20 jaar geleden

Hoe is het met mijn hart?

De besnijdenis van meisjes is ook vandaag onder veel moslims actueel. In ons land wordt er ook veel aandacht aan besteed. Maar wat is nu eigenlijk besnijdenis en wat is de “Bijbelse” betekenis ervan? Hier volgt een korte behandeling van dit “fenomeen”. Je wordt uitgenodigd om daar ook eens kennis van te nemen. Het is uitermate belangrijk voor ieder Christen, jong en oud.

Als dit begrip hier kort behandeld wordt, dan is het niet in de medische betekenis of in zijn volkerenkundig en religiegeschiedkundig aspect, maar in zijn symbolische betekenis in het Oude en Nieuwe Testament. Zeker vindt men, misschien als nabootsing, de besnijdenis ook in de Islam, maar dat heeft met de in het Oude Testament voltrokken besnijdenis niets eigenlijk van doen, want zij was een teken van het verbond des HEEREN (Handelingen 7:8: “verbond van de besnijdenis”) met Abraham en zjn nakomelingen: hij zelf en al zijn mannelijke nakomelingen en daarnaast allen die tot zijn huis behoorden, moesten besneden worden (vergelijk Genesis 17:9-14).

God maakte dus een verbond met Zijn aardse volk Israël. Toen Hij Zijn volk uit Egypte leidde, waren alle mannen en jongens besneden en toen zij in het land Kanaan aankwamen, moesten allen, die tijdens de veertigjarige woestijnreis niet besneden waren, zich in Gilgal aan deze handeling onderwerpen (zie Jozua 5:5-8).

Allen die in het Oude Testament “onbesnedenen” genoemd werden, behoorden dus niet tot het volk Israel, het verbondsvolk van God. Het was een uitdrukking die duidelijk maakte dat dezen geen verbinding hadden met de HEERE, Hem niet kenden noch erkenden.

Geen onbesnedene mocht deel hebben aan de voorrechten van het volk Israel; wanneer een “vreemdeling” toch met het volk Israel het Pascha wilde meevieren, stond God dit toe wanneer hij tevoren besneden was geworden. Hier kan men overigens de grote betekenis van het verbondsteken voor de HEERE onderkennen, dat nog boven het feit van de geboorte in het volk Israel uitging.

Maar al in de wet zijn er heenwijzingen naar de eigenlijke innerlijke betekenis van de besnijdenis, dat wil zeggen wat God ermee bedoelde: “En de HEERE uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om de HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft” (Deuteronomium 30:6; vergelijk ook Deuteronomium 10:16). Helaas moest God na enige eeuwen zeggen dat het volk Israel, Zijn volk (!), slechts uiterlijk aan Hem vasthield en dat zij zich innerlijk, moreel gezien, niet onderscheidden van de “onbesnedenen”, de volkeren om hen heen, “want al de heidenen hebben de voorhuid, maar het ganse huis Israels heeft de voorhuid des harten [= onbesneden harten]” (Jeremia 9:26).

In het Nieuwe Testament, dat immers altijd weer gebeurtenissen, handelingen en voorwerpen van het Oude Testament als beelden en symbolen voor geestelijke verklaringen verklaart (zie Romeinen 15:4; 1 Korinthe 10:6, 11), vinden wij ook voor ons geval de geestelijke verklaring. In tegenstelling tot de uiterlijke besnijdenis van de joden en met duidelijke weerklank in de uitdrukking “voorhuid van uw hart [= onbesneden hart]” (Deuteronomium 10:16), spreekt de apostel Paulus tot de gelovigen te Kolosse van “een besnijdenis niet met handen verricht” (zie Kolosse 2:11), hetgeen de dood met Christus aanduidt. Wat betekent dat? Toen de Heer Jezus in de dood ging, werd onze “oude mens meegekruisigd”, opdat “het lichaam van de zonde teniet gedaan zou zijn” (Romeinen 6:6), dat betekent dat ons onverbeterlijk oude “ik” in de dood gegeven werd – “het uittrekken van het lichaam van het vlees” volgens Kolosse 2:11.

Dit is niet een toekomstig maar de tegenwoordige, geheel werkelijke positie van de gelovigen voor God. Daarom zegt de apostel Paulus ook: “Want wij zijn de besnijdenis” (Filippi 3:3), dat betekent dat dat, wat de besnijdenis in geestelijke zin betekent, ons kenmerkt en wel in drie opzichten, zoals het vers ons verder zegt:

  1. Wij dienen (godsdienst uitoefenen) door de Geest van God;
  2. wij roemen in Christus (dat is in Christus Jezus) en
  3. wij vertrouwen niet op het vlees.

Voor onze levenspraktijk betekent dit: Wanneer wij deze positie bezitten, omdat Hij haar ons geschonken heeft, en Hij ons precies zo als “met Christus gestorven” aanziet (Romeinen 6:8; vergelijk Galaten 2:20), dan tonen wij een gedrag, zoals de drie genoemde punten het beschrijven: dan zullen wij door de kracht van het leven in Christus in staat zijn ons voor alle boze handelingen “dood” kunnen houden – wij staan voor zulke handelingen eenvoudig niet meer ter beschikking! – maar wij dienen God door de Geest van God. Wij houden niets meer voor onszelf, maar verheugen ons daarin wat onze Heer voor ons is en gedaan heeft. Dan vertrouwen wij juist daarom niet meer op kracht en bekwaamheid in onszelf of in een ander mens, maar op Hem alleen. Wij willen graag zo de oproep van de Heer in ons leven opvolgen: “Rekent het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn, maar voor God levend in Christus Jezus” (Romeinen 6:11).

Deze verklaring nu van dit begrip in het Nieuwe Testament werpt ook licht daarop, waarom het hele volk Israël vlak voor de intocht respectievelijk de verovering van het land van de belofte besneden moest worden: het land Kanaän, voor een “hemels volk” het beeld van de “hemelse zegeningen”, die nu al in geloof onze vreugde mogen zijn (zie Efeze 1:3v.v.), kan slechts “veroverd” worden, als wij de gehele onbekwaamheid en verdorvenheid van de “oude mens” erkend hebben en hem “uitgetrokken” hebben en daartegenover de “nieuwe aangetrokken” hebben (Kolosse 3:9). Dat betekent niet dat wij als gelovigen niet meer zondigen, wel echter dat wij de zonde sinds die tijd veroordelen, belijden en laten.

“En de HEERE, uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om de HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft”.
(Deuteronomium 30:6)

Rainer Brockhaus, © Folge mir nach

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW