Elia – Een profeet van de Heere (8)
Horeb – de berg van God
Lezen: 1 Koningen 19 vers 9-18.
Bij de Horeb, de berg van God, aangekomen, zoekt de profeet een schuilplaats op in een bergspelonk. Opnieuw komt het woord van de Heere tot hem in de doordringende vraag: “Wat doet u hier, Elia?” De profeet was van de plaats van het openlijke getuigenis en de actieve dienst gevlucht voor de dreiging van een vrouw, gevlucht voor zijn leven. Hij heeft het met lijden, tegenstand en vervolging verbonden pad van de dienst verlaten en een plaats van zekerheid in de eenzaamheid van de woestijn en een bergspelonk opgezocht. Nu moet zijn geweten op de proef gesteld worden. Elia moet over zijn handelwijze aan God rekenschap afleggen. Men heeft terecht gezegd: “Bij de Horeb, de berg van God, is alles open en zichtbaar, en Elia heeft het met God, en God alleen, te doen”.
Hoe zwaar is het om een pad van de dienst voort te zetten, wanneer alles schijnbaar op een mislukking uitloopt. Wanneer onze inspanning geen onmiddellijk resultaat oplevert, wanneer de dienst nauwelijks opgemerkt, de dienaar geringschat en hij zelfs weerstaan wordt, dan is het punt gekomen, waar wij in staat zijn van onze broeders te vluchten, de actieve dienst op te geven en onder een bremstruik rust te zoeken, of ons in een eenzame schuilplaats terug te trekken. Maar de Heere heeft ons te zeer lief, om ons op een stille plaats, die wij voor onszelf gekozen hebben, te laten uitrusten. Hij roept in ons geweten de vraag wakker: “Wat doe je hier?”
Zo’n vraag werd niet in de eenzaamheid van de beek Krith of in het huis in Zarfath gesteld. Aan de eenzame beek en in het huis van de weduwe werd de profeet door het woord van de Heere geleid; naar de spelonk bij Horeb daarentegen was hij op de dreiging van een vrouw heen gevlucht.
Elia geeft voor zijn vlucht in de spelonk een drievoudige toelichting. Ten eerste zegt hij: “Ik heb mij zeer voor de HEERE, de God van de legermachten, ingezet” (vs. 10). Hij duidt daarmee aan, dat zijn ijver voor de Heere helemaal voor niets was, en dat hij daarom het openlijke getuigenis helemaal opgegeven had. Het bezig zijn met onze ijver zal altijd tot teleurstelling en ontevredenheid leiden, en er bestaat het gevaar, dat we het pad van de dienst opgeven.
Dan klaagt hij over het volk van God. Zij hebben het verbond van God verlaten, Zijn altaar omver gehaald en Zijn profeten gedood. Dat betekent dat de hopeloze toestand van het volk van God de verdere arbeid in hun midden waardeloos maakt.
Tenslotte zegt hij: “Ik alleen ben overgebleven, en zij staan mij naar het leven om het mij te benemen”. De profeet verontschuldigt zich daarmee, dat hij alleen overgebleven is en juist het volk, waarvoor hij een zo machtig getuigenis aflegde, zich tegen hem gekeerd heeft. Daarom heeft hij hen de rug toegekeerd en in een eenzame spelonk rust en bescherming gezocht.
De vraag van de Heere brengt de ware toestand van de ziel van de profeet aan het licht; maar de profeet moet nu nog erkennen, wat hem eigenlijk tot de vlucht bewogen had. Hij was niet gevlucht omdat zijn ijver geen verandering bij het volk bewerkt had, noch vanwege de verschrikkelijke toestand van het volk van God, noch dat ze hem naar het leven stonden.
Nooit is er een ijver geweest als bij de Heere Jezus. Hij kon zeggen: “Want de ijver voor Uw huis heeft mij verteerd” (Ps. 69:10), en toch moest Hij uitroepen: “Voor niets heb Ik Mij vermoeid, nutteloos en tevergeefs heb Ik Mijn kracht verbruikt” (Jes. 49:4). Bovendien was de toestand van Israël nooit verschrikkelijker dan in de tijd, toen de Heere zich onder hen uitsloofde. De Heere kon op de dag van Zijn vernedering werkelijk zeggen: “Zij bedenken plannen om mij het leven te benemen” (Ps. 31:14). Maar hoewel Zijn ijver en Zijn moeiten vruchteloos waren, ondanks de toestand van het volk, en hoewel zij Hem voortdurend naar het leven stonden, week Hij geen ogenblik af van het pad van de volkomen gehoorzaamheid aan Zijn Vader. Hij zocht nooit een eenzame spelonk als toevluchtsoord. Hij volhardde in Zijn onbaatzuchtige dienst aan de mensen. Willen wij het geheim van dat liefdevolle leven leren kennen? We ervaren het, wanneer wij Hem horen zeggen: “Ik stel mij de HEERE voortdurend voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet” (Ps. 16:8). Daarenboven ziet Hij niet op de ruwe weg die Hij gaan moest, maar op het heerlijke doel van de reis. “Ook zal mijn lichaam veilig wonen … U maakt mij het pad ten leven bekend; overvloed van blijdschap is bij Uw aangezicht, lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, voor altijd” (Ps. 16:9b,11).
Elia was gevlucht omdat hij verzuimd had de Heere steeds voor zich te stellen. Hij zag meer op de ruwe weg dan op het heerlijke doel, waartoe deze weg leidde. Dat zijn dienst ondanks alle toewijding schijnbaar zonder gevolg bleef, dat de toestand van het volk onveranderd boos was, dat men hem vervolgde, dat alles had hem nooit van het pad van de dienst afgebracht, wanneer hij de Heere voor zich gesteld zou hebben. En wat maakt het uit, dat de reis ruw en moeizaam is, wanneer het daarmee eindigt, dat Elia in een wagen in de heerlijkheid in de hemel opgenomen wordt?
Zo spreekt de Heere nu weer tot Elia: “Ga naar buiten en ga op de berg staan, voor het aangezicht van de HEERE” (vs. 11). Deze woorden onthullen het geheim van zijn mislukking. Elia mocht veel overtuigende redenen voor zijn vlucht in de spelonk aangeven, maar de ware reden is, dat hij verzuimd had, de Heere voor zich te stellen. Het geheim van het moedige getuigenis voor Achab, zijn kracht om de zoon van de weduwe op te wekken, de kracht om vuur van de hemel te laten vallen en de regen te gebieden, lag eenvoudig daarin, dat hij zich in geloof voor de levende God bewogen en gehandeld had. Aan de andere kant was het geheim van zijn vlucht , dat hij uit vrees voor een sterfelijke vrouw gehandeld had. Toen hij zich tot de afvallige koning wendde, kon hij zeggen: “de HEERE … voor Wiens aangezicht ik sta” (17:1); wanneer hij de goddeloze koningin op het oog heeft, is het alsof hij zegt: “Izebel, voor wie ik vlucht”.
Elia moet nog een andere les leren, wanneer hij bewust in de tegenwoordigheid van de Heere gebracht moet worden. Hij had het vuur van de Karmel laten vallen, hij had, voordat de regen kwam, de hemel “zwart van wolken en wind” gezien, en hij had de tegenwoordigheid van de Heere met deze angstaanjagende natuurverschijningen in verbinding gebracht. Hij had geloofd, dat ten gevolge van deze geweldige ontvouwing van de macht van God zich de hele natie in diep berouw tot God wenden zou. En daadwerkelijk vielen zij ook voor het ogenblik op hun aangezicht en beleden: “De HEERE is God, de HEERE is God” (18:39). Maar er had geen werkelijke opleving plaatsgevonden. Elia moest leren, dat wind en aardbeving en vuur inderdaad dienaars van God zijn kunnen, om mensen op te wekken; maar zonder “het suizen van een zachte stilte” (vs 12) te vernemen, wordt niemand werkelijk voor God gewonnen. Op de donder van de Sinaï moest het geluid van een zacht suizen van de genade volgen, wanneer het hart van de mensen bereikt en gewonnen worden moet. God was niet in de wind, in de aardbeving of het vuur, maar in het suizen van een zachte stilte.
“En het gebeurde, toen Elia dat hoorde, dat hij zijn gezicht met zijn mantel omwikkelde, naar buiten ging en in de ingang van de grot bleef staan” (vs. 13). Elia bevindt zich in de tegenwoordigheid van de Heere, wat onmiddellijk tot gevolg had, dat “hij zijn gezicht met zijn mantel omwikkelde”. Van de Heere verwijderd spreekt hij van zichzelf, in de tegenwoordigheid van de Heere verbergt hij zich; Maar in zijn hart bevindt zich nog trots, bitterheid en ergernis. Zo onderzoekt hem de Heere opnieuw met de vraag: “Wat doet u hier, Elia?” God wil in Zijn tegenwoordigheid alles onbedekt hebben. Elia openbaart opnieuw zijn gezindheid. Alles wat hij zegt, is, wat de feiten aangaat, waar, De gezindheid echter waarin dat gezegd wordt, is volledig verkeerd. Men kan zonder moeite de verwonde trots, de bittere gezindheid herkennen, die in zijn woorden liggen en die van de profeet zelf goed en van het volk van God alleen kwaad spreken laat.
Nadat de profeet zijn klacht herhaald en getoond heeft, wat in zijn hart is, moet hij Gods ernstig oordeel aanhoren.
Ten eerste zegt de Heere: “Ga heen, keer terug op uw weg”. De profeet moet omkeren. Dan moet hij andere werktuigen voor de voortzetting van het werk benoemen. Had Elia zich over het verderf van het volk beklaagd? Nu moet het zijn treurige opdracht zijn, Hazaël – een werktuig tot tuchtiging van het volk van God – tot koning over Syrië te benoemen. Was Elia voor de dreiging van de goddeloze Izebel gevlucht? Dan moet hj Jehu – het werktuig tot uitvoering van het oordeel over Izebel – tot koning over Israël benoemen. Had Elia van zichzelf goed gesproken en geloofd, dat hij alleen overgebleven was? Dan moet hij Elias in zijn plaats tot profeet benoemen. Had de profeet in zijn klacht God en alles, wat God in Israël deed, zo vergeten, dat hij geloofde, alleen overgebleven en de enige te zijn, door wie God zou kunnen werken? Dan moet hij ervaren, dat God er nog zevenduizend heeft, die hun knieën voor Baäl niet gebogen hebben. Elia had inderdaad voor God geijverd, maar hij was niet in staat geweest, de zevenduizend die door de Heere verborgen waren, te ontdekken. Hij zag het boze van de grote massa van het volk, hij zag wat God in het oordeel deed, maar hij was niet in staat, dat te herkennen, wat God in genade deed.
In het aangezicht van deze ernstige boodschap moet de profeet verstommen. Hij spreekt geen woord meer over zichzelf. Op de Karmel had hij voor de koning en geheel Israël gezegd: “Alleen ík ben overgebleven als profeet van de HEERE” (18:22); op de Horeb had hij in tegenwoordigheid van de Heere tweemaal gezegd: “Ik alleen ben overgebleven”. Maar tenslotte moet hij de heilzame les leren, dat hij slechts één van de zevenduizend is.
Laten we tenslotte nog een andere passage bij dit gebeuren bezien, en wel het zachte mededogen, die God zelf op het ogenblik van de terechtwijzing gelden laat.
Iemand zei: “God handelt met Elia als met een geliefde en trouwe dienaar, zelfs op het ogenblik waar Hij hem het gebrek in zijn geloofsenergie voelen laat; want Hij laat anderen niets daarvan gewaar worden; alleen tot ons onderwijs heeft Hij het meegedeeld”.
Wordt D.V. vervolgd.
* De teksten worden nu in deze artikelenserie genomen uit de Herziene Staten Vertaling.
Hamilton Smith: “Elia – ein Prophet Jehovas”
© Ernst-Paulus-Verlag, Postfach 100856, D-67408 Neustadt
(www.ernstpaulusverlag.de)
Achtung: Geänderte Postleitzahl von 67434 auf 67408!!!
Geplaatst in: Geloof
© Frisse Wateren, FW