En zie Mijn handen
Handen hebben iets bijzonders. Zij worden opgestoken ten teken van groet; zij blijven uitdagend in de zakken steken. Handen kunnen strelen, ze kunnen ook slaan. Handen kunnen spreken, evenzo als zij onbuigzaam en zwijgend kunnen volharden. Prachtige bouwwerken worden door mensenhanden opgericht. Met bommen, die mensenhanden gemaakt hebben, worden vele van deze gebouwen in puin en as gelegd. Mensenhanden redden vandaag mensenlevens – mensenhanden doden dagelijks duizenden mensen in het lichaam van de moeder. Zo hebben zij iets, wat zeer tegenstrijdig is in zich – die mensenhanden.
Gedachten over de handen van de Heer Jezus
De handen, van wie we u iets vertellen willen, zijn handen, zoals die voorheen er nooit geweest zijn en zoals die er ook nooit meer zijn zullen – de handen van de Schepper en eeuwige God – de handen van de Mens Jezus, die de Heiland van de wereld werd.
“Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid, en Ik heb al hun heir bevel gegeven” (Jesaja 45:12).
Wie heeft al niet in een heldere zomernacht verwonderd voor de geweldige sterrenhemel gestaan? Hoe klein zijn toch wij mensen in het aangezicht van deze machtige demonstratie van Goddelijke wijsheid en soevereiniteit. En God laat er absoluut geen twijfel over bestaan, dat Hij de bouwmeester van dit voor ons oneindige universum is. Zijn handen hebben de hemel uitgebreid. Zo als een klein kind verwonderd toeziet, als een groot regenscherm [u weet wel, een paraplu – vertaler] wordt opgestoken, en het daaronder bescherming vindt, net zo mogen wij verwonderd onder dit “scherm” staan – “Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid”. Is niet alleen al dit feit toereikend voor deze God neer te vallen en Hem te aanbidden? Ieder mens op aarde heeft God op deze wijze een onvergelijkelijke demonstratie van Zijn grootheid “ter inzage” gegeven. Maar Gods Woord heeft nog heerlijker dingen over de handen van mijn Heiland te berichten.
“Zij hebben Mij van toekomende dingen gevraagd; van Mijn kinderen, zoudt gij Mij van het werk van Mijn handen bevel geven?” (Jesaja 45:11; zie ook Jesaja 60:21).
[Duitse en Engelse vertaling heeft: “Vraag Mij over het toekomstige” – vertaler] (Jesaja 45:11; zie ook Jesaja 60:21).
Ik ben, zo als ik ben, uit de handen van een alwetende en almachtige Werkmeester voortgekomen. Niemand van ons is een seriemodel met een standaarduitrusting, maar een ieder is uniek, een eenmalig meesterstuk van de Schepper. Verschillende instrumenten zoals bijvoorbeeld een orgel pleegt men naar de naam van de werkplaats te noemen en te beoordelen naar waar zij vervaardigd werden. Komt men vandaag een zogenaamde “Silbermann”-orgel tegen, dan weet men, dat het een instrument is met een bijzondere zachte en stralende klank is. Wij mensen komen uit de “werkplaats” van God en zijn naar Zijn beeld geschapen. Met David kunnen wij zeggen: “Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben” (Psalm 139:14a).
Je hebt zorgen voor de volgende dag, voor de tijd die voor je ligt? Je weet niet wat de volgende dag brengt – het volgende uur? Je bent onrustig? Het antwoord van God in dit vers 11 is: “Vraag Mij over het toekomstige”. Waarom? Omdat Hij niet alleen weet, wat de volgende dag brengt, maar omdat Hij dingen doen zal die tot welzijn van Zijn kinderen en tot welzijn van Zijn volk dienen zullen.
Overigens: Wie zouden wij ook anders naar de toekomst vragen?
“Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch u niet vergeten. Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor Mij” (Jesaja 49:15b-16).
Denkt men aan beide bovengenoemd Bijbelverzen, dan zou men kunnen denken, dat een vermeerdering niet meer mogelijk is. Zijn handen hebben de hemelen uitgebreid en zij hebben de mensen geschapen. Op welke manier moest God nu nog iets van Zijn grootheid openbaren? Het antwoord mag ieder Christen bekend zijn: God werd Mens! En als volkomen Mens [daarom ook mens hier met een hoofdletter – vertaler] ging Hij, de Heer Jezus Christus, naar Golgotha. Daar hebben Zijn schepselen Hem Zijn handen doorboord. Die handen, die jou en mij geschapen hebben, die de hemelen hebben uitgebreid, deze handen werden zo’n tweeduizend jaar geleden doorgraven, met nagels doorboord. Bestaat er nog een grotere tegenstelling? Wat zegt nu dit Bijbelvers in Jesaja 49? De Heer Jezus wil daarmee zeggen: “Weet je, Ik heb zo’n hoge prijs voor jou betaald, jij bent zo waardevol voor mij – Ik kan jou eenvoudigweg niet vergeten. Deze wonden zullen voor altijd zichtbaar zijn en Mij aan jou herinneren. Ik heb veel te veel betaald, dan dat Ik je weer zou laten lopen”. Misschien versta je nu ook het vers uit Hebreeën 12 beter: “Want aanschouwt Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaars tegen Zich heeft verdragen …” (vers 3). God kan jou onmogelijk vergeten – deze handpalmen zijn de garantie daarvoor.
“En Jezus strekte de hand uit en raakte Hem aan en zei: Ik wil, wees gereinigd! En terstond was Hij van zijn melaatsheid gereinigd” (Mattheüs 8:3).
Deze situatie in Mattheüs 8 was inderdaad zeer ongewoon. Hoe zal hij er uit gezien hebben, deze melaatse? Welke reuk zullen zijn wonden verbreid hebben? Hoeveel mensen zouden op deze dag ook alleen nog maar in zijn nabijheid gekomen zijn? Toen hij merkte dat deze Jezus van een berg afkwam, gaat hij eenvoudigweg naar Hem toe en werpt zich voor Hem neer. De woedende blikken van de anderen, het verbod tot anderen te naderen – dat alles kon hem helemaal niet meer schelen: “Heer, als Gij wilt, Gij kunt mij reinigen” (vers 2). En wat doet de Heer? Had de Heer van de hemel dan niet een ‘woord’ kunnen spreken, om deze ongelukkige mens van zijn melaatsheid te bevrijden? Hij kon toch zelfs een gestorven Lazarus met een ‘woord’ uit het graf halen. Nee; een woord was hier – met eerbied gesproken – niet toereikend. Weer vermeldt de Heilige Geest de wonderbare handen van de Heer.
Deze melaatse is een beeld van de in zonden gevallen mens, door en door met melaatsheid behept. En de Heer is in de wereld gekomen, om de zonde van de wereld weg te nemen. Hoe moest dat gebeuren? Het kon alleen daardoor gebeuren, dat de Heer Jezus met de zonden van de mensen beladen en tot zonde gemaakt werd, ja, dat Hij het loon van de zonde smaakte. Het zondeloze leven van de Heer Jezus, hoezeer het ook tot verheerlijking van God was, had alleen geen mensen gered. Hij moest jou en mij, melaatse mensen, met Zijn uitgestrekte handen aanraken. Hij moest Zich met onze zonden éénmaken. Een ‘woord’ was hier niet toereikend.
“En Hij leidde hen uit tot aan Bethanië; en Hij hief Zijn handen op en zegende hen” (Lukas 24:50).
Je zult zeker nog meer plaatsen met de handen van de Heer vinden. Ik wil graag deze kleine opsomming met dit gegeven uit het Lukas-evangelie besluiten. Wat was het laatste wat de discipelen zagen van hun Heer? Zegenende handen! Zij hadden meegemaakt, hoe deze handen heel zacht kleine kinderen op de arm namen, en zij waren erbij, toen zij de vijf broden onder de volksmenigte uitdeelden. Zij stonden er ook bij toen men deze handen vastbond. Zij hadden nog de stem van de Heer in hun oren, toen Hij tegen Thomas zei: “Breng uw vinger hier en zie Mijn handen” (Johannes 20:27). Maar toen Hij van hen wegging, toen zagen zij zegende handen.
Deze handen hebben zich tot op vandaag niet laten zakken. Eens was ik met enkele kinderen op vakantie; wij hielden ons tijdens het Bijbeluur bezig met het leven van Mozes. Toen wij bij de geschiedenis in Exodus 17 aankwamen, vroeg ik aan een jongen om naar voren te komen, zijn beide armen naar boven te steken en een poosje daar te blijven staan. Het duurde geen 3 minuten, toen hij begon te jammeren: “Mijn armen doen zeer, ik kan niet meer”. Toen begrepen enkele kinderen, waarom het ons ging, en één riep: “Kom op, twee man naar voren, Max kan niet meer. Oom Klaus bedoelt vast de geschiedenis, waar twee mannen Mozes moesten ondersteunen, toen hij voor het volk Israël bad”. Twee kinderen hielpen hem, en direct ging het Max beter.
“Ziet Mijn handen en Mijn voeten, dat Ik het zelf ben” (Lukas 24:39).
Onze Heer Jezus heeft wel Aäron en Hur in Zijn nabijheid, maar zij hoeven Zijn armen absoluut niet te ondersteunen. Hij wordt niet moe – Ziet, de Bewaarder Israels zal niet sluimeren, noch slapen” (Psalm 121:4). Al meer dan tweeduizend jaar houdt Hij Zijn handen uitgestrekt, om voor ons te bidden en om ons te zegenen. Het zijn werkelijk “buitengewone” handen.
Klaus Güntzschel, © Folge mir nach
Geplaatst in: Christendom, Schepping
© Frisse Wateren, FW