijkheden, maar gehoorzaam te blijven aan God.

2.4 Hij is op de bestemming en brengt ook ons daarheen

Hebreeën 6 vers 18-20:
18. Opdat wij door [deze] twee onveranderlijke dingen, waarin het onmogelijk is dat God zou liegen, een sterke vertroosting hebben, wij die de toevlucht hebben genomen om de voorgestelde hoop aan te grijpen.
19. Deze hebben wij als een anker van de ziel, dat zeker en vast is, en ingaat tot binnen het voorhangsel,
20. waar Jezus als voorloper voor ons is ingegaan, naar de orde van Melchizédek hogepriester geworden tot in eeuwigheid.

Hoofdstuk 5 vers 11-14 beschrijft een ander gevaar op onze levensreis door de woestijn: net als de ontvangers van de brief aan de Hebreeën kunnen we traag worden in het horen van het Woord van God. We hebben niet alleen oren aan ons hoofd, maar ook aan ons hart. Het is mogelijk dat we alles hoorbaar waarnemen en het toch niet in ons hart opnemen.

Een ander gevaar is, dat we door elkaar geschud worden door hen van wie we geloofden, dat ze verlost waren, maar die geen leven uit God bleken te hebben. We vinden dit in hoofdstuk 6 vers 4-8. Deze mensen hebben de hemelse gave geproefd, zijn de werkzaamheid van de Geest deelachtig geworden, en zijn vervolgens van het christelijk geloof afgevallen. Juist wanneer we traag zijn geworden in het horen, raken we in verwarring door zulke gebeurtenissen.

In hoofdstuk 6 vers 9-12 volgt ten slotte het ergste kwaad: we kunnen het doel uit het oog verliezen. Daarom worden we aangespoord: “Maar wij begeren dat ieder van u tot [het] einde  toe dezelfde ijver betoont tot de volle verzekering van de hoop“ (v. 11).

De schrijver confronteert ons met dit laatste gevaar in hoofdstuk 6 vers 18-20 en wijst ons erop, dat de Heer bij het doel is en gelovigen daar zeker ook naartoe zal brengen.

Het uitzien naar het doel is een sterke troost (vs. 18)

De verlossing aan het einde van de reis in de heerlijkheid van de hemel is zeker. “Twee onveranderlijke dingen” geven ons deze zekerheid: de uitspraak en de eed van God. Er wordt verwezen naar Gods belofte aan Abraham. Vers 13 zegt dat God Zijn belofte bevestigde met een eed. Omdat er niemand groter was dan God, zwoer Hij bij Zichzelf. Dit is heel belangrijk. Net zoals God de belofte voor een nakomeling aan Abraham na een lange tijd vervulde, zal Hij ook Zijn belofte aan ons vervullen. Wij zullen het doel bereiken.

“… waarin het onmogelijk is dat God zou liegen.” Geprezen zij Zijn Naam! Hij kan niet liegen.

De belofte en de Goddelijke eed geven ons zekerheid en zijn een sterke troost. Zo wordt het bereiken van het doel in de moeilijkheden werkelijkheid. We grijpen de hoop die voor ons ligt door geloof en houden daaraan vast op onze weg door de woestijn.

Jezus is onze Voorloper (vs. 19,20)

“Deze hebben wij als een anker van de ziel, dat zeker en vast is.” Dit betekent dat de Heer Jezus al in de hemel is als ons Anker. Hij is daarheen gegaan als “Voorloper” – een wonderbare titel van onze Heer. Dit woord is ontleend aan de scheepvaart van die tijd en illustreert het volgende feit: In de oudheid, wanneer een groot zeilschip de haven naderde, werd een klein schip, een “voorloper” te water gelaten. Een touw verbond het met het grote schip. De “voorloper” voer dan de haven binnen en werd voor anker gelegd. Tenslotte trok het grote schip zichzelf de haven in aan dit ankertouw.

Dit is het beeld dat de Geest van God hier gebruikt. De Heer Jezus is de hemel al binnengegaan als Voorloper. Daar is Hij verankerd en trekt Hij allen die bij Hem horen naar het doel. Dit geeft ons volledige zekerheid. Hij zal ons zeker in de hemel brengen.

NOOT:
1. Dit is iemand die de zaak van een ander op zich neemt en hem te hulp komt (Grieks (parakletos); dit doet thans de Heilige Geest op aarde (Joh. 14:16,26; 15:26; 16:7) en Christus in de hemel (1 Joh. 2:1).

 

Max Billeter; © www.haltefest.ch

Jaargang: 2010 – Bladzijde: 257.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW