20 jaar geleden

Gemeente van God (2)

Deel 1b

“Immers, wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en ons allen is van één Geest te drinken** gegeven” (1 Korinthe 12:13).

2. Vergadering van God betekent meer dan een verzameling van trouwe mensen

In Efeze hadden zich vele mensen tot de Heer bekeerd, hun gewoonten die zij tot dan toe hadden, consequent afgelegd en een nieuw, Hem geheiligd leven begonnen (zie Handelingen 19:18-20). Voor deze gelovigen somt Paulus in zijn brief allereerst een reeks van persoonlijke zegeningen op, die zij als Christenen ontvangen hebben (Efeze 1:3-14). Doch dan toont hij hen in het tweede hoofdstuk hoe zij tegelijk ook in een unieke, nieuwe wijze als gelovigen uit joden en heidenen, tot een geheel nieuw organisme samengevoegd werden. In een soort “vijf-sporten-ladder” wordt ons deze waarheid ontvouwd:

2.1 “Maar nu, in Christus Jezus, bent u die vroeger veraf was, nabij gekomen door het bloed van Christus” (Efeze 2:13).

Het bloed van Christus heeft ons van onze zonden gewassen en ons in Gods nabijheid gebracht. Het is de basis voor de verticale (loodrechte) verbinding tot God. Maar ook de horizontale (waterpas), de verbinding tussen mensen, heeft door Gods genade een verandering ervaren:

2.2 “Christus heeft die beiden een gemaakt” (Efeze 2:14).

De oude (door God verordende) “muur” tussen jood en heiden is door het werk aan het kruis afgebroken. Gelovigen aan beide “zijden” van de muur vormen nu een eenheid. En zo behoren ook nu alle gelovigen uit alle volken bij elkaar*, zij hebben dezelfde redding ervaren, hetzelfde nieuwe leven ontvangen! Paulus beklimt nog een verdere sport:

2.3 Gelovigen uit joden en heidenen zijn “tot een nieuwe mens” geschapen (Efeze 2:15).

Hier wordt al een veel nauwere verbinding getoond: Wij zijn niet alleen een gemaakt maar ook heel nauw verbonden, tot een nieuwe mens geworden, dat is Christus voorgesteld in alle Christenen tezamen. De vele verschillen van de oude mens (nationaal, sociaal, religieus) wijken voor het nieuwe “zonder onderscheid zijn” van de nieuwe mens. Men voelt formeel de intensiteit van deze betrekking! En toch zet Paulus zijn “ladder” voort:

2.4 Beide groepen van mensen zijn “in één* lichaam” met God verzoend (Efeze 2:16).

Door het werk aan het kruis zijn wij “in één lichaam”, dat betekent met het doel het ene lichaam te vormen, met God verzoend. Leden van een lichaam zijn zo nauw aan elkaar verbonden (en op elkaar aangewezen!), dat een scheiding altijd een afsterven van de betreffende leden betekenen moet. Wij mogen de Heer dagelijks ervoor danken dat Hij ons zo nauw “aan elkaar gesmeed” heeft, dat alle gelovigen tezamen een onafscheidbare eenheid vormen! En dan ervaren wij nog iets van de rijke zegen die wij als gelovigen gemeenschappelijk ontvangen:

2.5 Wij zijn nu “medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God” (2:19).

Verloste mensen hebben een gemeenschappelijk burgerrecht, dezelfde interesses, en zij wonen samen met God, de Heilige Geest, in Zijn Huis (Efeze 2:22). Dat is de hoogste “sport” van deze zegenladder: Gemeenschap met God in Zijn onmiddellijke tegenwoordigheid!

Christenen zijn dus door het bloed van Christus verlost en hebben persoonlijke zegeningen. En toch zijn zij tegelijk op eenmalige wijze ook gemeenschappelijk gezegend. Dat gaat ver boven een “los aan elkaar” van gelijkgezinden, zoals bijvoorbeeld in een vereniging, uit. En het overtreft ook verreweg de intensiteit van de eenheid van het volk Israel ten tijde van het Oude Testament. Is dat niet een aansporing het thema “vergadering van God” verder te onderzoeken en deze waarheid tot gemeenschappelijke en persoonlijke zegen uit te leven?! Daarom willen we nog kort drie fundamentele vragen behandelen, welker beantwoording ons een eerste schets geeft tot het thema “vergadering van God”.

3. Sinds wanneer zijn er vergaderingen van God?

De Heer Jezus zegt in Mattheus 16:18: “Op deze rots zal Ik Mijn gemeente bouwen” (rots hier is Christus als Zoon van de levende God). Hij spreekt dus van een toekomstig bouwen. Daarmee is duidelijk dat de gemeente er tot op dat ogenblik helemaal nog niet was. Paulus toont in Efeze 3 dat de gemeente tot de verborgen plannen van God behoort, die Hij pas door de apostelen en profeten van het Nieuwe Testament geopenbaard had. Daarmee sluit hij de vaak gehoorde gedachte een “kerk sinds Adam” ondubbelzinnig uit.

Begon dan het bestaan van de vergadering** misschien met de roeping van de discipelen? Neen, de Heer Jezus heeft echter al in de evangelien een omwentelende gebeurtenis aangekondigd, dat na Zijn opstanding en hemelvaart zou plaatsvinden (zie bijvoorbeeld Johannes 7:39): het komen van de Heilige Geest en Zijn wonen in de gelovigen (Johannes 14:16).

En deze Heilige Geest kwam met Pinksteren op een indrukwekkende wijze op aarde, zoals het in Handelingen 2:2-4 beschreven wordt:

  • Hij vervulde het hele huis (een heenwijzing naar het wonen van de Heilige Geest in de vergadering van God, zie 1 Korinthe 3:16).
  • De verdeelde tongen van vuur zette zich op ieder afzonderlijk van hen (een heenwijzing naar het wonen van de Heilige Geest in iedere gelovige persoonlijk, zie 1 Korinthe 6:19).

1 Korinthe 12:13 kan misschien als een soort geboortedag van de vergadering van God aangeduid worden: “wij allen zijn door een* Geest tot een lichaam gedoopt”. Op het tijdstip, toen de Heilige Geest op aarde kwam en in de toenmalige gelovigen als geheel en in ieder afzonderlijk ging wonen, begon de vergadering van God.

4. Wie behoort er eigenlijk tot de vergadering van God?

Deze vraag wordt beslist verschillend beantwoord: “Alle gedoopte mensen”, of “alle Christenen in gemeente” – dat zijn enige van de gangbare meningen over dit thema. De beantwoording van deze en de hierboven besproken vraag, horen eigenlijk bij elkaar, want in zeker opzicht is 1 Korinthe 12:13 ook hier de beslissende tekstplaats: Ieder, die “met een* Geest gedrenkt” wordt, wordt tot deze vergadering van God toegevoegd. Wanneer gebeurt dat? In Efeze 1:13 geeft Paulus het antwoord: Ieder die het evangelie van de behoudenis geloofd heeft, wordt met de Heilige Geest verzegeld (zie ook Galaten 3:2). De Geest van God woont dan in elke gelovige (zie opnieuw 1 Korinthe 6:19).

Noch een uiterlijke handeling als doop of avondmaal noch een lidmaatschap of nationale gemeente of kerk geven dus het recht om tot tot de vergadering van God te behoren. Niet meer en ook niet minder dan allen die waarachtig in de Heer Jezus Christus geloven, vormen samen de vergadering in haar wereldomvattend aspect (Efeze 4:4).

Uitweiding: Behoren de gelovigen uit de tijd van het Oude Testament ook tot de gemeente (vergadering) van God?

Hoe staat het dan met de trouwe gelovigen uit de tijd van het Oude Testament? De Geest van God werkte in alle tijden in gelovigen zoals bijvoorbeeld in David (2 Samuël 23:2), maar op geen enkele plaats in het Oude Testament wordt gezegd dat Hij in iemand blijvend woonde. Waarom? Hoewel zij weliswaar de vergeving van de zonden hadden (vergelijk Romeinen 3:26), konden zij zich toch niet verheugen in de bewuste, eeuwige zondenvergeving en in het kindschap van God. Dat kenmerkt echter iemand in wie de Geest van God woont (vergelijk Romeinen 8:16)! Wanneer wij dan nog bedenken, dat de Heilige Geest immers ook nog helemaal niet als Persoon op aarde gekomen was (zie punt 3), wordt duidelijk dat de gelovigen van het Oude Testament niet tot de vergadering van God behoren kunnen. Dat geldt dan zelfs nog met betrekking tot de in de laatste minuut bekeerde rover aan het kruis (Lukas 23:39-43): Hij ervoer de grandioze genade van God en was op dezelfde dag met Christus in het paradijs, maar hij was nooit een lid van het lichaam van Christus.

“Paulus … aan de gemeente van God die in Korinthe is, aan de geheiligden in Christus Jezus …” (1 Korinthe 1:1,2)

Als samenvatting kunnen ons drie belangrijke uitspraken over dit thema helpen, dit vragencomplex beter te begrijpen:

  • Ieder, die zich nu tot de Heer bekeert en in het evangelie gelooft, behoort tot de vergadering van God. De gelovigen van het Oude Testament maar ook de discipelen tot de komst van de Heilige Geest, behoren niet tot de vergadering van God. Deze bestond tot daar aan toe ook helemaal nog niet.
  • Doop, lidmaatschap van een vergadering (gemeente of kerk) of de deelname aan het avondmaal zijn geen criteria, die een behoren bij de vergadering van God, de “bijeenvergadering” van alle in deze tijd bekeerde personen, bewijzen.

5. De Heer Jezus heeft de hoogste interesse in de vergadering – en wij?

Als discipelen van de Heer Jezus hebben wij de wens Zijn wil te doen en ons voor dat te interesseren, wat voor Hem belangrijk is. En hoe belangrijk is voor Hem de vergadering van God?

  • De Heer Jezus heeft “de gemeente liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven” (Efeze 5:25).
  • Hij bekommert Zich permanent om de vergadering, Hij “voedt en koestert” haar (Efeze 5:29).
  • Als verheerlijkte en verhoogde Heer heeft Hij de vergadering daartoe gaven (evangelisten, herders en leraars) gegeven, en wel “om de heiligen te volmaken, tot het werk van de bediening, tot de opbouwing van het lichaam van Christus” (Efeze 4:11-12).
  • Hij wil graag in de samenkomsten van de gelovigen als vergadering persoonlijk “in hun midden” zijn (Mattheus 18:18-20).

In het volgende artikel: “Naar welke kerk ga jij eigenlijk?”

OPMERKINGEN VERTALER:
* Rassendiscriminatie is dus niet naar de gedachten van God en mag niet onder Christenen voorkomen.
** Voor een nadere verklaring van het gebruik van dit woord verwijs ik naar het eerste artikel over ‘Vergadering van God’. Men kan dit vinden onder het kopje: “Uitweiding over het woord ‘vergadering'”.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW