Jesaja 29:17-24 (2)
Geloof en zegeningen
In deze tweedelige studie staan we stil bij Jesaja 29. Vorige keer hebben we de verzen 1-16 bestudeerd. Daarin worden de stad Jeruzalem en het volk Israël zware oordelen aangezegd. De oorzaak voor deze oordelen wordt genoemd in de verzen 13-14a: “Omdat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij eren met hun lippen, maar hun hart ver van Mij houden, en hun vrees voor Mij slechts een aangeleerd gebod van mensen is …”. Israëls godsdienst was niet meer dan een inhoudsloze vormendienst. Een lichaam zonder geest. Een uiterlijk zonder innerlijk. Een dienst zonder geloof. Zonder meer een beklagenswaardige toestand. Gelukkig zal dat niet zo blijven. Eens zal – althans voor een rest, een overblijfsel – het ongeloof plaats maken voor geloof. Israël zal zich bekeren, zoals ook Christus voorzegt: “Leer van de vijgenboom deze gelijkenis: wanneer [niet: indien] zijn tak al zacht wordt1 en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is” (Mattheüs 24:32). Daarover gaat het laatste gedeelte van Jesaja 29.
Van oordeel naar zegen (vers 17-24)
De periode van oordeel duurt niet eindeloos. Na de inktzwarte nacht wacht een stralende morgen. De verzegeling van de Schrift zal worden opgeheven: “Op die dag zullen de doven horen de woorden van het Boek, en, verlost van donkerheid en duisternis, zullen de ogen van de blinden zien”. Toenemende vreugde zal het deel zijn van het overblijfsel van Israël. Vreugde in de HEERE, hun God: “De zachtmoedigen zullen blijdschap op blijdschap hebben in de HEERE…”. Geween zal plaats maken voor gejuich: “… en de armen onder de mensen zullen zich in de Heilige van Israël verheugen”. “Want”, verklaart de geïnspireerde profeet, “de geweldpleger [wellicht de heerser van het hersteld Romeinse Rijk?] zal omkomen, en het zal uit zijn met de spotter [wellicht de valse profeet oftewel de antichrist?]. En allen die uit zijn op onrecht [wellicht degenen die zich aan hen zullen onderwerpen?], zullen uitgeroeid worden: zij die een mens schuldig verklaren om een woord, zij die valstrikken leggen voor wie opkomt voor het recht in de poort, zij die de rechtvaardige wegdrukken, de woestenij in”. Onrecht zal worden uitgeroeid en gerechtigheid zal heersen. “Nu zal Jakob”, verzekert God, “niet beschaamd hoeven te worden en nu zal zijn gezicht zal niet wit wegtrekken, want als hij zijn kinderen ziet, het werk van Mijn handen in hun midden, dan zullen zij Mijn Naam als heilig erkennen, zij zullen de Heilige van Jakob als heilig erkennen, zij zullen bevreesd zijn voor de God van Israël. Wie dwalen in hun geest, zullen tot inzicht komen, wie morren zullen onderwijzing aanvaarden”.
Zoals u begrepen hebt, richt Jesaja onze blik hier op de heerlijkheid van het Messiaanse Rijk. Verlost van haar vijanden zal de betekenis van haar naam haar eindelijk eer aandoen en zal Jeruzalem als stad van de vrede zichtbaar worden. Want dan zal de Vredevorst vanuit Jeruzalem de wereld regeren. Bijbels gezien is dat de realiteit van en vanuit het toekomstige Jeruzalem. Daarvan spreekt een enorme veelvoud van profetieën.
Verlossing door het geloof
Maar wat vormt het keerpunt daarvoor? Waardoor zal de Messias van de troon in de hemel opstaan om Israël te verlossen? Deze kwestie is van het hoogste belang. Hierom draait in feite het gehele hoofdstuk. Hiernaar wordt vanaf het begin van het hoofdstuk toegewerkt. Opvallend genoeg is er geen eenvoudig en helder antwoord in deze passage gegeven. Echter, de zinsnede uit het tweeëntwintigste vers over de verlossing van de aartsvader van Israël, Abraham, voorziet in de belangrijke sleutel: “Daarom, zo zegt de HEERE tegen het huis van Jakob, Hij Die Abraham heeft verlost: Nu zal Jakob niet beschaamd hoeven te worden [NBG: niet meer beschaamd staan], en nu zal zijn aangezicht niet wit wegtrekken [NBG: niet meer verbleken]”. Waarom worden we hier op de verlossing van Abraham gewezen? Eenvoudig om de grond aan te geven waarop God verlost. Abraham was de gelovige bij uitstek. Immers, is niet Abraham tot de vader der gelovigen gemaakt? Abraham staat, meer dan wie ook, voor geloof. Nu, zozeer Abraham op grond van geloof verlost werd, evenzeer wordt Israël op grond van geloof verlost. Daarom worden we hier mijns inziens bij de verlossing van Abraham bepaald.
Van ongeloof naar geloof
Ooit werden er vreselijke woorden gehoord in Jeruzalem. “Kruisig Hem”, schreeuwde de Joodse menigte, “kruisig Hem!”. We spreken van het jaar 32 van onze jaartelling. Het was de tijd van het Pascha. Vanuit het gehele rijk waren er, zoals elk jaar, Joden opgegaan naar Jeruzalem om Israëls verlossing uit de Egyptische slavernij te gedenken. Tallozen van hen hadden zich verzameld voor het gerechtsgebouw van de Romeinen waar de prefect van Judea, Pontius Pilatus, hen toesprak. Zoals elk jaar zou deze de gevangene van hun keuze loslaten. Wie zouden ze kiezen? Barabbas, de moordenaar? Of Jezus van Nazareth, de Koning der Joden? Ongeloof verwees de Laatste naar Golgotha. Israëls Messias werd gekruisigd …
Ooit zullen er geweldige woorden worden gehoord in Jeruzalem. “Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere!”. Wederom een Joodse menigte. Maar met dit verschil: het ongeloof heeft plaats gemaakt voor geloof. Te midden van de moeite richten ze hun smeekbede tot hun Messias. Daarin zullen ze niet beschaamd uitkomen. Christus komt hen van hun vijanden verlossen. Daarmee eindigen dan de tijden van de heidenen en zal het Messiaanse Rijk aanbreken. Israël wordt tot hoofd van de naties en Jeruzalem tot hoofdstad van de wereld verheven. Precies zoals de profeten hadden voorzegd. Profeten zoals Jesaja: “Het woord dat Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft over Juda en Jeruzalem. Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van de HEERE vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvels, en dat alle heidenvolken ernaartoe zullen stromen. Vele volken zullen gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE, naar het huis van de God van Jakob; dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van de HEERE uit Jeruzalem. Hij zal oordelen tussen de heidenvolken en veel volken vonnissen. En zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen. Geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen. Oorlog voeren zullen zij niet meer leren. Huis van Jakob, kom, laten wij wandelen in het licht van de HEERE” (Jesaja 2:1-5). •
Slot.
J.C. van de Haar
1. Mijns inziens is de gangbare uitleg, dat deze woorden betrekking hebben op de uitroeping van de staat Israël in 1948, niet juist. Voor zover ik heb begrepen, worden we hier namelijk niet bij het nationale maar bij het geestelijke herstel van Israël bepaald. De vijgenboom is een bekend beeld van Israël. De tak(ken) staan, evenals in Romeinen 11, voor individuele Joden. Mijns inziens laat het zacht worden van de tak(ken) zich vanuit een vergelijking met 2 Koningen 22:19 verklaren als het zacht worden van de harten van talloze Joden voor de Messias. Zoals het hart van Josia week werd en deze zich voor God vernederde, evenzo zullen de harten van vele Joden week worden en zullen zij zich vernederen voor God. Na de Opname van de Gemeente wordt de tegenwoordige verharding over het Joodse volk (Romeinen 11:25) opgeheven. Talloze Joodse harten zullen week worden en opengaan voor Israëls Messias, Jezus van Nazareth. De vijgenboom, nu verdord (Mattheüs 21:18-22), zal bloeien. Israël, nu dood, zal leven (Ezechiël 37:9-10a, 14; Romeinen 11:15). Nogmaals, het is mij niet duidelijk hoe het week worden van de tak(ken) van de vijgenboom uitgelegd kan worden als het uitroepen van de staat Israël. Bovendien hadden we dan wellicht een ander vervolg van de tekst mogen verwachten. In plaats van: “… dan weet u dat de zomer [beeldspraak voor het Koninkrijk] nabij is”, eerder iets van: “… dan weet u dat de winter [beeldspraak voor de verdrukkingsweek] nabij is”. Immers, dat komt eerder. Het eerstvolgende dat de Joodse staat te verwachten heeft, is niet het Koninkrijk maar de verdrukkingsweek. Ik betwijfel het ten zeerste dat de Heer Jezus daaraan zou voorbijgaan. Ondanks het feit dat intervallen – waarbij er bepaalde perioden worden ‘verzwegen’ – in de profetieën vaker voorkomen.
Geplaatst in: Geloof
© Frisse Wateren, FW