19 jaar geleden

Israël en tijd van aartsvaders (19)

Les 19

Beste cursist(e),

Jozef schaamt zich niet voor zijn familie. Ook al zijn het in de ogen van de Egyptenaren, maar schaapherders (Genesis 46:34). Nee, in Genesis 47:1 lezen we dat hij tegen Faraö van hen zegt: “Mijn vader en mijn broeders”. Dat is voor Faraö genoeg: “Mijn broeders”. Daarmee delen zij in de heerlijkheid die Jozef heeft.

Vraag 1. Lees Hebreeën 2 vers 11. Hoe noemt de Heer Jezus iedereen die Hem heeft aangenomen?

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

Jozef stelt zijn vader aan Faraö voor. Jakob vertelt Faraö over zijn leven. Ook, dat hij als vreemdeling op aarde leeft (welke betekenis dat heeft, hebben we al gezien aan het begin van deze serie lessen). Jakob doet zich niet meer voor dan hij is. Hij probeert niet om er profijt van te trekken, dat Jozef onderkoning is. En dan zien we de oude grijsaard, leunend op zijn stok, Faraö zegenen. Misschien vinden we dit wel vreemd, maar God ziet dit anders als wij mensen. Voor God is Jakob, als man Gods, meer dan Faraö, die God niet kent. Jakob is voor God de meerdere (zie ook Hebreeën 7:7).

De familie van Jozef mag gaan wonen in het land Gosen. Dus een apart gebied, afgezonderd van de Egyptische beschaving. Het is een heel vruchtbaar gebied (vers 6), dus uitermate geschikt voor hun vee.

Vraag 2. Maatschappelijk gezien dus een goede omgeving. Maar welk voordeel geeft dit in geestelijk opzicht?

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

Laten ook wij ons niet met de dingen van deze wereld, dingen die niet tot eer van de Heer zijn, inlaten! Laten we alleen op de Heer zien en genieten van de geestelijke zegeningen die Hij ons geeft (ook Jozef deelde zegeningen uit aan zijn familie, zo lezen we in vers 11 en 12). Laten we ons vertrouwen helemaal op de Heer stellen! Hij, de ‘grote Jozef’, onze Redder!

Vraag 3. Lees de volgende teksten en zeg dan in het kort wat we hieruit kunnen leren.

Psalm 23, Psalm 55:23, Jeremia 17:7 en 8, Matthéüs 6:34 en 1 Petrus 5:7.

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

We zien verder in Genesis 47 dat de droom van Faraö uitkomt. Eerst overvloed, dan honger. En in dit alles speelt Jozef de centrale rol. Alles draait om hem!

Voor ons, als gelovigen, draait nu al alles om de Heer Jezus. Hij heeft het grote werk op Golgotha volbracht en volbrengt nu elke dag nog een werk in elke gelovige. Hij wil steeds opnieuw onze harten vullen met lof en dank. Hij wil graag dat wij ons geheel, met lichaam en geest, aan Hem overgeven en Hem van harte dienen. Dat we vruchten brengen voor Hem! Hij heeft daar recht op! De gelovige is Zijn eigendom, want …

Vraag 3. Wat staat er in 1 Korinthe 6:20?

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

We gaan nu verder met Genesis 48. Jakob is in zijn laatste dagen. Nu lezen we weer zijn nieuwe naam, namelijk Israël (zie ook les 13). Hij overdenkt zijn levensweg. En als ook wij daar over nadenken, dan zien we de grote genade en het geduld van God met hem.

Vraag 4. Terwijl hij hier over nadenkt en ook nog de zonen van Jozef zegent, dan … Wat heeft hij volgens Hebreeën 11 vers 21 nog meer gedaan?

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

Dat is een belangrijke les voor ons. Laten wij dat ook doen! En daarmee hoeven we niet te wachten tot we aan het eind van ons leven gekomen zijn, absoluut niet! We hebben er nu alle reden toe, want door ons geloof in het verlossingswerk van de Heer Jezus, hebben we nu een geweldige positie.

Vraag 5. Hoe worden wij genoemd in 1 Johannes 3:1?

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

Vraag 6. En welke rechten geeft ons dat, volgens Romeinen 8 vers 16 en 17?

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

En lees ook eens Kolosse 1 vers 12 tot en met 14. Vroeger verkeerden wij in duisternis.

Vraag 7. Maar we zijn nu overgeplaatst in ……………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

Daar is onze plaats. Wat een genade. Wat een toekomst. We kunnen het ons niet voorstellen, wat dit allemaal inhoudt. We kunnen alleen maar de Vader danken, “Die ons bekwaam gemaakt heeft”.

God heeft het bewerkt. Dus is het geen hoogmoed van ons, om onszelf kinderen van God en mede-erfgenamen van Christus te noemen. Het is God Die dit zegt.

Vraag 8. Wat staat er in Galaten 4 vers 7?

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

We hoeven dus nooit te twijfelen!

Ook de zonen van Jozef hebben niet getwijfeld of zij wel een erfdeel in het beloofde land zouden krijgen. Jakob (Israël) heeft het immers zelf gezegd (vers 5 en 6).

Als we dit hoofdstuk verder lezen, hoe Israël de beide zonen van Jozef zegent, dan denken we terug aan zijn eigen geschiedenis. En misschien moet hij daar nu zelf ook wel aan denken. Hoe hij zijn vader lzak bedrogen heeft om de zegen van zijn broer te krijgen (Genesis 27).
Nu krijgt ook de jongste de zegen van de oudste en omgekeerd. Ook Israël is nu blind, net als zijn vader lzak toen. Maar toch ‘ziet’ hij goed de gedachten van God.
We kunnen wel zeggen: Vanaf het moment dat Jakob moest hinken (Genesis 32), werd zijn wandel (in geestelijk opzicht) beter. En vanaf het moment dat hij blind was, zag hij beter Gods gedachten. Ook beroept hij zich op God (vers 15).

Vraag 9. Wat zegt hij daar van God?

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

Jakob weet uit ervaring hoe moeizaam het werk van een schaapherder is (Genesis 31:38 tot en met 40). Maar met de woorden, waarmee hij zich op God beroept, voelt hij zich als het ware zelf een schaap. Nu erkent en waardeert hij de geduldige zorg die de Herder aan hem besteed heeft.

Voor ons is de Heer Jezus de goede Herder. Hij kent ons, Zijn schapen, en wij mogen Hem kennen.
Wij mogen luisteren naar Zijn stem en Hem volgen. Als wij dat doen, dan mogen we er van verzekerd zijn, dat het ons aan niets zal ontbreken.

Lees maar eens Johannes 10 vers 11, 14 en 27. En natuurijk Psalm 23 vers 1: “De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij neerliggen in grazige weiden; hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren. Hij verkwikt mijn ziel, Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil. Al ging ik ook in een dal van de schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt bij mij, Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders, Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen mijns levens, en ik zal in het huis des HEEREN blijven in lengte van dagen”.

“… in het huis des Heren blijven in lengte van dagen”. Wat een zekerheid voor ons!

Vraag 10. Bijna aan het eind van Genesis 48 zien we duidelijk dat Israël geheel vertrouwt op wat God beloofd heeft. Want welke zekerheid geeft hij aan Jozef?

………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………..

Een hartelijke groet en D.V. tot de volgende les.

Als u per email meedoet, mail dan naar het volgende emailadres: frissewateren@ctmax.nl

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW