10 jaar geleden

De verschijning (1)

“Anders had Hij van [de] grondlegging van [de] wereld af dikwijls moeten lijden. Maar nu is Hij eenmaal in [de] voleinding van de eeuwen geopenbaard om <de> zonde af te schaffen door het slachtoffer van Zichzelf. En evenzeer als het de mensen beschikt is éénmaal te sterven en daarna het oordeel, zo zal óók Christus, éénmaal geofferd om [de] zonden van velen te dragen, [de] tweede keer zonder zonde1 verschijnen tot behoudenis aan hen die Hem verwachten” (Hebr. 9:26-28).

Wanneer de geschiedenis van deze wereld zal eindigen, zal men merken dat twee gebeurtenissen in de tijd alle andere gebeurtenissen oneindig ver overschrijden: de eerste komst van Christus in nederigheid en de tweede verschijning van Christus in heerlijkheid.

Op de tweede komst van Christus op aarde om in heerlijkheid te regeren, willen we verder ingaan. Deze grote gebeurtenis is niet alleen maar een droom van een paar visionairs2, maar de nuchtere waarheid van Gods Woord. Veel christenen kunnen onwetend over deze waarheid zijn, de preekstoelen van het Christendom mogen ze vaak vervormd hebben of zelfs volledig verzwijgen, maar ondanks alle onwetendheid, ontkenning en verdraaiingen is de tweede komst van Christus door God klaar en duidelijk als de volgende grote gebeurtenis in de geschiedenis van de wereld voorspeld.

Deze grote waarheid neemt een veel grotere ruimte in het Woord van God in, dan vele gelovigen denken. De oudtestamentische profetieën zijn vol levendige beschrijvingen van de heerlijkheden van regering van Christus, die met de tweede verschijning wordt ingeleid. In het Nieuwe Testament neemt het in elk van de Evangeliën een prominente plaats in. In Handelingen wordt het verkondigd, en in de brieven en Openbaring neemt het een grote ruimte in.

Ten eerste moeten we een aantal Schriftplaatsen onderzoeken, die het heerlijke feit van de tweede verschijning inleiden.

Ten tweede moeten we in de Schrift de belangrijkste redenen ervoor zoeken, dat de verschijning ons als zo buitengewoon voorgesteld wordt.

1. Bijbelplaatsen die ons de waarheid over de verschijning van Christus voorstellen

In Hebreeën 9 vers 26-28 vinden we de twee verschijningen van Christus voorgesteld in één gedeelte. Ten eerste lezen we: “Maar nu is Hij eenmaal in [de] voleinding van de eeuwen geopenbaard om <de> zonde af te schaffen door het slachtoffer van Zichzelf”. Toen de beproeving van de mensen van voorbijgaande eeuwen afgerond was en alle mensen als zondaren bevonden waren, brak de grote dag aan waarop Christus in nederigheid verscheen om de zonde af te schaffen door Zijn offer aan het kruis.

Ten tweede lezen we dat Hij “voor de tweede keer verschijnen” zal, niet om het zondeprobleem opnieuw op te pakken, maar ter verlossing of volledige bevrijding van Zijn volk van elke verdrukking en elke vijandige macht waaronder zij ook mogen zijn.

Dus hier hebben we de eerste en de tweede verschijning van de Heer Jezus. Allen die zich onder het Woord van God buigen, zullen het erover eens zijn dat dit gedeelte het grote feit duidelijk bevestigt, dat Christus voor de tweede keer in deze wereld verschijnen zal.

Echter het kan goed zijn om te verwijzen naar gedeelten in andere brieven, die laten zien dat de apostelen Paulus, Petrus en Johannes zich daarin verenigen, om aan de gelovigen de verschijning van de Heer Jezus als het heerlijke vooruitzicht voor te stellen, dat het deel is van de gelovigen op hun weg en dat temidden van lijden en beproevingen hen ondersteunen zal.

1. Het getuigenis van de apostel Paulus

Titus 2:11-14: “Want de genade van God, heilbrengend voor alle mensen, is verschenen en onderwijst ons, dat wij met verzaking van de goddeloosheid en de wereldse begeerten ingetogen, rechtvaardig en godvruchtig zouden leven in deze tegenwoordige eeuw, in de verwachting van de gelukkige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus, die Zichzelf voor ons gegeven heeft …”.

Hier wordt ons opnieuw twee verschijningen voorgesteld. In vers 11 lezen we: “Want de genade van God … is verschenen”; en in vers 13 wordt gezegd van gelovigen dat zij “de gelukkige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus” verwachten. Dus hier hebben we de verschijning van de genade en de verschijning van de heerlijkheid. De heerlijkheid zal dáár verschijnen, waar de genade verschenen is. Genade leidt tot heerlijkheid. Dit gedeelte spreekt niet over het het verschijnen van de gelovigen in de hemel, maar van de verschijning van de heerlijkheid op aarde. Op dit ogenblik is het de heerlijkheid van de mens, die verschijnt; binnenkort zal het de heerlijkheid van God zijn.

1 Timotheüs 6:14: “… dat je dit gebod onbesmet en onberispelijk bewaart tot op de verschijning van onze Heer Jezus Christus”.

Als we dit gedeelte lezen, vinden we dat Timotheüs een bepaald gebod gegeven werd, dat hij “onbesmet en onberispelijk … tot op de verschijning van onze Heer Jezus Christus” bewaren moest. In het eerste deel van het hoofdstuk had de apostel van boze, vleselijke dingen gesproken – hoogmoed, afgunst, twist, lasteringen en kwade vermoedens (vs. 4), onverstandige en schadelijke begeerten, hebzucht (vs. 9-10). Dan wendt hij zich tot de mens Gods, en zegt in vers 11: “Ontvlucht deze dingen”. Bovendien moeten we niet alleen het kwade ontvluchten, maar ook het goede najagen. Daarom zegt de apostel: “Jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding, zachtmoedigheid”. Bovendien worden we eraan herinnerd dat er iets is waarvoor wij strijden moeten. Mensen houden zich bezig met strijd, die op een vleselijke manier voor materiële voordelen wordt gevoerd. Dat is een armzalige strijd die alleen dit leven op het oog heeft. We moeten de goede strijd strijden om de waarheid te verdedigen, terwijl we het eeuwige leven op het oog hebben.

Zo kan het gebod met deze drie woorden samengevat worden: ontvluchten, najagen en strijden. We moeten niet vergeten dat het strijden het laatst komt. Het is zinloos voor de waarheid te willen strijden, zonder dat we het kwaad ontvluchten en het goede najagen. Want alleen dan kunnen we werkelijk voor de waarheid strijden. Strijden zonder ontluchten en najagen kan alleen maar tot een nederlaag leiden.

Dit gebod moet niet alleen met het oog op de dood of de opname naar de hemel bewaard worden, maar met het oog op de komst van Christus bij de “verschijning van onze Heer Jezus Christus” op aarde. Want pas dan zullen we de beloning voor verantwoordingsvol leven hier beneden met al het lijden, zorgen en moeiten, die met het ontvluchten, najagen en strijden verbonden zijn, ontvangen. Nogmaals, het gaat er niet om, om grote dingen op de aarde te bereiken. We zien misschien slechts weinig resultaten van ons ontvluchten, najagen en strijden. Soms worden we misschien moe van het strijden; maar laten we er naar streven om het gebod te bewaren, omdat het een glorieus antwoord bij de verschijning geven zal.

Wanneer we ons tot 2 Timotheüs 4 vers 1-2 wenden, komt een ander gebod tot ons, die ook  nadrukkelijk naar de verschijning van Christus Jezus verwijst. Daar lezen we: “Ik betuig voor God en Christus Jezus, die levenden en de doden zal oordelen, en Zijn verschijning en Zijn Koninkrijk: predik het woord, wees paraat, gelegen [en] ongelegen; weerleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en lering”. Hier krijgt Timotheüs het gebod met nadrukkelijk te prediken, gelegen en ongelegen. Twee dingen zullen bijdragen aan de ernst van zijn prediking: ten eerste, het oordeel dat komen zal over hen die het evangelie afwijzen, en ten tweede het heerlijke gevolg voor degenen die het aangenomen hebben – bij de verschijning van onze Heer Jezus Christus. Hier is de verschijning met het koninkrijk van Christus verbonden, want de verschijning luidt het koninkrijk in.

Er is nog een ander gedeelte in dit hoofdstuk waar Paulus over de verschijning spreekt. In de verzen 6-8 verwijst hij naar zichzelf. De bejaarde apostel erkent, dat het moment van zijn afscheid is aangebroken. Hij heeft Timotheüs opgedragen de goede strijd te strijden, en wat hij een ander predikte, realiseerde hij zelf. Daarom zegt hij hier: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden”. En als hij vooruit kijkt naar de mooie toekomst, dan realiseert hij zich dat de Heer voor hem een kroon van gerechtigheid heeft weggelegd. Terwijl hij zijn leven voor de Heer had gegeven, had de Heer een kroon voor hem weggelegd (2 Tim. 4:7-8). Hij was de weg van de gerechtigheid gegaan (2 Tim. 2:22), hij had het onderwijs van de gerechtigheid gevolgd (2 Tim. 3:16), en nu verheugt hij zich op het dragen van de kroon van de gerechtigheid. Maar wanneer zal hij de kroon dragen? “In die dag”. En wanneer is die dag? Is het de dag van de dood, de dag van zijn martelaarschap of de dag waarop zijn gelukkige geest zal wegvluchten om met Christus te zijn? Oh nee! Het is de dag van de heerlijke verschijning van Christus op aarde. Wanneer Christus uitgaat, gekroond met vele diademen, dan zal ook Paulus zijn kroon te dragen, en niet alleen hij, maar “allen die Zijn verschijning hebben liefgehad”. Om Zijn verschijning lief te hebben houdt in, dat we ons leven op een wijze leiden die bij Zijn verschijning past. We kunnen de gedachte aan Zijn verschijning nauwelijks liefhebben, als we niet op de weg van de gerechtigheid gaan.

Onmiddellijk daarna spreekt hij van degenen die de rechtvaardigheid niet gevolgd hebben. Demas ging terug in de wereld; hij ontvluchtte deze dingen niet. Alexander heeft de apostel “veel kwaad” berokkend; hij streefde het goede niet na. En dan lezen we dat “allen” Paulus hebben verlaten in het aanschijn van de tegenstand; ze hebben niet de goede strijd gestreden (2 Tim. 4:10, 14 en 16).

2. Het getuigenis van de apostel Petrus

In het eerste hoofdstuk van de eerste brief van Petrus herinnert de apostel de gelovigen eraan, dat een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis in de hemel wordt bewaard (weggelegd) voor ons (1 Petr. 1:4).

In het vijfde vers vertelt hij ons dan dat we op onze weg naar de erfenis door de kracht van God en door het geloof bewaard worden tot de behoudenis, die gereed is om in de laatste tijd geopenbaard te worden. Op dit moment zijn we echter nog, zoals de apostel zegt, bedroefd door allerlei verzoekingen. Gods volk is ook vandaag nog vaak bedroefd door allerlei verzoekingen, maar tot onze troost verklaart de apostel drie dingen met betrekking tot deze verzoekingen (1 Petr. 1:6).

Ten eerste zegt de apostel, dat ze slechts voor “een korte tijd” zijn. In Hebreeën 11 vers 25 lezen we dat de genieting van de zonde “tijdelijk” (of slechts voor een tijdje) is. De genoegens van deze wereld en het lijden van de heiligen zijn slechts voor een korte tijd.

Ten tweede zegt Petrus dat ze “nodig” zijn. Er zijn geen verzoekingen en geen verdriet, waar we doorgaan, groot of klein, die niet nodig waren. Onze Vader bedroeft Zijn kinderen niet willekeurig, veroorzaakt geen onnodige tranen. We begrijpen misschien niet altijd de manier, die Hij kiest, of zien niet altijd de noodzakelijkheid van de verleiding. Eens zullen we het begrijpen. De Heer moet misschien hetzelfde tegen ons zeggen, wat hij tegen Petrus zei: “Wat Ik doe, weet u nu niet, maar u zult het hierna begrijpen” (Joh. 13:7). Daarna zullen we over alle dingen duidelijkheid hebben.

Ten derde wordt tot onze troost gezegd, dat alle tegenwoordige verzoekingen een heerlijk antwoord op een toekomstige dag zullen hebben. Nu is het de beproeving van het geloof, dan zal het de bewaring van het geloof zijn, wanneer de beproevingen tot lof en heerlijkheid en eer bevonden zullen worden. Maar wanneer zal deze dag zijn? De dag van de dood of de dag waarop we opgenomen zullen worden? Oh, nee, het zal de dag van de openbaring (of verschijning) van Jezus Christus zijn (1 Petr. 1:7).

3. Het getuigenis van de apostel Johannes

Als we ons wenden tot 1 Johannes 3 vers 1-3, worden we door de apostel aan de wijze van de liefde herinnerd, die de Vader ons gegeven heeft. Het is niet het algemene feit van de liefde die Johannes aan ons presenteert, maar de grootte van de liefde die daarin tot uitdrukking komt, dat wij in de positie van kinderen gebracht zijn. De wereld kan niet begrijpen dat wij kinderen van God zijn. Ze kent ons niet als kinderen van God, omdat ze Hem niet heeft gekend. Wanneer de wereld niet kennen kan, dat deze heerlijke, nederige Mens, met al Zijn oneindige volmaaktheid, de Zoon van God was, is het dan niet verwonderlijk dat ook zij niet beseffen kan, dat arme, zwakke, falende mensen zoals wij, kinderen van God zijn. Echter, zij zal het eenmaal zien, maar op het moment is het nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Nu zien we er niet veel anders uit dan andere mensen; ook wij dragen de sporen van ouderdom, verdriet en ziekten. Maar laten we nog een beetje geduld hebben. Te zijner tijd zullen we zulken zijn, welke Christus gelijk zijn. Wanneer zal dat zijn? Niet als we sterven of opgenomen worden, maar wij zullen Hem gelijk zijn, zoals Johannes zegt, als Hij geopenbaard zal zijn (of verschijnen zal), want wij zullen Hem zien zoals Hij is.

Deze gedeelten zijn voldoende om aan te tonen, dat de Heilige Geest de apostelen Paulus, Petrus en Johannes gebruikt om te betuigen dat het tegenwoordige leven door het vooruitzicht van de tweede verschijning van Christus in heerlijkheid wordt beheerst.

Hamilton Smith

NOTEN:
1. Eigenlijk ‘gescheiden van [de] zonde’, d.i. niets meer te doen hebbend met de zonde ten opzichte van de Zijnen.
2. Visionair: Iemand die visioenen heeft.
3. Bedelingen: tijdsperioden

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW