3 jaar geleden

Heden zult u met Mij in het paradijs zijn

Over het lot van de mens na de dood heersen vandaag in onze christelijke landen zeer verschillende opvattingen. Voor een deel gefundeerd op kerkelijke tradities, voor een deel geeft men openlijk uitdrukking aan het ongeloof, die het christelijk gedachtegoed steeds duidelijker verdringt. Daarbij geeft het Woord van God, de Bijbel, duidelijke en ondubbelzinnige informatie over wat er met de mens na zijn dood gebeurt. De Bijbel ondersteunt alleen gedeeltelijk de nog steeds gangbare opvatting, dat de doden “in de hemel” komen.

In Lukas 16 vers 22-31 tilt de Heer Jezus de sluier, die over het Hiernamaals hangt, op, en laat ons zien dat het leven van de menselijke ziel niet eindigt met de dood. Echter, alle mensen gaan zeker niet naar dezelfde plaats, zoals men dat beweert (verg. Job 3:13-19). De rijke man in het verhaal van de Heer, die zijn leven lang nooit tijd had voor het Woord van God en Zijn genade verachtte, sloeg zijn ogen op in de hades. Lazarus, arm en ellendig in zijn leven, maar die in God geloofde (zijn naam betekent “God helpt”), werd door de engelen in de schoot van Abraham gedragen.

Voordat we ons in detail met de verblijfplaats van de gelovige ziel bezighouden, willen we in het kort overwegen, welk lot de ongelovigen treft. Het woord van God geeft ons daartoe enige informatie. Maar het volstaat om ons al de ernst van de toekomst te tonen, van degenen die in dit leven geen tijd nemen om zich te bekeren en hun zonden en geheel hun zondige leven zonder God Hem te belijden, en tot de Heer Jezus en tot Zijn plaatsvervangend werk aan het kruis van Golgotha de toevlucht te nemen. Lukas 16 vers 22 en 23 toont ons geen eeuwige verdoemenis, maar wat er onmiddellijk na de dood gebeurt.

Van de rijke man wordt gezegd dat hij in “de pijnen” was. Hij getuigde, dat hij pijn leed in deze vlam. Van een zalige rust of een slaap van de ziel, kan dus geen sprake zijn. De rijke man vraagt Abraham om hulp, maar dit kan hem niet verleend worden. Op de gedachte, dat hij die plaats verlaten kon, komt hij al helemaal niet. Hieruit blijkt duidelijk, dat er aan de overkant geen belijdenis en bekering, maar ook geen verandering in de pijnlijke toestand van de ongelovigen in het hiernamaals meer zal zijn. Er wordt daar het evangelie van de genade van God niet meer gepredikt, want daar bestaat een grote kloof tussen de gelovigen, die vandaag dit evangelie te prediken hebben en de ongelovigen, “zodat zij die van hier naar u willen overgaan, niet kunnen, en zij vandaar niet naar ons kunnen overkomen …”, zoals Abraham zegt.

De ongelovigen zullen alleen die plaats van kwelling pas verlaten, wanneer ze verschijnen voor de grote witte troon, om daar door Hem geoordeeld te worden Die hun Redder wilde zijn hier op deze aarde. Hun einde zal in de poel van vuur zijn, de tweede dood, de toestand van het eeuwig van God verwijderd zijn (Openb. 20:11-15; 21:8).

We beschouwen nu het gedeelte van de ontslapen gelovigen, waartoe Lazarus behoort. Omdat de Heer Jezus in Lukas 16 tot een joods publiek sprak, gebruikte Hij ook een beeldtaal die Zijn publiek kon begrijpen. Zo wordt de verblijfplaats van de ontslapen Lazarus ‘Abrahams schoot’ genoemd. Voor de Joden was deze uitdrukking de essentie van geluk en van zegen. Deze plaats was onmiddellijk na zijn fysieke dood het deel van Lazarus.

Overigens, het feit dat Lazarus na zijn dood met dezelfde naam genoemd wordt, toont ons duidelijk dat hij, hoewel buiten het lichaam, altijd nog dezelfde persoon was. Hij zal het ook na zijn lichamelijke opstanding en in alle eeuwigheid zijn.

Lazarus werd in Abrahams schoot getroost over alles wat hij in zijn leven te lijden had. Ook liet God het niet toe dat hij nog eens naar deze aarde terug moest komen om de broers van de rijke man de bekering prediken.

In Lukas 23 vers 43 laat de Here Jezus ons nog veel duidelijker zien, waar de Zijnen zijn die deze aarde verlaten hebben. “Voorwaar, zeg Ik u, heden zult u met Mij in het paradijs zijn”, zei Hij tegen iemand, die in de Gekruisigde de reine en onschuldige erkende. Tot Hem nam de opgehangen boosdoener zijn toevlucht doordat hij zichzelf veroordeelde en God rechtvaardigde. Op grond van Zijn werk op het kruis kon de Heer Jezus hem een plaats beloven, die dezelfde naam draagt als de plaats die de eerste mens eens verspeelde door zijn ongeloof en ongehoorzaamheid: het paradijs. Maar hij zou er niet alleen heengaan, nee, hij mocht de ziel van Zijn Heer daarheen vergezellen, en wel als een vrucht van de arbeid van Zijn ziel.

Daarmee wordt ook gelijk duidelijk, dat de ziel van onze Heer in de tijd toen Zijn heilige lichaam in het graf lag, op geen enkele manier in de hel was. Want dat zou betekenen dat het paradijs in de hel zou zijn. Zeker lezen we in Handelingen 2 vers 27 en 31, waar van de Heer Jezus profetisch gezegd wordt, dat God Zijn ziel niet in de hades laten zou. Deze schijnbare tegenstrijdigheid kan echter gemakkelijk worden opgelost als we de term “hades” niet  als plaatsaanduiding opvatten, maar veelmeer als de toestand van de ziel, die van het lichaam gescheiden is. Deze toestand is voor gelovigen en ongelovigen gelijk, maar wat geenszins betekent dat hun zielen op dezelfde plaats en in dezelfde toestand zijn.

Integendeel, Gods Woord zelf zegt ons, waar zich het paradijs bevindt, waar de Heer Jezus na zijn kruisiging was, en waar ook de Zijnen zijn, die tot de dag van de komst van de Heer als de Zijnen opgenomen worden, door de dood gaan. In 2 Korinthe 12 vers 2-4 vertelt ons de apostel Paulus, hoe hij tot in de derde hemel, in het paradijs, weggevoerd werd. Paradijs, deze plaats van onuitsprekelijke gelukzaligheid, die de mens op deze aarde niet zou kunnen verdragen, bevindt zich dus in de ongeschapen hemel (in tegenstelling tot de atmosfeer van de aarde en het heelal). Paulus wist niet of hij in het lichaam of buiten het lichaam was. Daaruit blijkt te volgen, dat het bezit van het lichaam voor het verblijf in die plaats niet een noodzakelijke voorwaarde is. Dus is het argument ongeldig, dat beweert dat de Heer niet in dat hemelse paradijs geweest kon zijn, omdat Hij immers pas later ten hemel opgevaren is. Hij was er gewoon in de geest (Luk. 23:46). Later echter, is Hij als de opgestane Heer met een verheerlijkt lichaam naar de hemel opgevaren.

Het paradijs wordt ook nog in Openbaring 2 vers 7 genoemd, waar de Heer Jezus belooft: “Wie overwint, die zal Ik te eten geven van de boom van het leven die in het paradijs van God is”. Het paradijs blijft dus ook dan bestaan als de dood en het dodenrijk (de hades) in de poel van vuur een einde genomen hebben. Zowel de dood en het dodenrijk zijn gevolgen van de zonde: de dood, die het lichaam opeist, de hades als toestand van de ziel gescheiden van het lichaam. Degenen die het evangelie van God niet gehoorzamen, zullen opstaan ten oordeel (Joh. 5:29), en hun eeuwig verblijf in de eeuwige poel van vuur gevonden hebben, waar de duivel en zijn engelen zijn (Matth. 25:41).

De verlosten zullen dan opgestaan of veranderd zijn en, bekleed met een verheerlijkt lichaam, in de gelukzalige tegenwoordigheid van de Heer ingevoerd zijn, bij wie zij voor eeuwig zullen blijven (1 Thess. 4:17). Maar ook de reeds ontslapen gelovigen zijn nu bij de Heer, bij Christus, waar het verrreweg het beste is (Fil. 1:23) en waar zij, net als wij, de levende gelovigen, de komst van de Heer Jezus Christus verwachten, “die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van Zijn heerlijkheid …” (Fil 3:21). Dan zullen ook wij, die nog steeds hier zijn, dat ervaren wat de ontslapenen nu al genieten, dat onze lichte verdrukking, die van korte duur is, ons een allesovertreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid brengen zal (2 Kor. 4:17), en “dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet waard is [vergeleken te worden] met de toekomstige heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden” (Rom. 8:18).

Hoe ernstig en troostvol spreekt het Woord van God tot ons! Ernstig tot al diegenen die tot nu toe nog niet met hun schuld en hun zondige leven tot de Heer Jezus gekomen zijn. Hij, die gezegd heeft: “Ik heb de sleutels van de dood en de hades” (Openb. 1:18), zal hen pas uit de graven roepen, nadat hun zielen al in de pijn geweest zijn. Ze zullen voor Hem als Rechter moeten verschijnen, en niemand zal zijn rechtvaardige straf ontgaan. De Heer Jezus roept vandaag iedereen op om met een onvoorwaardelijke belijdenis van zijn of haar schuld tot Hem te komen, om vergeving en het eeuwige leven te ontvangen.

Eeuwige troost en hoop, die niet misleiden kan, vloeit uit het getrouwe Woord van God naar al degenen, die in de Heer Jezus geloofd hebben. Ja, de Heer wil niet, dat men bij het heengaan van een hun geliefden bedroefd is, “zoals ook de overigen die geen hoop hebben” (1 Thess. 4:13). “Vertroost daarom elkaar met deze woorden” (1 Thess. 4:18).

 

Uit: “Halte fest”, jaargang 1988, pag. 125 (E.H.).

De derde hemel en het paradijs zijn twee verschillende termen. De derde hemel is de plaats waar je omhoog stijgt; is een zekere mate van
verhoging. Het paradijs daarentegen brengt meer het wezen van deze plaats tot uitdrukking: Het is een tuin van gelukzaligheid. De hemel of de hemelse gewesten is de plaats waar onze zegeningen zich bevinden; dit wil eenvoudig zeggen, dat ze niet op aarde zijn. We worden eerst in de wolken opgenomen om de Heer te ontmoeten, en dan zullen wij het huis van de Vader binnengaan. Dan gaat het voor ons niet meer om de hemel, want “het huis van de Vader” is het hoogste begrip, die wij daarvan hebben kunnen.
Uit: “Halte fest”, jaargang 1988, artikel “De hemel, het paradijs, en het Vaderhuis” (JND).

Geactualiseerd 12-07-2021.

Geplaatst in: , ,
© Frisse Wateren, FW