4 jaar geleden

Jeremia 36 vers 23-24

“Terwijl de koning in het winterpaleis zat – het was de negende maand – met vóór hem een brandend kolenbekken, gebeurde het, zodra Jehudi drie of vier kolommen had voorgelezen, dat de koning ze met een schrijversmes afsneed en in het vuur wierp dat in het kolenbekken was, totdat heel de rol verteerd was in het vuur dat in het kolenbekken was.”

 

Hoe sta jij tegenover het Woord van God?

 

Jojakim, de koning van Juda, deed was boos was in de ogen van God. Jeremia, de profeet, kreeg van God de opdracht de woorden die God tot Hem gesproken had, op een boekrol te schrijven. Dit gebeurde en de woorden van God werden aan het volk voorgelezen. Ook enkele vorsten lieten zich de woorden van God voorlezen en schrokken van de ernst ervan. Het werd hen duidelijk, dat de koning het ook horen moest. Maar hoe reageerde deze op het Woord van God? Hij sneed het in stukken en wierp het stuk voor stuk in het vuur. God wilde door Zijn Woord tot Zijn hart spreken, maar in plaats van omkeer en bekering te bewerken, verhardde hij zich nog meer. In zijn boosheid liet hij Jeremia zoeken om hen gevangen te nemen, echter God had hem – alsmede Baruch – verborgen gehouden.

Lijken niet veel mensen in onze tijd op deze koning? Ze worden boos wanneer hen gezegd en voorgelezen wordt, hoe God over hen denkt. Ja de grote God openbaart niets ontziend het hele zondige leven van de mens. Hij toont hem zijn zondige toestand. Hij spreekt ook van het komende oordeel en van de verschrikkelijke plaats, het eeuwige vuur, waar allen die zich in hun boosheid verharden, in alle eeuwigheid zullen zijn.

Maar de heilige en rechtvaardige God is ook de God van liefde. Hij toont ons in Zijn Woord de weg van redding. Deze weg gaat langs bekering en berouw, langs erkenning van schuld en belijdenis van schuld. Het voert langs de totale ondergang van het eigen ik onder het kruis van Golgotha, tot Jezus Christus, de enige Redder. Hij vergeeft alle zonden van ieder die in geloof zijn – of haar – toevlucht tot Hem neemt.

Om voor mijn schuld te boeten,
verdroeg Hij smaad en hoon,
verwond aan handen, voeten,
op ’t hoofd een doornenkroon.
En Hij Die mij het leven gaf,
droeg ook voor mij der zonde straf.

Ja, Zijn liefde zocht mij,
en Zijn bloed, dat kocht mij;
door genade ben ik een kind van God.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW