1 uur geleden

Het Johannes-evangelie (16a)

Bijbelgedeelte: Johannes 5 vers 19-20

Het gesprek van de Heer Jezus – de eenheid van de Vader met de Zoon

De Heer Jezus gebruikt de haat en afwijzing van de Joden niet als reden om een ​​einde te maken aan de bediening waarover Hij in vers 17 sprak. Integendeel, Hij openbaart nu iets van Zijn heerlijkheid, zoals het nog niet zo gedetailleerd in dit evangelie is uitgedrukt. Drie keer in deze passage benadrukt de Heer Jezus iets met dit nadrukkelijke “Voorwaar, voorwaar” (vs. 19, 24 en 25). Wat Hij zegt is altijd absoluut waar, en toch versterkt Hij Zijn woorden 25 keer met deze uitdrukking in dit evangelie. Daarmee onderstreept Hij in deze passage heel specifieke aspecten die verband houden met Zijn heerlijkheid.

Twee aspecten van de heerlijkheid van de Heer Jezus komen in deze passage naar voren:

  1. De eeuwige Zoon heeft dezelfde eer en macht als de Vader en de Heilige Geest, en er is een volmaakte eenheid in de Drie-eenheid van God;
  2. De Zoon is Mens geworden en nam daardoor een positie van onderwerping aan, nam de gedaante van een dienaar aan. En ook hier vinden we deze heerlijkheid van vrijwillige onderwerping terug. Ook in deze positie van onderwerping is Hij in al Zijn handelen en werken en woorden volmaakt één met de Vader, en ook hierin werd Hij door de Vader geliefd.

“Jezus antwoordde en zei tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: de Zoon kan niets doen van Zichzelf, tenzij Hij de Vader iets ziet doen; want alles wat Die doet, dat doet ook de Zoon evenzo” (vs. 19).

Hoewel er helemaal geen vraag was gesteld, begint dit vers met een antwoord van de Heer Jezus. Waarop heeft Hij dan geantwoord? Was het niet een reactie op de tweede poging van de Joden om Hem te doden? Vers 17 was al een antwoord op de intentie van de Joden in vers 16; en nu vinden we hetzelfde opnieuw in vers 19 als een reactie op de intentie van de Joden in vers 18. En deze intentie werd inderdaad op de een of andere manier uitgedrukt; het was niet woordeloos, ook al beschrijft het vers niet met woorden hoe ze die uitgedrukt hebben. Wat een genade! Hij verlaat hen niet, maar blijft tot hen spreken.

In dit vers vinden we een diepte die we eenvoudigweg niet kunnen bevatten. Hier vinden we de eenheid van handelen tussen Vader en Zoon, een volmaakte overeenstemming, geen onafhankelijkheid van elkaar. God is één, en wanneer de Vader handelt, handelt de Zoon op dezelfde manier. En wanneer de Zoon handelt, is dat in volmaakte overeenstemming met de Vader; wie Hem gezien heeft, heeft de Vader gezien (Joh.14:9).

Als mens op aarde deed de Heer Jezus nooit iets uit eigen beweging, uitsluitend dat, wat Hij de Vader zag doen. Dat openbaart dat Hij God moet zijn! Er was niemand die iets van de Vader zag behalve Hij, de Zoon. En de Zoon handelde op dezelfde wijze als de Vader – een Goddelijk volmaakte eenheid. Het handelen van de Zoon is altijd in volledige overeenstemming met het handelen van de Vader; en hoewel het mensen misschien lijkt, dat de Zoon, als Mens op aarde, handelt met Zijn eigen gezag (dat Hij in zeker opzicht bezat), zegt de Heer hier, dat het niet Zijn eigen gezag is. Het is het gezag, dat in Hem en de Vader woont, en dat Hij hier op aarde uitoefende in overeenstemming met de Vader.

Wanneer het gaat om de eeuwige Vader en de eeuwige Zoon, moeten we spreken over eenheid in het bestaan ​​en de praktische uitwerking daarvan. Wanneer het gaat om de Zoon als Mens, dan kunnen we spreken van gemeenschap, want bij gemeenschap gaat het om twee of meer individuen die een gemeenschappelijk belang en een gemeenschappelijk deel hebben. Als de Zoon des Mensen heeft Hij in afhankelijkheid van God gehandeld, maar als de eeuwige Zoon Die Mens geworden is, handelde Hij in volmaakte overeenstemming met de Vader. God, geopenbaard in het vlees in een nederige gezindheid – en toch was en blijft Hij God, de aanbidding waardig!

Als wij zo nadenken over de Persoon van onze Heer, bevinden wij ons op heilige bodem. We willen daarom heel terughoudend zijn als we deze onderscheidingen met betrekking tot de Heer Jezus bekijken, want niemand kent de Zoon dan de Vader (Matth. 11:27).

In Markus 13 vers 32 en Mattheüs 20 vers 23 vinden we soortgelijke uitspraken van de Heer Jezus over Zichzelf, zoals in dit vers 19; hier spreekt Hij over niets doen, in Markus over iets niet weten, en in Mattheüs over niet aan Mij om te geven. De Heer, als Mens, onderwierp Zich aan begrenzingen die Hij, als God, nooit gekend had. In deze passages bewonderen we Zijn nederigheid en beschouwen we Hem met grote dankbaarheid, vreugde en eerbied, in het besef dat Hij volledig God is, zoals de Vader God is, en dat wij in Hem de Vader zien.

De laatste zin in dit vers is niet zomaar een herhaling; het laat meer zien dat de manier waarop de Heer Jezus handelde altijd volledig in overeenstemming was met de wil van de Vader. De Zoon handelt in elk opzicht identiek aan de Vader. Als we dit toepassen op de genezing van de zieke man, dan was niet alleen de genezing zelf in overeenstemming met de wil van de Vader, maar ook het feit, dat Hij het op sabbat deed; elk detail was zoals de Vader het wilde, precies zoals de Vader het gedaan zou hebben. Het is geen imitatie, maar gelijkheid – zowel in daden als in motieven.

“Want de Vader heeft de Zoon lief en toont Hem alles wat Hij Zelf doet; en Hij zal Hem grotere werken tonen zien dan deze, opdat u zich verwondert” (vs. 20).

De manier waarop de Heer als Zoon hier op aarde handelde en diende, was een reden voor de genegenheid van de Vader voor Zijn Zoon. In de Zoon op aarde vindt de Vader Iemand die Zijn liefde volledig waard is. De term ‘phileo,’ hier vertaald als ‘liefhebben,’ omvat de gedachte, dat er iets aantrekkelijks, iets wat beminnelijk is, te vinden is in het voorwerp van genegenheid. De Vader zag in de Zoon op aarde volmaaktheden en schoonheden die Hij waardeerde en die Zijn genegenheid opwekten. En de Zoon heeft de Vader altijd reden gegeven – niet alleen op aarde – om Hem lief te hebben; en Hij heeft ook van het bewustzijn van deze genegenheid van de Vader op aarde genoten.

Dit evangelie spreekt herhaaldelijk over de liefde van de Vader voor Zijn Zoon, en bijna altijd is het een tijdloze uitspraak (bijv. Joh. 3:35; 10:17; 15:9; 17:23). In Abraham en Izak vinden we een Oudtestamentisch beeld van de boodschap van dit vers. Izak was de zoon van wie Abraham hield (Gen. 22:2), en ze liepen samen. Wie naar Abraham keek, zag hem met Izak gaan – en omgekeerd.

We mogen de manier waarop de Vader ons laat zien en de manier waarop de Zoon ons ziet niet verbinden met onze menselijke opvattingen via onze zintuigen. Het gaat hier niet om een ​​leraar die een leerling laat zien en uitlegt wat hij moet doen. Het gaat hier niet om leiding.

De grotere werken die de Vader aan Zijn Zoon zal laten zien, worden in de volgende twee verzen voorgesteld:

  • De Zoon heeft de macht om leven te geven; Hij maakt levend (vs. 21); een verdere uitleg hiervan is te vinden in vers 26.
  • Het oordeel is door de Vader aan de Zoon toevertrouwd, en Hij zal het ook volbrengen (vs. 22). Een nadere uitleg hiervan is te vinden in vers 27.

Het zijn geen grotere werken omdat er een andere kracht aan het werk is. Het is dezelfde kracht die aan het werk was bij de genezing van de zieke, echter deze zieke ervoer een tijdelijke bevrijding van de gevolgen van de zonde. Deze grotere werken hebben een veelomvattender uitwerking: de Zoon maakt levend en de Zoon oefent oordeel uit.

Deze grotere werken zouden de Joden echter niet tot geloof brengen; ze zouden zich verwonderen. Hoewel Hij de volledige openbaring van de Vader is en Zijn heerlijkheid openbaart, zijn er nog steeds velen die niet geloven! Verwonderen is nog geen geloven. Maar door dit werk van de Vader komt de Zoon in het middelpunt van de belangstelling te staan; Zijn doel is om de Zoon groot te maken. Zoals de Zoon de Vader eert, zo eert de Vader de Zoon.

 

Achim Zöfelt; © www.bibelstudium.de

Online seit dem 04.03.2019

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW