2 weken geleden

Het Johannes-evangelie (13a)

Bijbelgedeelte: Johannes 4 vers 15-19

 

“De vrouw zei tot Hem: Heer, geef mij dat water, opdat ik geen dorst heb en ik niet meer hier kom om te putten” (vs. 15).

Hier begint het tweede grote deel van het gesprek van de Heer Jezus met deze vrouw. Haar verzoek maakt duidelijk, dat haar interesse gewekt is, maar het maakt ook duidelijk, dat ze nog niets begrepen had van wat de Heer Jezus had voorgesteld. Ze denkt nog steeds aan de natuurlijke, menselijke dorst; ze wil niet meer naar deze put hoeven komen om water te putten. Dat is wat de natuurlijke mens tot op de dag van vandaag drijft: hij wil zijn natuurlijke behoeften bevredigd zien zonder er moeite voor te hoeven doen.

Jezus zegt tegen haar: “Ga heen, roep uw man en kom hier!” (vs. 16).

Wederom laat de Heer Zich helemaal niet beïnvloeden door het onbegrip van de vrouw en door haar vraag. Hij vertelt haar niet, dat Hij helemaal niet over dit water spreekt, maar Hij gaat gewoon door totdat Hij Zijn doel met deze vrouw bereikt heeft.

En nu spreekt Hij haar geweten aan. De kwestie van de zonde in haar leven moet worden aangepakt en opgelost. En de Heer doet dit op een Goddelijk volmaakte wijze. Hij pakt het probleem in haar leven nauwkeurig en kernachtig aan – maar Hij openbaart genade, want Hij veroordeelt niet. In het “gaan” wordt duidelijk, dat de zonde in haar leven haar nog steeds van God scheidt; maar in het “ kom hier” laat Hij zien, dat Hij de genade van God wil openbaren, dat Hij haar iets wil schenken. Haar zonde is voor God openbaar, maar niet tot haar veroordeling. Elihu had Job ooit hoop gegeven met de woorden, dat zijn hand niet zwaar op hem zou drukken (Job 33:7). Druk uitoefenen is geen effectief middel voor overtuigingskracht en pastorale zorg.

De woorden van de Heer zijn een prachtig voorbeeld van de woorden uit Johannes 1 vers 17: “Want de wet is door1 Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door [1] Jezus Christus geworden.” De wet zou de zonde hebben veroordeeld en daarmee ook deze vrouw. Maar nu was de Heer Jezus aanwezig en Hij oefent hier genade uit en handhaaft tegelijkertijd de waarheid. Bij Hem gaat genade nooit ten koste van de waarheid en op dezelfde manier oefent Hij de waarheid niet uit zonder de genade te handhaven. Beide zijn in perfecte harmonie met Hem.

“De vrouw antwoordde en zei <tot Hem>: Ik heb geen man” (vs. 17a).

De Heer had de vrouw gevraagd met de woorden: “Roep uw man,” en had daarmee gesproken over een relatie die volgens Goddelijke maatstaven juist zou zijn geweest. Het antwoord van de vrouw is een poging tot ontwijking. Uit haar antwoord en uit het verdere antwoord van de Heer kan niet geconcludeerd worden, dat ze vijf keer getrouwd was geweest en nu met een man samenleefde zonder getrouwd te zijn. Uit de grondtekst wordt niet duidelijk of het hier om een echtgenoot gaat of gewoon om een man in het algemeen. Het kan net zo goed zijn, dat ze met geen van de zes mannen getrouwd was geweest. God had gezegd: één man en één vrouw (Gen. 2:24), en het feit, dat deze vrouw hier zelfs een relatie had met een zesde man maakt duidelijk hoe ver deze verworpen vrouw verwijderd was van de gedachten van God. Wat de aard van deze verschillende relaties met mannen ook was, ze konden geen stand houden in de ogen van God.

“Jezus zei tot haar: U hebt terecht gezegd: Ik heb geen man; want vijf mannen hebt u gehad, en die u nu hebt is uw man niet; dit hebt u naar waarheid gezegd” (vs. 17b+18).

In haar vroegere leven was deze vrouw alleen maar op zoek geweest naar de vervulling van haar vleselijke verlangens. Haar leven laat op levendige wijze zien, dat mensen steeds weer dezelfde dingen doen en toch nooit tot bevrediging komen. Paulus schrijft aan Timotheüs over hen die “met zonden beladen zijn en gedreven worden door allerlei begeerten, [vrouwen] die altijd leren en nooit tot kennis van [de] waarheid kunnen komen” (2 Tim. 3:6,7). En in een lied zingen we: “Ze zoeken wat ze niet kunnen vinden in liefde en eer en geluk, en ze keren beladen met zonden en onbevredigd terug.”

Pas in vers 26 is haar zoektocht in de Persoon van de Heer Jezus ten einde en dan kan ze ook haar waterkruik achterlaten, die tot dan toe het centrale punt van haar hele denken was geweest. Met deze schijnbaar onbeduidende vermelding in vers 28 geeft God ons een aanwijzing op morele grond. Het is een aanwijzing, dat er eindelijk een einde is gekomen aan dit zoeken. Er zijn veel voorbeelden van hoe mensen vrij kunnen worden van banden en verslavingen, hun kruik achter zich kunnen laten als God een werk in hen heeft kunnen doen. Hij werkt altijd een volkomen bevrijding.

Twee keer benadrukt de Heer, dat de vrouw de waarheid had verteld met wat ze had geantwoord. Maar ze had niet de hele waarheid verteld, ze had geprobeerd het te verbergen en wilde het niet aan het licht brengen. Daarom zegt Hij haar dan de hele waarheid rechtstreeks naar het hoofd. Dit onthult de vrouw haar werkelijke droevige toestand. Met één enkele zin onthult Hij haar hele leven. Misschien wist niemand anders in de stad van deze toestand (verg. Ef. 5:12; Mark. 4:22), maar alles is ontbloot en onbedekt voor de ogen van de Heer (Hebr. 4:13).

“De vrouw zei tot Hem: Heer, ik zie dat U een profeet bent” (vs. 19).

Het geweten van de vrouw wordt getroffen door de woorden van de Heer. Ze ziet zichzelf in het licht van God en erkent haar toestand. Ze noemt de Heer een profeet; dit betekent hier niet, dat Hij Iemand is die de toekomst voorspeld zou hebben. Een profeet is iemand die de zielen van de luisteraars in het licht van God plaatst met de woorden van God. Van zowel Elia als Elisa wordt tweemaal gezegd, dat zij degenen waren die voor Gods aangezicht stonden (1 Kon. 17:1; 18:15; 2 Kon. 3:14; 5:16). De vrouw zag zichzelf in de aanwezigheid van een boodschapper van God die woorden rechtstreeks vanuit Gods aanwezigheid tot haar geweten sprak.

Het is een gevaar in onze tijd, dat het Woord van God alleen tot het hart van de luisteraars wordt gesproken en niet tot hun geweten. Dat is te weinig. Als het geweten niet wordt bereikt, komen we niet in het licht van God. En alleen dan erkennen we de noodzaak van redding en dat er maar één manier is waarop we gered kunnen worden. Wie niet in zondenood komt, gelooft niet dat hij een verlosser nodig heeft.

Wat de Heer Jezus hier in Zijn wijsheid doet, is iets wat wij niet kunnen doen, omdat we niet alwetend zijn en over het algemeen de achtergrond van het leven van mensen niet kennen. Maar Hij is een Voorbeeld voor ons in wat Hij doet: Hij confronteert de vrouw duidelijk met haar schuld en maakt haar bewust van haar schuld. Wanneer iemand echt met zijn eigen schuld wordt geconfronteerd, zijn er maar twee reacties: of hij ziet zijn schuld onder ogen, in welk geval God verder werkt, of hij wendt zich af en gaat weg (verg. Joh. 8:7-9). Helaas maken we vaak mee dat mensen weglopen.

Overigens geldt dit ook voor ons gelovigen! Als ons geweten in een zaak in het licht van God komt te staan, is dat een heel beslissend punt. Als het me leidt tot belijdenis en berouw, dan is dat goed. Maar als ik mijn geweten afsluit en doorga met waar God mijn aandacht op heeft gevestigd door middel van een profetisch woord, dan wordt het extreem gevaarlijk. Laten we daarom voorzichtig zijn als God ons een profetisch woord geeft.

Maar deze vrouw blijft staan en we kunnen er zeker van zijn, dat de Geest van God op dat moment in haar hart aan het werk was. We beseffen nu ook hoe belangrijk de eerste verzen in dit gesprek waren. Waarom liep de vrouw niet weg? Omdat ze de Heer had leren kennen als Iemand die gekenmerkt werd door genade, Die Zich tot haar had gewend. Ze had gevoeld, dat Hij haar niet wilde oordelen. Ze had Hem niet alleen verstandelijk beschreven als een profeet, maar had zich voor Hem geopenbaard gevoeld.

 

NOOT:
1. Dit is ‘door middel van.’

 

Achim Zöfelt, © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 13.07.2018. [Samenvatting van Bijbelconferentie]

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW