Exodus 29 vers 1-37
De wijding van Aäron en zijn zonen
Eerst wordt alles opgesomd wat nodig is voor heiliging. Er zijn jonge stieren, twee rammen zonder gebrek, ongezuurd brood en ongezuurde koeken gemengd met olie, en ongezuurde platte koeken bestreken met olie.
Al deze dingen spreken op de één of andere manier over Christus. De gelovige is wat hij is vanwege wie Christus is en wat Hij heeft gedaan. Alles hangt af van Christus.
Aäron en zijn zonen worden met water gewassen
Wat is de betekenis van het wassen met water? Zoals we in een volgend hoofdstuk zullen zien, wasten de priesters voortdurend hun handen en voeten in de koperen wasbak, maar hier ging het om een bad, een wassing van het hele lichaam als ceremonie. Dit werd gedaan bij hun inwijding en hoefde nooit meer herhaald te worden. Het is duidelijk, dat Hebreeën 10 vers 22 verwijst naar de priesterwijding. Daar wordt ons verteld hoe het beeld past bij christenen in deze genadetijd. “… de harten door besprenkeling gezuiverd van het kwaad geweten” (zinnebeeldig: het bloed van het zondoffer), “en het lichaam gewassen met rein water” (zinnebeeldig: Aäron en zijn zonen werden volledig gewassen als ceremonie).
Dat bloed en water beide verbonden zijn met reiniging en beide verbonden zijn met de dood van Christus wordt duidelijk uit Johannes 19 vers 34: “Maar één van de soldaten doorstak zijn zijde met een speer en terstond kwam er bloed en water uit.” Als er bloed en water uit de zijde van de gestorven Christus kwam, dan is het duidelijk dat dit een symbolische betekenis heeft, want we lezen in 1 Johannes 5 vers 6: “Deze is het die gekomen is door water en bloed.” En nogmaals: “Want drie zijn er die getuigen: de Geest en het water en het bloed, en deze drie zijn eenstemmig” (1 Joh. 5:8).
We weten dat het bloed van Christus voor reiniging is, omdat we het schriftgedeelte hebben: “… het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1 Joh. 1:7). Om een duidelijk onderscheid te maken, kunnen we dit een rechtelijke reiniging noemen. Het reinigt de gelovige voor eens en voor altijd van de straf op de zonde. Daarentegen verwijst reiniging door water naar de morele reiniging, wanneer de gelovige wordt bevrijd van de smet van de zonde, en heeft te maken met het wedergeboren zijn door de werking van de Heilige Geest.
- Het bloed is voor rechtelijke reiniging.
- Het water is voor morele reiniging.
- Het bloed reinigt van de straf van de zonde.
- Het water reinigt van de verontreiniging van de zonde.
- Het bloed is verbonden met gerechtigheid en onze positie voor God.
- Het water is verbonden met heiligheid en onze toestand.
- Alleen het bloed is verbonden met het verzoenend sterven van Christus.
- Het water is verbonden met het werk van de Heilige Geest.
Moge deze herinneringen in acht worden genomen.
Om onze verklaring te bewijzen, dat water te maken heeft met de wedergeboorte, zonder welke niemand het koninkrijk van de hemel kan binnengaan, lezen we: “… tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan. Wat uit het vlees geboren wordt, is vlees, en wat uit de Geest geboren wordt, is geest” (Joh. 3:5-6).
Nu zullen sommige lezers misschien zeggen: Maar verwijst dit niet naar de doopplechtigheid? Zeer beslist niet, en we zullen onze redenen hiervoor aangeven.
- Het kon de christelijke doop niet zijn om de eenvoudige reden, dat toen onze Heer sprak, de christelijke doop nog niet bekend was. De enige doop die in die tijd bekend was, was die van Johannes de Doper. De christelijke doop was onbekend tot na de dood van Christus, omdat gelovigen gedoopt zijn tot de dood van Christus. De doop van Johannes was de doop van de bekering, want we lezen: “de doop van de bekering had gepredikt aan het hele volk Israël” (Hand. 13:24).
- Onze Heer sprak over “geboren worden uit water en Geest.” De christelijke doop spreekt van de dood. “Met Hem begraven door de doop tot de dood” (Rom. 6:4). Geboorte is leven aan het begin van het bestaan. Dood betekent begraven worden aan het einde van het leven. Onze Heer sprak over opnieuw geboren worden. Hij zei tegen Nicodemus: “U moet opnieuw geboren worden” (Joh. 3:7). De doop spreekt over de dood. Laat er geen misverstand over bestaan, dat “geboren worden uit water en Geest” niets te maken heeft met de christelijke doop. Het is een verschrikkelijke verdraaiing van de waarheid om het water van de wedergeboorte (leven) te verwarren met het water van de doop (dood en begrafenis).
Beweren dat het sacrament van de doop onwetende zuigelingen tot kinderen van God en erfgenamen van het koninkrijk van God maakt, is een pauselijke verwaandheid die ontworpen is om immense macht in de handen van een aanmatigend priesterschap te leggen.
De doop als louter ritueel heeft nog nooit iemand tot leven gebracht. Als dat wel zo was, dan zouden alle gedoopte kinderen opgroeien tot ware, wedergeboren christenen. Maar we weten, dat dit niet het geval is. Kinderen worden christenen als ze de leeftijd van verantwoordelijkheid bereiken en dan hun zonden belijden en vertrouwen op de Heer Jezus als hun Heiland – en niet op een andere manier.
Efeze 5 vers 25-26 werpt een helder licht op het belang van water als reinigende kracht. We lezen: “… evenals ook Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door het wassen met water door [het] woord.” Hoewel het beeld verandert van “water” in “zaad”, vinden we dezelfde gedachte terug in de context van 1 Petrus 1 vers 23: “… u die wedergeboren bent, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door Gods levend en blijvend woord.” “Naar zijn wil [1] heeft Hij ons voortgebracht door [he]t woord van {de] waarheid” (Jak. 1:18). Een zaad heeft leven in zich en brengt leven voort.
Maar we kunnen ons afvragen: hoe kan water wedergeboorte betekenen? Herinnert u zich niet de kernachtige woorden van onze Heer die we zojuist hebben aangehaald: “Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest” (Joh. 3:6)? Dit betekent, dat het vlees, de boze natuur die in heel het nageslacht van Adam is, alleen vlees kan voortbrengen dat volkomen tegen God is. Hoe kan er dan iets zijn, dat God behaagt? Er moet een geboorte door de Heilige Geest plaatsvinden. “Wat uit de Geest geboren wordt, is geest.” Dit betekent dat er een nieuwe natuur nodig is voor de morele reiniging. Denk erover na en u zult overtuigd raken van de waarheid ervan.
Een illustratie is misschien behulpzaam. Een reiziger in Italië was op een avond laat en moest in de bergen onderdak zoeken voor de nacht. Hij vond onderdak in een armzalige hut. De kamer die hij kreeg, had een erg vuile vloer.
De reiziger stond op het punt om de huisvrouw te vragen de vloer schoon te maken toen hij zich realiseerde, dat het een lemen vloer was. Heet water, zeep en borstels zouden de vloer nog vuiler hebben gemaakt. “Wat uit het vlees geboren is, is vlees”. Men kan de aard van iets niet veranderen met uitwendige middelen.
Wat was dan de oplossing? Hoe kon de reiziger een schone vloer krijgen? De enige manier om dit te bereiken zou zijn om een nieuwe vloer te maken van materialen die schoon gehouden konden worden. Zo kan het vlees niet verbeterd worden, zelfs niet bij Nicodemus, een leraar van de Joden. Er is een nieuwe vloer nodig, met andere woorden: er is een nieuw leven nodig; en dit wordt teweeggebracht door het Woord van God, dat in de kracht van de Heilige Geest op de mens werkt en de nieuwe geboorte teweegbrengt. “Geboren worden uit water en Geest” – dit kondigt een NIEUW leven aan door de werking van het water (het Woord van God) en de kracht van de Heilige Geest.
Augustus Toplady schreef vele jaren geleden: “Rots van verlossing, open mij, berg mij, eeuwige Toevlucht, in U, laat het water en het bloed, de heilige vloed van Uw kant, mijn verlossing zijn, die mij bevrijdt van de schuld en de macht van de zonde.” De dichter had duidelijk de betekenis begrepen van gerechtelijke reiniging door het bloed en morele reiniging door de verlening van een nieuw leven.
Er is een bekend Schriftgedeelte, dat duidelijk het verschil laat zien tussen een bad, “helemaal gewassen worden,” en het dagelijks wassen van handen en voeten, zoals de priesters deden in het koperen wasvat. Onze Heer zei, toen Hij de voeten van Zijn discipelen waste in een symbolische handeling: “Wie gebaad is (in het Grieks louo = ‘het hele lichaam wassen’) heeft alleen nodig zich de voeten te laten wassen (in het Grieks nipto = ‘een deel van het lichaam wassen’), maar is geheel rein” (Joh. 13:10). De eerste (wassing) komt overeen met de ceremoniële wassing van de priesters, die het hele lichaam omvatte en nooit herhaald hoefde te worden; de tweede komt overeen met de wassing van de handen en voeten in het koperen wasvat, die voortdurend herhaald moest worden.
Het is interessant en leerzaam om te zien hoe de waarheden in de Schrift zó nauwkeurig overeenkomen. Als we bedenken, dat de schrijvers eeuwen na elkaar leefden en dat de vroegere schrijvers niet konden weten wat de latere schrijvers zouden zeggen, dan is het een prachtig getuigenis van inspiratie om dit op te merken en een teken van hoe er maar één geest achter de hele Bijbel zit, de Geest van God.
We zien bloed en water uit de doorstoken zijde van een gestorven Christus komen, en dit stelt datgene voor wat de bron van alles is. We vinden bloed en water in de tabernakel: bloed op het verzoendeksel en water in het koperen wasvat. We vinden water en bloed bij de wijding van Aäron en zijn zonen, beter, de wassing van het hele lichaam; bloed, het zondoffer, dat nodig is om tot God te naderen. We vinden water als noodzakelijk voor de wedergeboorte in Johannes 3 en in hetzelfde hoofdstuk de noodzaak voor de Zoon des Mensen om aan het kruis verhoogd te worden, te sterven en Zijn kostbare bloed te vergieten.
In Johannes 13 zagen we hoe er twee Griekse woorden zijn voor wassen, één voor het wassen van het hele lichaam en één voor het wassen van een deel van het lichaam. Dit komt overeen met de volledige wassing van de priesters op de dag van hun wijding en hun gedeeltelijke wassing in het koperen wasvat. We zagen ook in Hebreeën 10 vers 22: “De harten door besprenkeling gezuiverd van [het] geweten en het lichaam gewassen met rein water.” We vinden, dat de Schrift een duidelijk getuigenis geeft in deze dingen.
De ceremoniële wassing van Aäron en zijn zonen benadrukt de waarheid, dat het een essentiële noodzaak is voor allen die tot God naderen om wedergeboren te zijn en een natuur te hebben die Hem en Zijn heiligheid waardig is.
We kunnen het samenvatten:
Er zijn twee grote resultaten van de dood van Christus; het eerste heeft te maken met de schuld van de mens (het bloed), het tweede heeft te maken met zijn toestand (goddelijk leven). We lezen: “Hierin is de liefde van God ten aanzien van ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden als zoenoffer voor onze zonden” (1 Joh. 4:9-10).
Aäron wordt bekleed en gezalfd
Aäron wordt eerst bekleed met de klederen van heerlijkheid en prachtig sieraad, wat zeker symbolisch is voor Christus als de vertegenwoordiger van Zijn volk in hun verhouding tot Hem als priester, die de Hogepriester is. De zalfolie werd op zijn hoofd gegoten, wat symboliseert dat Christus “de belofte van de Heilige Geest heeft ontvangen van de Vader” (Hand. 2:33) en zó Zijn bediening voor God begint.
Daarna werden de zonen van Aäron bekleed met onderklederen, met gordels en hoofddoeken en zo in verbinding gebracht met Aäron als de hogepriester. Zij symboliseren hoe alle gelovigen vandaag de dag priesters zijn in verbinding met Christus, de Hogepriester.
Het zondoffer
Vervolgens werd er een stier voor de tent van samenkomst gebracht. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van de stier. Dit was symbolisch voor hun aanname van het offer als dat, wat nodig was om hun schuld te verzoenen. De hele zondige aard van Aäron en zijn zonen werd zo figuurlijk overgedragen op het offerdier. De stier werd daarna geslacht. Ze zouden zijn dood voelen toen de noodlottige slag het dier trof. Ze zouden het zien stuiptrekken in de doodsstrijd en hierdoor zouden ze vaag en in beeld ervaren wat een ernstige zaak de zonde is en hoe alleen de dood er recht aan kan doen.
Een deel van het bloed werd op de hoornen van het altaar gestreken en de rest werd aan de voet van het altaar uitgegoten. Het leven is in het bloed en deze handeling getuigt, dat alleen de dood de straf voor de zonde kan vervullen, alleen de dood, en wel een verzoeningsdood – en niemand anders kon die ondergaan dan de Zoon van God.
De vette delen van de stier, dat wil zeggen het vet dat de ingewanden bedekt, het net over de lever, de beide nieren en het vet daarop, werden op het brandofferaltaar verbrand. Dit steeg omhoog als “een aangename geur voor de Heer,” want er werd niets op het koperen altaar verbrand dan wat de Heer in zijn geheel kon aannemen.
Het vet, dat op het altaar werd verbrand symboliseerde, dat er in dit bijzonder ernstige beeld van de dood van Christus zelfs sprak van de innerlijke gevoelens van de toewijding van Christus aan de wil van de Vader, die een vreugde waren voor het hart van God. Inderdaad, het verbranden van het vet komt eerst, zodat dit aspect van de dood van Christus altijd leeft voor God. Nooit kon dit in al zijn volheid en diepte worden geopenbaard als op het kruis van Golgotha.
De rest van de stier – en zijn vlees, huid en mest – werd buiten de legerplaats verbrand. Het was een zondoffer dat altijd buiten de legerplaats werd verbrand. Buiten de legerplaats was een plaats van schande. We lezen: “Want van de dieren waarvan het bloed voor [de] zonde1 door de hogepriester in het heiligdom gedragen wordt, daarvan worden de lichamen buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk zou heiligen, buiten de poort geleden” (Hebr. 13:11-12).
De legerplaats bestond uit een grote oppervlakte. Rond de tabernakel bivakkeerden ongeveer drie miljoen mensen. Volgens de Joodse geschiedschrijving had het kamp een omtrek van ongeveer 20 kilometer. Het moet een ernstig en angstaanjagend schouwspel zijn geweest om te zien hoe het zondoffer uit de legerplaats werd gedragen om te worden verbrand. Dit was symbolisch voor Gods afschuw van de zonde en dat alleen de dood van onze Heer het oordeel van God rechtvaardigde.
“Ver daarbuiten is een groene heuvel, zonder stadsmuur, waar onze lieve Heer werd gekruisigd, die stierf om ons allen te verlossen.”
Het vlees van het zondoffer werd verbrand, wat staat voor wat algemeen is. Het vlees is door en door slecht. De mest werd ook verbrand. De mest, de uitwerpselen van het dier, stelt voor wat ook onder de mensen als slecht wordt gezien. De uitwassen van de zonde, zoals dronkenschap, oneerlijkheid, godslastering, onreinheid en dergelijke. Iedereen kan begrijpen dat de mest verbrand wordt.
Maar de huid, de schoonheid van het dier, werd ook verbrand. Hier hebben we een heel andere les. Niet alleen het slechtste van de mens komt onder het oordeel van God aan het kruis, maar ook het beste. Deze les is moeilijk te leren, maar wel heel noodzakelijk.
Job had om zo te zeggen een mooie huid. “Vroom en oprecht; godvrezend en keerde zich af van het kwaad” (Job 1:1)- en toch moest hij leren, dat het goede bij hem slecht was in de ogen van God. Hij hield sterk vast aan zijn eigen rechtvaardigheid tegenover zijn drie vrienden. Maar toen hij zich in de tegenwoordigheid van God bevond, riep hij uit: “Alleen door het horen met het oor had ik U gehoord, maar nu heeft mijn oog U gezien. Daarom veracht ik mijzelf en ik heb berouw, in stof en as” (Job 42:5-6). De huid van de stier werd verbrand.
Saulus van Tarsus had figuurlijk gesproken een mooie huid. Hij kon zich erop beroemen: “Als iemand anders meent op vlees te [kunnen] vertrouwen, ik nog meer: … wat [de] gerechtigheid betreft … onberispelijk” (Fil. 3:4-6). In het licht dat helderder straalde dan de zon, ontdekte hij de vernederende waarheid over zichzelf. De trotse Farizeeër werd er toe gebracht te bekennen wat hij werkelijk was in de heilige tegenwoordigheid van God. Hij schreef: “Het woord is betrouwbaar en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaars te behouden, van wie ik de voornaamste ben” (1 Tim. 1:15). God toonde al Zijn geduld met hem. De huid van de stier werd verbrand.
We zouden er goed aan doen om deze les te leren, dat de huid evengoed verbrand werd als de mest. Het beste wat het vlees God kan aanbieden, kan net zo min geaccepteerd worden als het slechtste. “Want wat hoog is bij de mensen, is een gruwel voor God” (Luk. 16:15) – dit is moeilijk om te leren.
In verband met de offers is het goed om op te merken, dat er in het Hebreeuws twee woorden zijn voor verbranden. Het woord, dat gebruikt wordt voor branden in verband met het koperen altaar is ‘gatar’; een woord, dat gebruikt wordt voor het verbranden van wierook, wat een lieflijke reuk is die opstijgt tot welbehagen van God.
Het woord, dat gebruikt wordt in verband met het zondoffer, dat buiten het kamp verbrand wordt, is ‘saraph’, wat “met grote hitte verteren” betekent. Het is een woord met een verschrikkelijke betekenis, dat alleen spreekt over de passende straf; een verschrikkelijk woord, dat de toorn weerspiegelt van een driemaal heilig God, die neerdaalt in een niets ontziend oordeel. God wilde ons door dit laatste woord de afschuwelijke slechtheid van de zonde leren, en zo de betekenis van Golgotha laten zien.
Aan de andere kant is het een verrassend feit, dat er in het Hebreeuws maar één woord (chattath) is voor zonde en zondoffer. Zo lezen we over onze Heer, dat Hij zo vereenzelvigd werd met de zonden waarvoor Hij aan het kruis verzoening deed, dat er gezegd kon worden: “Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons [tot] zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem” (2 Kor. 5:21).
Kan de afschuwelijke betekenis van het kruis krachtiger worden benadrukt dan door het feit, dat onze Heer, die de zonde niet kende, tot zonde gemaakt werd, die Hij verafschuwde zoals Hij alleen die kon verafschuwen? De gelovige is zeker verbonden door de tederste banden van Goddelijke liefde met zijn Heer, die zo’n weg ging en zo’n werk volbracht, dat Hemzelf zoveel kostte. Hier ontbreekt het ons volledig aan de juiste woorden.
De twee rammen en hun symbolische betekenis
Bij de wijding van Aäron en zijn zonen werden twee rammen geofferd. De eerste ram was een brandoffer, de tweede was een “ram ter inwijding.”
Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van de eerste ram. Het werd geslacht en het bloed werd rondom op het altaar gesprenkeld. Hij werd in stukken verdeeld en het geheel werd als brandoffer op het altaar verbrand. Dit toont ons een aspect van de dood van Christus, dat verschilt van dat van het zondoffer wat we zojuist hebben gezien. Het verschil tussen de twee moet worden begrepen.
Het zondoffer spreekt van het niets ontziend oordeel van God over de zonde. Het oordeel komt neer op het offer.
Het brandoffer benadrukte de toewijding van Christus aan de wil van God, die Hem ertoe bracht Zijn leven af te leggen als verzoening voor de zonde. De lieflijke reuk van het vuur stijgt op als wierook voor God.
Bij het zondoffer werd de hele onwaardigheid van de offeraar symbolisch overgedragen op het slachtoffer door middel van handoplegging, en het offer werd belast met de hele schuld van de offeraar. “… die Zelf onze zonden in zijn lichaam heeft gedragen2 op het hout” (1 Petr. 2:24).
Bij het brandoffer werd alle verdiensten van het offer door handoplegging overgedragen op de offeraar, die daardoor op dezelfde manier werd aangenomen als het offer: “… begenadigd in de Geliefde” (Ef. 1:6). Als geen zondaar er ooit door gezegend zou worden, zou dat offer van Christus nog steeds door de eeuwige Geest volmaakt aanvaardbaar zijn voor God. Handoplegging spreekt van volledige eenmaking.
Een ram ter inwijding
Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van de “andere ram.” Deze werd geslacht en het bloed ervan werd “op de rechteroorlel van Aäron rechteroorlel van zijn zonen, en op de duim van hun rechterhand en op de grote teen van hun rechtervoet” gestreken (Ex. 29:20).
Deze tweede ram werd “een ram ter inwijding” (Ex. 29:31) genoemd. Door deze betekenisvolle plechtigheid leren we in beeld, dat God de gelovigen oproept om zich aan Hem toe te wijden. Hij verlangt hun oren zodat ze Zijn woorden en geboden kunnen horen. Hij verlangt hun handen zodat ze gewillig tot Zijn beschikking staan. Hij verlangt hun voeten, zodat hun wandel voor Zijn aangezicht helemaal naar Zijn wil is. Ons leven is verbeurd door de zonde en we ontvangen leven en vergeving door de dood van onze Heer. En dit geeft God een volledige aanspraak op alles wat we zijn en hebben.
“Als het hele rijk van de natuur van mij was, zou het een veel te klein offer zijn; zo’n overweldigende, zo’n Goddelijke liefde eist zijn ziel op, mijn leven, mijn alles”.
“Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot dit oordeel zijn gekomen, dat Eén voor allen gestorven is; dus zijn zij allen gestorven. En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven opgewekt” (2 Kor. 5:14-15).
Het sprenkelen van het bloed en van de zalfolie
Mozes kreeg toen de opdracht om van het bloed, dat op het altaar lag en van de zalfolie te nemen en het op Aäron en zijn zonen en hun kleren te sprenkelen. Zo werden de priesters en hun kleding geheiligd.
Door de kracht van het verzoenend sterven van Christus (bloed) en het werk van de Heilige Geest (olie) worden gelovigen tot priesters gewijd. De gelovige wordt zo in verbinding gebracht met Christus, die door Zijn dood voor ons de plaats van Gods nabijheid en aanbidding heeft verworven. En de Heilige Geest is de kracht waardoor wij deze bevoorrechte plaats kunnen verwerven. Hij die op Golgotha stierf, gaf de Heilige Geest uit de hemel om de gelovigen met Zichzelf te verbinden in heerlijkheid.
Het beweeg- en hefoffer
Mozes nam het vet van de gewijde ram samen met de rechterschenkel, één brood en één met olie aangemaakte broodkoek en één platte koek uit de mand met de ongezuurde broden, en legde dat alles op de handen van Aäron en op de handen van zijn zonen, en zij moesten het voor het aangezicht van de HEER bewegen als een beweegoffer. Mozes moest het dan op het altaar verbranden als een brandoffer tot een aangename geur voor het aangezicht van de HEER. De Hebreeuwse woorden voor wijding ‘mata yad’ betekenen “de handen vullen.”
Wat hiermee overeenkomt in het christendom is, dat het hart gevuld is met Christus, de overvloeiing van een hart, dat met Christus bezig is en dat in aanbidding tot God opstijgt.
Het vet van de ram spreekt van de grootsheid van de toewijding van onze Heer aan de wil van Zijn Vader, zelfs tot in de dood.
De rechter achterbout versterkt de gedachte, dat onze Heer zich tot aan Zijn dood aan de wil van God onderwierp. Dit symboliseert kracht.
Het brood spreekt in het algemeen over de volmaaktheid van het leven van onze Heer.
De met olie aangemaakte broodkoek laat zien dat, net zoals de koek met olie was vermengd, “Want Hij [God] geeft de Geest niet met mate” (Joh. 3:34). Onze Heer was vanaf Zijn geboorte als mens in deze wereld vervuld met de Heilige Geest. De andere broodkoek was ongetwijfeld gemengt met olie, zoals dat ook in andere Schriftgedeelten het geval is. En het moest voorstellen hoe onze Heer werd gezalfd vóór Zijn dienstwerk bij Zijn doop, toen de Heilige Geest als een duif op Hem neerdaalde (Matth. 3:16). De rechter achterbout moest wijzen op het verzoenend offer aan het kruis. Alles wat Hij in het leven was, kwam overeen met wat Hij in de dood was, het volmaakt gewillige offer, dat zo God verheerlijkte en ons zegen bracht.
We hebben gezien hoe de rechterschouder voor het aangezicht van de Heer bewogen werd. Nu vinden we, dat het borststuk van het beweegoffer samen met de achterbout van het hefoffer werd geheiligd als een maaltijd voor Aäron en zijn zonen. Dit laat zien hoe de gelovige de kracht (schouder) en werkzaamheid van de verzoenende dood van Christus ontvangt en de Goddelijke liefde (borst) van onze Heer die Hem door de verschrikkelijke beproeving aan het kruis bracht.
Het beweeg- en hefoffer had het karakter van een vredeoffer. Hoe heerlijk is het voor de heiligen om dezelfde gedachten over Christus als God te hebben en de wonderlijke gedachten van Zijn liefde te genieten die uit Zijn offer voortvloeien.
Aäron en zijn zonen moesten het vlees van de ram van ter inwijding koken in de heilige plaats en het eten met het brood ter inwijding. Er werden twee voorwaarden gesteld:
- Alleen de gewijde priesters mogen ervan eten.
- Ze moesten het op dezelfde dag opeten. Niets mocht overblijven tot de volgende dag.
Het leert ons, dat alleen gelovigen het recht hebben om als aanbidders in de tegenwoordigheid van God te zijn. En in de kracht van onmiddellijke gemeenschap kunnen deze wonderbaarlijke geestelijke zegeningen worden genoten.
Tenslotte staat er nog dat de plechtigheid van de inwijding en de ontzondiging van het altaar zeven dagen lang herhaald moet worden. Dit duidt op volmaaktheid (zeven), wat altijd kenmerkend moet zijn voor waar God mee te maken heeft. De priesters zullen de lessen van opoffering en heiliging in hun leven zeker nooit vergeten hebben. Mogen wij als christenen deze lessen ook dieper en dieper in ons opnemen naarmate we de waarheid ervan begrijpen.
A.J. Pollock; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 16.01.2008. [Duitse eerste publicatie! Oorspronkelijke titel: The Tabernacle’s Typical Teaching]. Vrij vertaald naar het Nederlands. [Ingezonden door Stephan Keune}
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW