9 uur geleden

Het Johannes-evangelie (15c)

Bijbelgedeelte: Johannes 5 vers 1-9

Inleidende opmerkingen over hoofdstuk 5

Hoofdstukken 5 tot en met 7 van het Evangelie van Johannes vormen een eenheid. Elk van deze drie hoofdstukken begint met een feest en de beschrijving van een gebeurtenis, die vervolgens steeds verder wordt uitgewerkt en uitgelegd in een toespraak van de Heer. Maar de toespraken van de Heer gaan altijd veel verder dan wat in de inleidende gebeurtenissen van de betreffende hoofdstukken voorgesteld wordt. Het thema van elk van deze hoofdstukken is leven. In hoofdstuk 5 zien we de Heer Jezus als de Zoon van de Vader, die het Leven is en geeft; in hoofdstuk 6 zien we Hem als Degene die uit de hemel neerdaalde en Zijn leven aflegde; en in hoofdstuk 7 zien we Hem terugkeren naar de hemel nadat Hij Zijn leven had afgelegd en de Heilige Geest geeft.

In dit hoofdstuk 5 hebben we drie delen:

  1. Vers 1-18: de Heer Jezus, de Gezondene van de Vader, verricht een teken waarin Hij de genade van God openbaart en ook Zijn eigen macht die leven voortbrengt; als reactie van de Joden op dit teken wordt de Heer zowel in Zijn werken als in Zijn persoon afgewezen.
  2. Vers 19-30: de heerlijkheid van de Persoon van de Heer Jezus wordt getoond; de afwijzing die de Heer Jezus in het eerste gedeelte ervoer, is de aanleiding dat de waarheid over Zijn persoon wordt voorgesteld; en ook de reacties op deze openbaring van Zijn persoon worden voorgesteld – of het nu de aanname in geloof is of afwijzing in ongeloof.
  3. Vers 31-47: een meervoudig getuigenis over de heerlijke Persoon van de Heer Jezus: het getuigenis van Johannes de Doper, het getuigenis van Zijn werken, het getuigenis van de Vader en het getuigenis van de geschriften van het Oude Testament.

In het verslag van de genezing van deze hulpeloze man hier in hoofdstuk 5, vinden we een beschrijving van de bevrijding van de eisen van de wet, en ook van de machteloosheid van de wet. De wet is machteloos door het vlees, en wat de wet niet kon doen, heeft God gedaan door Zijn eigen Zoon te zenden (Rom. 8:3). Deze zieke man is echter geen beeld van de man in Romeinen 7, want hij heeft al leven; hij heeft de bevrijding door de Heilige Geest gewoon nog niet persoonlijk ervaren. De wet beloofde weliswaar leven, maar degene die zich eraan wilde houden, miste de kracht om dat te doen. De wet is door God gegeven, maar verleent niet de kracht om zich eraan te houden. Deze man, die het water in wilde gaan, kon dat niet omdat hij de kracht in zichzelf miste. Hij besefte, dat hij iemand nodig had om hem het water in te brengen. Hij had nieuw leven nodig om van de Goddelijke zegen te genieten.

De kern van deze passage is, dat de Zoon van God kwam om leven te geven. De zieke man laat zien, dat de mens, geboren in zonde en onder de wet, krachteloos is. En dan komt de Zoon van God, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet (Gal. 4:4), in deze situatie en toont Goddelijke kracht om te genezen; en daarmee laat Hij zien, dat Hij met deze Goddelijke macht gekomen is om mensen leven te geven. En Hij doet dit op de sabbat om te laten zien, dat deze Goddelijke macht buiten de orde van de wet handelt. De Zoon van God is gekomen en leefde onder de wet, maar Hij openbaarde een Goddelijke macht die leven kan geven buiten de wet om. En daarom verricht Hij dit wonder op de sabbat.

“Daarna was er een feest van de Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem” (vs. 1).

Ook hier zien we, dat de feesten van de Heer Joodse feesten waren geworden (vgl. Joh. 2:13). Gods aardse volk had zich zo ver van God verwijderd, dat ze de door God ingestelde feesten hadden gedevalueerd tot hun eigen feesten. Al in het Oude Testament moest God hen verwijten, dat ze “uw feesten” waren geworden (Amos 5:21; 8:10). Alles was slechts een uiterlijke vorm. Aan de andere kant moeten we er ook rekening mee houden, dat ten tijde van het schrijven van dit evangelie Jeruzalem al ongeveer twintig jaar verwoest was en er misschien niet veel meer bekend was over vroegere Joodse feesten. Daarom moest worden benadrukt, dat er Joodse feesten waren. Door voor dit feest naar Jeruzalem op te gaan, maakte de Heer Jezus ook duidelijk, dat Hij het nog steeds erkende als het feest van de Heer. Als mens op aarde onderwerpt Hij zich aan de Wet.

Dit kan alleen over het pascha gaan, want het was zeker één van de drie feesten waarvoor de Joden naar Jeruzalem moesten optrekken (Deut. 16:16). Volgens vers 35 waren er nog vier maanden tot de oogst, en de oogst begon met het pascha; de tweede sabbat na pascha was de eerste na het offeren van de garve van de eerstelingen (Luk. 6:1; Lev. 23:10-12). Dit is het tweede Pascha in de tijd van de openbare bediening van de Heer; in Johannes 2 vers 13 vinden we het eerste pascha, in Johannes 6 vers 4 volgt het derde Pascha, en het vierde vinden we in Johannes 13, waar de Heer met Zijn discipelen in de bovenzaal is. De Heer had ongeveer drie jaar gediend, en dit zijn de vier Pascha-feesten die in die tijd plaatsvonden.

“Nu is er in Jeruzalem aan de Schaapspoort een vijver, die in het Hebreeuws bijgenaamd wordt Bethesda, met vijf zuilengangen” (vs. 2)

Bij deze poort lag een vijver genaamd Bethesda, wat Huis van Barmhartigheid betekent. Hoewel Gods volk zich in zo’n slechte staat bevond, hoewel ze de Wet niet hadden gehouden, had God toch barmhartigheid betoond door een engel. Zo vinden we hier wet gecombineerd met barmhartigheid. Dit herinnert ons eraan, dat de Wet twee keer werd gegeven: de eerste keer in al zijn strengheid in Exodus 20-22, waar het volk de Wet al had overtreden voordat ze die in handen kregen. Mozes had toen die eerste stenen tafelen van de Wet gebroken, en toch had God Zich geopenbaard als barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw (Ex. 34:6). En in samenhang met die barmhartigheid heeft Hij toen de tweede stenen tafelen van de Wet gegeven.

Verbonden met deze vijver Bethesda waren vijf zuilengangen. Dit gebied in Jeruzalem werd relatief recent herontdekt en gereconstrueerd door archeologen. Het was een zeer groot complex van baden, in het midden gescheiden door een dam van ongeveer 6 meter breed. Elke zijde van dit complex was omgeven door een zuilengang, en op de middelste dam stond de vijfde van deze zuilengangen, zodat de volledige oppervlakte van de vijver benut kon worden. De hele menigte die wachtte op deze manifestatie van Gods genade door de engel, kon zich in deze zuilengangen verzamelen.

“Daarin lag een menigte zieken, blinden, kreupelen, verdorden, <die wachtten op de beroering van het water>” (vs. 3).

Ondanks deze genade van God was de toestand van het volk zodanig, dat er niet slechts een paar zieken waren, maar een hele menigte in deze toestand. Als zieken waren ze niet in staat enige dienst te verrichten; als blinden hadden ze geen visie op de ware grootheid van God, noch op Hem die God had gezonden; ze hadden geen inzicht; als kreupelen bezaten ze geen kracht om op welke manier dan ook aan Gods eisen te voldoen; als verdorde mensen hadden ze geen verkwikkende vreugde, niets bemoedigends, dat hen in staat zou stellen aan Gods eisen te voldoen – hulpeloosheid in alle opzichten!

“<Want een engel <van [de] Heer> daalde op zekere tijden neer in de vijver en bracht het water in beweging; wie dan het eerst daarin daalde na de beweging van het water, werd gezond, aan welke ziekte hij ook leed” (vs. 4).

Sommige kritische bijbelvertalingen laten vers 3b en 4 weg en beschrijven ze als een sprookjesachtige toevoeging. Als ze echter worden weggelaten, kan de volledige context van deze passage niet goed worden begrepen, omdat de zieke man in vers 7 juist naar deze beweging van het water verwijst. Men heeft dan geen idee waarom of hoe de beweging van het water ontstond. De werkelijke reden voor het weglaten van deze verzen is waarschijnlijk, dat de overschrijvers van de tekst de inhoud ervan niet konden waarderen, namelijk dat God nog steeds zulke wonderen verrichtte onder Zijn aardse volk, ook al waren ze al verworpen.

Hier zien we de genade van God, verleend door engelen. God had al in het Oude Testament gezegd: “Ik ben de HEERE, uw Heelmeester” (Ex. 15:26). Van tijd tot tijd kon Gods volk op aarde ervaren hoe genadig en barmhartig Hij is. Vooral in Jeruzalem in Judea laat God Zich niet zonder een getuigenis.

Maar we zien hier ook een zekere beperking van de zegen; er was weliswaar genezing, maar die was altijd slechts voor één persoon. En dat ging dan niet volgens onze menselijke maatstaven, op basis waarvan we zouden oordelen, dat de meest behoeftige eerst genezing zou moeten ontvangen. Hier is het juist precies andersom: degene die genezing het hardst nodig heeft, is er het minst toe in staat. Dit beschrijft precies het dilemma onder de wet.

In zeker opzicht was het een gruwelijk tafereel: een grote menigte zieken, die allemaal wisten, dat een engel op bepaalde momenten het wateroppervlak bewoog. Ze zagen de engel zelf niet, alleen de beweging van het wateroppervlak. Wat deden al die honderden zieken daar, terwijl ze wisten dat er maar zo nu en dan eentje genezen kon worden? Het was ook een spannende gebeurtenis voor hen: wie zou er als volgende genezen worden? Zien we dat vandaag niet ook in het christendom, waar schouwspelen plaatsvinden met wonderen, tekenen en genezingen? Duizenden gaan erheen, puur om iemand te zien die zogenaamd genezen wordt. Dit zijn echter geenszins wonderen van God, maar sensationele schouwspelen van satanische oorsprong.

“Er daar was een mens die achtendertig jaar ziek was geweest” (vs. 5).

Deze man stond onder een bijzondere Goddelijke tucht vanwege een ernstige zonde (vs. 14), een tijdelijk oordeel van God over deze man. De vijf zuilengangen kunnen worden gezien als een verwijzing naar de vijf boeken van Mozes, en de 38 jaar herinneren aan de duur van de woestijnreis van Gods volk (Deut. 2:14); ze verwijzen naar de toestand van het volk Israël met hun zuchten en gemor onder de wet.

Deze man symboliseert in de eerste plaats het volk Israël onder de wet, maar hij vertegenwoordigt ook de natuurlijke gesteldheid van ieder mens, die machteloos is en zichzelf niet kan helpen. In Lucas 10 vers 30 vinden we ook een man die symbool staat voor ieder mens die zich op een weg van God af bevindt.

“Jezus zag hem liggen, en daar Hij wist dat hij al lange tijd [ziek] was, zei Hij tot hem: Wilt u gezond worden?” (vs. 6).

In dit vers worden drie dingen over de Heer Jezus gezegd: Hij wist iets, Hij zag iets en Hij zei iets. Hij wist, dat de man al ziek was voordat de Heer Jezus überhaupt als mens geboren was. Hij was ook al ziek toen de Heer Jezus, als twaalfjarige jongen, met Zijn ouders in Jeruzalem was (Luk. 2:41 e.v.). Hij was ook al ziek toen de Heer Jezus voor het eerst in Jeruzalem was tijdens Zijn openbare verschijning in Johannes 2 vers 13 e.v. Maar pas nu ontmoeten de twee elkaar. Hoe wist de Heer Jezus van deze man en zijn langdurige ziekte? Hij is degene die alles weet; niemand hoefde Hem over deze man te vertellen. Hij kent de toestand van ieder mens, en Hij weet, dat we onszelf niet kunnen helpen!

Dan ziet de Heer Jezus deze man, terwijl er nog zoveel anderen liggen. “Zou Hij die het oog vormt, niet zien?” (Ps. 94:9). De Heer Jezus wandelde met open ogen door deze wereld; en Hij nam veel meer waar dan anderen uiterlijk waarnamen. Hij sloot Zijn ogen niet voor nood en ellende; en hoewel Hij vandaag de dag niet meer als Mens op aarde is, is Hij in dit opzicht niet veranderd. We vinden ditzelfde perspectief in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Luk. 10:33; verg. ook Mark. 6:34 over de spijziging van de vijfduizend). Ook daar vinden we deze innerlijke emotie in het aangezicht van de ellende van de gevallen mens. Laten we Hem toestaan ​​ons dit perspectief en de bereidheid om te helpen te schenken.

En dan spreekt de Heer Jezus tot deze man. Het initiatief komt van Hem. We hebben ook voorbeelden in de evangeliën waarin zieke mensen de Heer Jezus benaderden, maar hier is het de Heer Jezus die het initiatief neemt. Hij vindt de man die Hem niet eens zocht en spreekt hem aan.

Een soortgelijke beschrijving van Gods genade jegens Zijn aardse volk aan het begin van hun geschiedenis vinden we in Exodus 3 vers 7+8: Hij had gezien, Hij had gehoord, Hij kende en Hij daalde af.

“Wit u gezond worden?” Was het dan niet duidelijk, dat de zieke man probeerde gezond te worden? Waarom stelde Hij dan deze vraag? Natuurlijk wist Hij het antwoord al van tevoren, maar Hij wilde de zieke ertoe brengen toe te geven, dat hij zichzelf niet kon helpen. Hij wilde deze man aan het denken zetten.

Maar deze vraag laat ook zien, dat God fundamenteel rekening houdt met de wil van de mens die Hij geschapen heeft; tot aan het einde van de Bijbel gaat het erom of iemand wil of niet (Openb. 22:17). De basisvoorwaarde voor het begrijpen van Gods gedachten is het verlangen om Zijn wil te doen. Wie dit verlangen mist, zal Zijn gedachten nooit begrijpen. Daarom begrijpen zeer intelligente mensen nauwelijks iets van Gods Woord. We moeten de innerlijke wil hebben om te doen wat de Heer ons laat zien. Hoe tragisch en hoe ernstig is het als mensen dat gewoon niet willen (Joh. 5:40; Matth. 23:37).

Dit geldt ook voor vragen over ons gemeenschappelijke weg van geloof. Hebben we in zulke gesprekken niet vaak ervaren, dat mensen gewoon niet willen afwijken van het gekozen weg? En dan begrijpen ze niet elke aangehaalde Schrifttekst als bewijs.

“De zieke antwoordde Hem: Heer, ik heb geen mens om mij in de vijver te werpen wanneer het water in beweging wordt gebracht; en terwijl ik kom, daalt een ander vóór mij neer” (vs. 7).

De reactie van de zieke man is een ware bekentenis. Hij moest toegeven, dat hij zichzelf niet kon helpen, en dat er niemand was die hem helpen kon. Hij ziet het gebrek aan een Redder en het gebrek aan redding. Een diep ernstige beschrijving van zijn toestand! Genezing kan niet worden bereikt via de weg van de wet. Pas in het volgende vers ontmoet hij degene die de wet terzijde stelt.

Noch deze zieke man, noch één van de overige zieken herkenden de Heer Jezus, de Heiland van de wereld; ze waren allemaal blind voor Hem Die gekomen was om redding en leven te geven. Ze hoopten op genezing, maar zagen de ware Geneesheer niet. De zieke man wist niet met wie hij te maken had (vs. 13); daarom kon hij de Heer niet vragen om hem gezond te maken.

Deze zieke man had geen mens die naar hem vroeg. Hoe vaak is dit ook niet vandaag het geval, dat we dit soort klachten onder ons horen, maar er is Iemand die om ieder van ons geeft (1 Petr. 5:7).

“Jezus zei tot hem: Sta op, neem uw rustbed op en wandel. En terstond werd de mens gezond, en hij nam zijn rustbed op en wandelde. Nu was het sabbat op die dag” (vs. 8+9).

De Heer Jezus is groter dan de engelen. Hij hoeft niet op de engel te wachten om te genezen, noch hoeft Hij de hulpeloze in het water te werpen – Hij spreekt een woord en de zieke is genezen. Een volkomen onopvallende handeling, heel anders dan de zogenaamd wonderbaarlijke genezingen met hun grootse ceremonies.

De Heer beloont het geloof van deze man onmiddellijk. Het vergde immers geloof om na 38 jaar hulpeloosheid op slechts een woord op te staan. En hij kan opstaan ​​en zijn bed opnemen. Wat voorheen een teken van zijn machteloosheid was, wordt nu een bewijs van zijn kracht. Opstaan ​​en wandelen, een positie innemen en een wandel leiden – dat zijn de christelijke waarheden die Paulus enerzijds en Petrus anderzijds aan ons voorstellen.

In de genezing van de verlamde in Markus 2 vers 1 en volgende, vinden we precies deze drie geboden van de Heer, net als hier bij de zieke: “Sta op, neem uw rustbed op en loop” (vs. 9+11). De redding van de zieke ligt in de woorden “Sta op.” Het is opvallend dat juist deze woorden niet in alle herhalingen genoemd worden (vs. 9+11-12).

In geestelijke zin is dit een oproep tot bekering, want de Heer redt niemand door een wonder die zich niet bekeerd heeft. Deze persoon had op dat moment de verantwoordelijkheid om de woorden van de Heer te volgen en daadwerkelijk op te staan. Alleen zo kon hij opnemen waar hij aan gebonden was; en door zijn wandel werd zichtbaar, dat er een verandering in hem had plaatsgevonden. Is deze verandering ook zichtbaar in ons leven?

In Jesaja 35 vers 5 en 6 vinden we een beschrijving van het toekomstige Duizendjarig Rijk, maar we zien hier dat tijdens het leven van de Heer Jezus als Mens en Zijn dienst in genade hier op aarde, een zekere voorvervulling van deze wonderbaarlijke tijd van zegen al had plaatsgevonden. En dit gebeurde aan een volk in een toestand van volslagen krachteloosheid.

Het bed van de genezen man was geen log stuk houten meubilair, maar een mat, zoals arme mensen vroeger sliepen. De persoon moest het opnemen en wandelen. De tijd van “wandelen” beschrijft een voortdurend wandelen.

 

Achim Zöfelt; © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 03.03.2019. [Samenvatting van Bijbelconferentie}

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW