6 jaar geleden

Gouden appels in zilveren schalen (9)

Negende dag

Het kledingstuk afwerpen

“En zij riepen de blinde en zeiden tot hem: Heb goede moed, sta op, Hij roept u. Hij nu wierp zijn kleed af, sprong op en kwam bij Jezus” (Mark. 10:49,50).

Wat een levendig beeld schildert Markus! Een blinde man zit aan de kant van de stoffige weg. Het verre geroezemoes van druk gepraat en het doffe geschuifel van met sandalen geschoeide voeten komen binnen gehoorafstand van de scherpe gespitste oren van de blinde bedelaar. Hij hoort dat Jezus de Nazaréner eraan komt, van Wie zulke hartverkwikkende berichten van medelijdende genezing zich overal verspreidden.

Vaak had Bartimeüs op zijn lege momenten nagedacht over die verhalen van Zijn machtige daden van genezende kracht en de woorden van Zijn genadige toespraken. Hoe prachtig leek het hem als die verhalen zouden voldoen aan de oude profetieën en beloften die hij op elke sabbatdag in de synagoge had horen voorlezen!

Zeker, Jezus van Nazareth was de Messias, de langverwachte Zoon van David. Was Hij niet in Bethlehem geboren en zou Hij nu niet op weg zijn naar Jeruzalem, de stad van de Grote Koning?

Nu beseft de blinde man, dat Jezus van Nazareth met deze naderende menigte vlak langs hem heen komt. Vervuld met besef van zijn gebrek en ellende, roept hij hardop naar Hem om genade – genade van de Zoon van David – gezegende genade bij de poort van Jericho, de stad vervloekt door Jozua – genade voor de blinde Bartimëus, voor de bedelaar zoals die er was, voor Rachab, de hoer – genade voor zijn blindheid zoals aan andere blinden was bewezen.

Zijn smeekbeden om genade waren aanhoudend, overstemden het vluchtige gebabbel van de menigte vanwege de erbarmelijke nood die erachter lag, en de herhaling ervan bewees de hevige vurigheid van de smeekbede. Ze trokken onmiddellijk het medelijden van de Heer aan. Zijn geruststellende en genezende woord werd al snel tot de ernstige pleiter gericht.

Maar eerst werd een vorstelijke oproep van Zijn aanwezigheid gewillig doorgegeven aan de gretige smekeling. Hij die zo luid naar Jezus had geroepen, hoorde de woorden: “Sta op, Hij roept u”.

Overdenk dit wonder van genade! De Ark van God met zijn gouden verzoendeksel, die de muren van Jericho passeert, staat stil en de zoon van Timeüs wordt geroepen in de tegenwoordigheid van Hem die, hoewel nederig, de Zoon des mensen en ook de Heer van de hele aarde is. Hij wordt uitgenodigd om barmhartigheid te verkrijgen aan de voeten van Davids Zoon en Davids Heer.

Gehoorzaam aan deze boodschap van de Heer stond Bartimeüs op uit de houding van het bedelen om aalmoezen, en in zijn ijver om te gehoorzamen wierp hij zijn bedekkende mantel terzijde. Hierin ligt vandaag de les die de blinde man leert.

Het doet er niet toe of het afgeworpen kledingstuk een haveloze vod was of een dure mantel; en ook niet of Bartimeüs dacht dat een kledingstuk goed genoeg voor hem was wanneer hij om een aalmoes langs de weg bedelde, maar ongeschikt zou zijn als hij voor de koning stond. Het afstand doen is wat de les uitdrukt.

De waarheid was, dat de bedelaar behoorlijk gehaast was om het koninklijke bevel te gehoorzamen. De manier van opstaan toonde zijn enthousiasme; hij sprong op. Deze bereidheid om de oproep van de Meester te beantwoorden, zorgde er ook voor dat hij zijn lange mantel afwierp. Die zou maar over zijn voeten fladderen en zijn vooruitgang belemmeren. Hij gunde zich geen tijd om het om zijn lendenen vast te maken. Zonder dat alles zou hij sneller vooruitkomen. Laat het maar gaan. “Hij nu wierp zijn kleed af, sprong op en kwam bij Jezus”.

Soms kunnen zelfs de kledingstukken die ons noodzakelijk lijken, onze bereidheid verhinderen om de geboden van de Heer te gehoorzamen. Elke omhullende omstandigheid van gemak en welstand kan in ons geval beantwoorden aan de mantel van de bedelaar.

Welstand en gemak zijn slechts betrekkelijke termen, en variëren nogal sterk, maar kunnen in gelijke mate ook een belemmering vormen. Een door motten aangevreten mantel moet niet worden veracht, wanneer men aan de kant van de weg zit, in de hoop dat een voorbijganger een euro of tenminste een eurocent naar beneden zal gooien, en al die tijd waait de sterke wind.

De normen van andere mensen zijn hoger. Ze moeten gekleed zijn in paars en fijn linnen en rijkelijk bont, met kolenvuren en goed gebouwde huizen, met vruchtbare velden, hoge inkomens en rijke vrienden. Met wat een moeite gaan ze het koninkrijk binnen en komen in de tegenwoordigheid van de Koning.

Maar rijk of arm, hoe vaak verhinderen de dingen van dit leven, al dan niet overbodig, een snelle reactie, of zelfs enige reactie op de woorden van de Heer Jezus! Hij zei eens tegen de jongeman die naar hem kwam in de prachtige kleding van rijke bezittingen: “Kom, volg Mij”. Maar zijn rijkdommen verstrengelden zijn voeten. Alles wat hij had was een te grote opoffering. Hij ging weg. Hij was niet bereid om zijn kleed van respectabele religie opzij te schuiven en Jezus op de weg te volgen.

De roep van de Meester beslist altijd of er actief geloof in het hart is of niet. Degenen die in de Heer Jezus geloven, in Zijn koninklijke grootheid, in Zijn onuitsprekelijke liefde, zijn degenen die met bereidwilligheid Zijn oproep gehoorzamen: “Kom, volg Mij”. Dan worden boten en vissen, vader en huis, zoals het kledingstuk van de bedelaar, terzijde geworpen als belemmeringen voor een toegewijd discipelschap.

Als we niet afleggen voor de race, hoe kunnen we dan goed wandelen op de weg van Zijn geboden? Als we de Heer Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof dicht blijven volgen, zijn er lasten om af te leggen, en ook zonde die ons zo licht omstrikt (zie Hebr. 12:1-2). Bevrijd van dergelijke boeien zullen we rennen en niet moe worden.

Om naar het breken van het brood, naar de evangelieprediking, naar de gebedsbijeenkomst, naar de Bijbelstudie te komen, is enige inspanning, enige opoffering van zelfzuchtig gemak vereist. Om regelmaat in je eigen gebedsleven en Bijbelstudie te hebben, vraagt wilskracht om de hoofdkussens en reisdekens van gemak weg te werpen. “Sta op, Hij roept u”.

Deze en nog duizend andere vormen van christelijke activiteit wachten om door ons vervuld te worden. Maar om al deze taken zo volledig mogelijk uit te voeren, moeten we afzien van onze uren van gemak, van traagheid, van toegeeflijkheid aan de gunsten en vermaak van de wereld. We moeten het kledingstuk afwerpen en oplettend zijn om gehoor te geven aan het Woord van de Meester.

Zelfverloochening is essentieel voor ware toewijding aan Christus. Om “met Christus gekruisigd” te zijn, is niet pijnloos. Net als Paulus hebben we genade van de Heer nodig voor Hem getrouw bevonden te worden. Aan hen die, zoals Bartimëus, om die genade tot Hem roepen, komt de boodschap nog steeds, zoals deze langs de weg naar Jericho kwam: “Heb goede moed, sta op, Hij roept u”.

Laten we dan de vodden van onze nutteloosheid en armoede afwerpen, en tot onze Heer komen opdat we het “kleed van lof” mogen ontvangen in plaats van de “geest van traagheid”, en ook Zijn constante aanwijzingen voor onze dienst als we Hem volgen “op de weg” waarop we nog nooit eerder hebben gereisd.

Running my race in a darkening day;
Hearing His voice, my guide for the way;
Doffing the garment of self and sin;
Striving the goal and its prize to win;

Rising from ease, impelled by His grace;
Quitting the pleasure that slackens my pace;
Freeing my heart from each selfish aim;
Yielding my will to my Master’s claim;

Listening to Jesus His word to obey;
Treading His steps in the rough pilgrim way;
Serving and suffering close to His side;
Praying each day with Him to abide;

Counting my garment but dung and dross
Scorning for Him all my shame and my loss;
Won by the love that a beggar could call;
Praising, adoring, before Him I fall.

W.J. Hocking

Tweede druk, C.A. Hammond, 1945.
Bewerkt uit het Engels.

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW