Bijbelgedeelte: Johannes 4 vers 43 tot 54
Van Samaria terug naar Galiléa(vs. 43–54)
“En na die twee dagen vertrok Hij vandaar <en ging> naar Galiléa” (vs. 43).
Voordat de Heer Jezus het tweede teken in Kana in Galiléa verricht, wordt in de verzen 43-45 een zekere tegenstelling zichtbaar. De Galileeërs ontvingen Hem niet vanwege Zijn woord, zoals de Samaritanen, maar omdat ze Zijn wonderen hadden gezien en gehoord.
Wanneer we zo’n getuigenis over onszelf zouden horen, zouden we dan niet graag langer op zo’n plek willen blijven waar we zoveel waardering krijgen? Maar na deze twee dagen trekt de Heer Jezus verder.
“… want Jezus Zelf getuigde dat een profeet in zijn eigen vaderland geen eer heeft” (vs. 44).
De Heer Jezus vertrekt nu van een plaats waar Hij erkenning geniet naar Zijn thuisland, en dat, terwijl Hij weet wat Hij daar zal aantreffen en dat Hij daar niet erkend zal worden. Vanuit puur menselijk perspectief sprak alles er voor om te blijven waar Hij was. Maar Hij heeft nooit Zijn eigen eer gezocht. In deze verzen leren we op een zeer praktische wijze waardoor de Heer Jezus Zich liet leiden. Hij liet Zich niet leiden door de goedkeuring van mensen, noch de behoeften van mensen, en Hij liet Zich ook niet beïnvloeden door afwijzing van mensen. Wat de Heer Jezus motiveerde om Zijn weg te bewandelen en Zijn bediening uit te voeren, was uitsluitend de wil van Hem die Hem gezonden had. Ook wij mogen onze wegen niet kiezen op basis van waar we eer, respect of waardering ontvangen, of waar niet.
De Heer Jezus verliet dus een stad waar de mensen Hem vast en zeker graag langer hadden willen horen, en Hij ging naar een streek waarvan Hij wist, dat een profeet in zijn eigen Vaderland of geboorteplaats geen eer geniet. Dit verwijst waarschijnlijk naar Galiléa. De term ‘profeet’ legt de nadruk niet zozeer op wat hij doet, maar op wat hij zegt; een profeet wordt gekenmerkt door zijn woorden. Maar juist dát werd in Galiléa afgewezen. De mensen daar waren zeker geïnteresseerd in wat de Heer Jezus had gedaan; ze vonden de wonderen die Hij had verricht aantrekkelijk – maar Zijn woorden werden niet aangenomen.
In alle vier de evangeliën vinden we deze vaststelling dat een profeet geen eer heeft (Matth. 13:57; Mark. 6:4; Luk. 4:24; Joh. 4:44), en de meest omvattende passage lijkt Markus 6 vers 4 te zijn, waar gesproken wordt over Zijn geboorteplaats (hetzelfde woord als vaderland), Zijn verwanten en Zijn huis. En in het evangelie van Lukas bevestigt de Heer, dat op dat moment deze Schrift voor hun oren in vervulling gaat. De Heer Jezus heeft nooit eer voor Zichzelf, gezocht en toch moet het Hem diep gekwetst hebben dat Hij door zijn eigen volk niet één maal als profeet werd erkend (Joh. 7:52). Er is ooit eens gezegd: ‘Wie een profeet verwerpt, verliest de Heiland’!
We moeten dit feit ook voor onszelf goed overwegen. God werkt niet alleen door broeders die ver reizen; Hij werkt ook dicht bij huis, in onze eigen gemeenschappen, in onze familie; en we willen deze werken van God zien en ook erkennen. Hebben we hier nog oog voor? Vaak is het zo, dat men weinig bemoedigende commentaren te horen krijgt wanneer men begint om aan samenkomsten deel te nemen. We willen ons daardoor niet laten ontmoedigen. Wanneer men in het openbaar dient, moeten we ook een zekere mate van doorzettingsvermogen tonen en het kunnen verdragen wanneer we eens kritisch aangesproken worden.
Een menselijk spreekwoord luidt: Vertrouwdheid kweekt geringschatting. Is het niet zo, dat we soms minder respect en waardering tonen voor mensen met wie we zeer vertrouwd zijn? Als een profeet in zijn eigen kring in een laag aanzien staat, kan dat heel goed komen doordat we daar door ons gedrag aanleiding toe hebben gegeven. Wanneer mensen elkaar goed kennen, kennen we natuurlijk ook elkaars zwakheden en fouten. Dat was bij de Heer natuurlijk niet het geval; bij Hem was het een heel andere, veel fundamentelere aard van geringschatting. Maar we moeten er daarom voor zorgen, dat we in onze bediening niet alleen woorden gebruiken, maar dat we er met ons hele leven achter staan. We mogen door ons gedrag geen aanleiding geven dat onze bediening minder gewaardeerd wordt.
We moeten deze woorden echter niet alleen vanuit het perspectief van de profeten bekijken, maar ook vanuit het perspectief van degenen tot wie hun bediening gericht is. De toehoorders van de Heer Jezus namen aanstoot aan Hem (Luk. 4:28,29). Respecteren wij de bediening van de profeten in onze lokale gemeenten? Paulus roept ons op om degenen die onder ons arbeiden te erkennen (1 Thess. 5:12).
“Toen Hij dan in Galiléa kwam, ontvingen de Galileeërs Hem, daar zij alles hadden gezien wat Hij in Jeruzalem op het feest gedaan had; want ook zij waren naar het feest gegaan” (vs. 45).
De Galileeërs verwelkomden de Heer niet omdat ze de Heer wilden horen, maar omdat ze iets wilden zien.
“Hij kwam dan opnieuw in Kana in Galiléa, waar Hij het water tot wijn had gemaakt. En er was een hoveling in Kapernaüm, wiens zoon ziek was” (vs. 46).
De schrijver herinnert hier bij de komst van de Heer naar Kana in Galiléa aan het begin van de tekenen die Hij daar verrichtte (Joh. 2:1-11). De leer daar was dat nieuwe, betere vreugde alleen kan komen via de weg van gehoorzaamheid en reiniging. Hier in deze passage verricht de Heer nu Zijn tweede teken in Kana (vs. 54), en we leren daaruit dat genezing of redding of leven alleen kunnen komen via de weg van geloof. Geloof en gehoorzaamheid zijn nauw met elkaar verbonden (Rom. 1:4; 16:26). Geloof is feitelijk gehoorzaamheid, het betekents God op Zijn Woord geloven.
Christelijk geloof heeft eigenlijk vier kenmerken:
- Het is een geloof in een Persoon
- Het is het Woord van God voor waar houden, het betekent een vaste overtuiging te hebben
- Het betekent wandelen zonder te zien
- Het vormt de manier waarop we ons leven leiden, ons geloof wordt zichtbaar voor de buitenwereld
Het eerste teken, waarbij de Heer het water in wijn veranderde, heeft ook een profetische betekenis betreffende het herstel van Israël, wanneer het volk deze nieuwe vreugde in het 1000-jarig rijk zal genieten. Evenzo kunnen we ook in dit tweede teken met betrekking tot het volk Israël een profetische betekenis herkennen. De Heer Jezus zal ook leven uit de dood voor dit volk voortbrengen (vgl. Ps. 71:20; 85:7 – leven en vreugde). Het incident met de zieke koning Hizkia toont dezelfde profetische lijn (2 Kon. 20).
Er zijn nog meer opvallende parallelen tussen deze twee tekenen: in beide gevallen waren er twee dagen aan voorafgegaan (Joh. 2:1 en Joh. 4:43; vgl. 2 Kon. 20:5; Hos. 6:2); in beide gevallen is er sprake van een terechtwijzing door de Heer Jezus; in beide gevallen spreekt de Heer Jezus een woord en gebeurt er iets, Hij voert geen handeling uit; in beide gevallen is er vertrouwen in de woorden van de Heer Jezus en worden deze opgevolgd; in beide gevallen is er sprake van knechten; in beide gevallen is het resultaat, dat er geloof aanwezig is.
Deze koninklijke beambte stamde waarschijnlijk af van het aardse Joodse volk, want in vers 48 rekent de Heer hem tot de Joden, voor wie het karakteristiek is dat ze tekenen eisen. En bovendien had deze man ook nog eens aanstelling in het koninklijk hof en bevond zich daardoor in een zekere nabijheid van het koninkrijk van Herodes. Menselijk gezien stonden alle middelen tot zijn beschikking, maar dat alles kon zijn zoon niet gezond maken.
Kapernaüm was ook de plaats waar een soortgelijk incident plaatsvond, waarbij een knecht van een Romeinse hoofdman verlamd en vreselijk gekweld werd (Matth. 8:5-13; Luk. 7:1-10). Over deze hoofdman kon de Heer Jezus zeggen, dat Hij zelfs in Israël niet zo’n geloof had gevonden (vs. 10). Deze hoofdman wilde niet eerst zien en dan geloven, maar was uit zichzelf tevreden met een woord van de Heer. Zo’n geloof eert de Heer Jezus.
“Toen deze hoorde dat Jezus uit Judéa in Galiléa was gekomen, ging hij naar Hem toe en vroeg of Hij wilde afdalen en zijn zoon gezond maken, want die lag op sterven” (vs. 47).
Het eerste dat over de geloofshouding van deze man wordt vermeld, is dat hij had gehoord, dat de Heiland was gekomen. En dit brengt geloof teweeg in hem. Daarop aansluitend een bede om geloof, wat echter duidelijk maakte, dat hij geloofde dat hij de macht en kracht van de Heer alleen in Zijn aanwezigheid voor mogelijk hield. Hierin liep hij ver achter op de hoofdman in Mattheüs 8 en Lukas 7, voor wie een woord van de Heer voldoende was. Maar de Heer is niet aangewezen op fysieke of ruimtelijke aanwezigheid om te kunnen genezen. Evenzo hadden vermoedelijk ook Martha en Maria geloofd, dat de Heer Lazarus had kunnen genezen, als Hij aanwezig was geweest. (Joh. 11:21+32).
“Jezus dan zei tot hem: Als u1 geen tekenen en wonderen ziet, zult u geenszins geloven” (vs. 48).
In Samaria was er geloof in het Woord; in Galiléa geloof in tekenen en wonderen. Met Zijn woorden wil de Heer Jezus deze koninklijke beambte verder leiden, weg van een geloof gebaseerd op aanschouwen, naar een geloof gebaseerd op het Woord. Hij spreekt hem nu aan als vertegenwoordiger van deze groep mensen die tekenen en wonderen willen zien voordat ze geloven. In Johannes 2 vers 23-25 zagen we al, dat de Heer Zich Zelf niet aan zulke mensen toevertrouwt.
Het is een fundamentele Joodse houding, dat ze eerst altijd iets willen zien voordat ze geloven (vgl. Thomas in Joh. 20:25+29; 1 Kor. 1:22). Terugziend zou je zelfs kunnen zeggen, dat met name de Joden oneindig veel gezien hebben, maar toch niet geloofden. Nemen we bijvoorbeeld Johannes 6; daar zagen ze het teken van de vermenigvuldiging van de broden bij de spijziging van de 5000, en toch vragen ze in vers 30: “Welk teken doet U dan, opdat wij zien en U geloven? Welk werk doet U?”
Deze woorden van de Heer Jezus zijn een berisping; daarom moeten we ons afvragen of onze gedachten soms in die richting gaan, dat een bepaalde situatie, een ernstige ziekte, bijvoorbeeld alleen ten goede kan keren als de Heer Jezus een wonder verricht. We mogen de Heer vragen om in te grijpen, maar is onze verwachting vaak niet, dat Hij een wonder zal verrichten? Maar deze tijd is niet de tijd van wonderen; met het oog op ziekte hebben we voor deze tijd geen beloften. Natuurlijk kan de Heer wonderen verrichten, maar Hij doet dat over het algemeen niet in onze tijd. Een uiterlijk wonder is ook niet de hogere weg. We leren uit 1 Petrus 1 vers 6+7, dat de hogere weg bestaat uit het feit, dat de Heer ons geloof bekrachtigd om te volharden in moeilijke omstandigheden. Dit is ook niet in tegenspraak met Jakobus 5 vers 14 + 15; want het gelovige gebed in deze passage stelt bij voorbaat, dat God het op de een of andere manier geopenbaard heeft, dat de persoon in kwestie genezen zou worden. Dan kan er dienovereenkomstig gebeden kunnen worden.
De Heer berispt dus deze fundamentele houding van de Joden, en wat doet Hij vervolgens? Een wonder! Hij maakt daarmee duidelijk, dat Zijn berisping niet betekent, dat Hij niet meer door middel van tekenen en wonderen zou werken. Hij berispt het verkeerde perspectief van de Joden, die Hem alleen als Heer wilden erkennen als Hij wonderen verrichtte.
“De hoveling zei tot Hem: Heer, kom af voordat mijn jongen sterft” (vs. 49).
Met Zijn bestraffende woorden had de Heer ook het geloof van deze koninklijke beambte beproefd. Hij gaat echter helemaal niet in op het bezwaar van de Heer en blijft bij zijn verzoek. Hij noemde Hem nu zelfs Heer, waarmee hij de autoriteit van de Heer Jezus erkende. Maar hij lijkt de mogelijkheden van de Heer te reduceren tot boven Zijn macht om ziekten te kunnen genezen. Dat de Heer ook doden tot leven kon wekken, lag buiten zijn voorstellingsvermogen. De huisgenoten van de leider van de synagoge Jaïrus hadden vergelijkbaar geoordeeld toen zijn dochter gestorven was – “wat valt u de Meester nog lastig?” (Mark. 5:35). Maar of iemand ziek was of al gestorven was, maakte voor de Heer geen verschil!
In de evangeliën zien we regelmatig moeders en vaders die vanwege hun kinderen tot de Heer Jezus komen. En is het niet ook vandaag de dag zo, dat veel ouders de Heer Jezus aanroepen vanwege hun zieke kinderen? Daarbij denken we niet alleen aan lichamelijk zieke kinderen, maar ook aan degenen die geestelijk ziek zijn geworden. Wanneer we zien dat onze kinderen eigenzinnige wegen bewandelen die niet goed aflopen, willen we het geloof en de volharding van deze koninklijke beambte navolgen en de Heer met Zijn woorden smeken: “Heer, kom hierheen, voordat mijn kind sterft!”
“Jezus zei tot hem: Ga heen, uw zoon leeft” (vs. 50a).
Wie leven in Zichzelf heeft, geeft leven! Hij is de bron van alle leven, en Hij alleen kan leven geven. De Heer Jezus in Zijn leven-gevende kracht vooral in relatie tot zijn eigen zoon te ervaren, moet voor de beambte diep ontroerend zijn geweest!
“De man geloofde het woord dat Jezus tot hem zei en ging weg” (vs.50b).
Men ziet toenemend geloof bij de vader. Hij is innerlijk veel verder dan de Joden, die tekenen en wonderen willen zien voordat ze geloven. Doordat hij op het woord van de Heer vertrekt, betreedt hij nu het gebied van geloof gebaseerd op het Woord. Hij gelooft zonder te zien (Hebr. 11:1).
Later komt hij erachter, dat het precies op het moment dat de Heer deze woorden tot hem sprak, beter ging met zijn zoon (vs. 53).
“En reeds terwijl hij afdaalde, kwamen zijn slaven hem tegemoet en zeiden hem dat zijn kind leefde” (vs. 51).
Het geloof van de koninklijke beambte wordt op een wonderbaarlijke manier beloond: het laatste woord dat de Heer tot hem sprak, was: “Uw zoon leeft”; en het eerste woord dat hij op weg naar huis van zijn knechten hoort, is de bevestiging dat zijn zoon leeft! Hij ervaart dat zijn geloof in het woord van de Heer Jezus niet beschaamd wordt.
De afstand tussen Kana en Kapernaüm is ongeveer 30 km. Dit is een duidelijk bewijs, dat de Heer ook op afstand kan genezen en niet op fysieke nabijheid aangewezen is.
De knechten spreken over de zoon als de jongen, ze gebruiken een ander woord dan voorheen. Eerst spreken ze over een zoon (hyios) (vs. 46+47 en 50+ 53), dan noemt de koninklijke beambte zelf hem zijn kind, in feite een klein kind (paidion), het verkleinwoord van de term die nu door de knechten van de beambte wordt gebruikt: jongen (pais). Deze term wordt ook vijf keer gebruikt met betrekking tot de Heer Jezus zelf (Luk. 2:43; Hand. 3:13+26; 4:27+30).
“Hij vroeg hun dan naar het uur waarop hij beter was geworden; zij dan zeiden tot hem: Gisteren op [het] zevende uur verliet de koorts hem” (vs. 52).
Pas hier komen we te weten waar de zoon van de beambte aan leed: het was koorts. Koorts is een pathologische innerlijke menselijke aandoening die gekenmerkt wordt door hitte en rusteloosheid en een symptoom is van een in het lichaam aanwezige ziekte. Het moment waarop de koorts hem verliet, was het zevende uur. Met het zevende uur eindigt een tijdperk, komt een tijdsfase tot afsluiting en begint er daarna iets nieuws.
“De vader nu wist dat het op dat uur was, dat Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon leeft. En hij geloofde, hij en zijn hele huis” (vs. 53).
De vader herinnerde zich nog precies het uur waarop de Heer Jezus hem verzekerde, dat zijn zoon genezen was.
Nu hebben we geen beperkt vertrouwen meer bij de koninklijke beambte; hij gelooft nu volledig, zelfs met zijn hele huis. Zijn persoonlijke geloof heeft impact op de binnenste kring van zijn eigen huis. We hebben een opmerkelijke ontwikkeling gezien met betrekking tot zijn geloof: zijn geloof is beproefd (vs. 48), het werd versterkt (vs. 50b), het werd beloond (vs. 51) en nu wordt het vervolmaakt.
“Dit tweede teken <nu> heeft Jezus weer gedaan, toen Hij uit Judéa in Galiléa was gekomen” (vs. 54).
Vijf wonderen die de Heer Jezus in het Evangelie van Johannes gedaan heeft, worden tekenen genoemd.
- Water wordt in wijn veranderd op de bruiloft te Kana (Joh. 2:1–11)
- De zoon van de koninklijke beambte wordt genezen (Joh. 4:46–54)
- De spijziging van de 5000 (Joh. 6:1–14)
- De genezing van de blindgeboren man (Joh. 9:1–16)
- De opstanding van Lazarus (Joh. 12:17+18)
Een wonder is iets bovennatuurlijks en wanneer ze tekenen genoemd worden, betekent dat, dat er een boodschap voor ons aan verbonden is, met een bepaalde doelstelling.
Achim Zöfelt, © www.bibelstudium.de
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW