“… opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen, vrede makend, en die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis.”
“… terwijl Jezus Christus Zelf hoeksteen is.”
“… evenals ook Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven.”
Wij worden christenen door persoonlijk in de Heer Jezus te geloven. Maar als we eenmaal gered zijn, ontdekken we dat we deel uitmaken van iets dat veel groter is dan onszelf: de kerk of de gemeente. In zijn brief aan de Efeziërs stelt Paulus de wonderlijke werkelijkheid hiervan op de meest verheven wijze voor.
Onze “eenheid” als gelovigen is een belangrijk thema in de brief aan de Efeziërs. We leren in hoofdstuk 2 dat Jood en heiden één zijn gemaakt in de Heer Jezus. Hoe opmerkelijk: de grootste natuurlijke verdeeldheid in de mensheid – omdat God die gemaakt heeft – is weggenomen aan het kruis. Dáár nam onze Heer in Zijn vlees het oordeel op Zich, dat beiden als zondaars verdienden, waardoor “de wet van de geboden [die] in inzettingen bestaat,” die hen had verdeeld, overbodig werd en een nieuwe – een geheel andere – orde van mens-zijn in de opstanding tot stand kwam. Dit heeft vrede tussen hen gebracht en heeft beiden met God verzoend in één lichaam: de gemeente. Dit maakt het werk allerbelangrijkst en het resultaat zo wonderbaarlijk. Later in hetzelfde hoofdstuk lezen we over de gemeente als een gebouw in de zin, dat zij “een woonplaats van God in [de] Geest” is. Het is Gods huis waar Zijn orde wordt gehandhaafd en Zijn lof wordt gehoord. Maar let op: de Heer Jezus Zelf is de hoeksteen van het fundament.
In hoofdstuk 5 vinden we de gemeente in haar bruidsaspect als de vrouw die de Heer Jezus zó liefheeft, dat Hij Zichzelf voor haar overgegeven heeft, en haar heerlijk voor Zich zou stellen (vs. 27). Hoe rijkelijk zijn de christenen gezegend! Hoe kostbaar dat wij dit alles kunnen herleiden tot de Heer Jezus Zelf.
Simon Attwood; © The Lord is near
Geplaatst in: Gemeente, Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW