4 weken geleden

De symboliek van de tabernakel (12)

Exodus 28

De kleding van de hogepriester

 

In onze overdenking zijn we van binnen naar buiten gegaan, van de ark in het heilige der heiligen naar de voorhof van de tabernakel. God kwam tot de mens in de gedaante van Zijn geliefde Zoon – de mens gaat tot God door Christus als de Hogepriester van onze belijdenis. 

Ons wordt gevraagd: “… beschouwt de apostel en hogepriester van onze belijdenis, Jezus” (Hebr. 3:1). We gaan nu zien hoe de mens tot God gaat als aanbidder.

Men zou zich nu kunnen afvragen waarom het gouden altaar in het heilige en het koperen wasvat in de voorhof van de tabernakel niet worden genoemd. Het lijkt een vergissing. Maar zoals we al hebben aangegeven, is de reden hiervoor heel mooi. Wat de ongelovige geest er gretig uit wil pikken als een fout in een feilbaar boek, kan de geestelijk georiënteerde geest herkennen als een duidelijk teken van Goddelijke ingeving in een onfeilbaar boek.

Het antwoord is dit: Zolang de hogepriester niet ZIJN plaats inneemt voor de gelovige, kan er geen sprake zijn van het naderen tot God. Het koperen wasvat was bestemd voor de priesters om hun handen en voeten te reinigen van vuil, zodat ze rein zouden zijn voor hun dienst in het heiligdom. 

Op het gouden altaar offerden de priesters wierook voor het aangezicht van de Heer, als symbool voor de aanbidding en voorbede door het volk van God. Onze aandacht wordt nu dus gevestigd op Aäron als een beeld van de Heer Jezus als de ware Hogepriester.

“… geheiligde kleding … om hem waardigheid en aanzien te geven”

Laten we nu eens kijken naar de kleding van waardigheid en aanzien die Aäron droeg. Christus wordt “een grote hogepriester” genoemd (Hebr. 4:14). Aäron werd nooit zo genoemd. Het beeld is ver overtroffen door Degene die hij voorstelde.

Hoewel Aäron een prachtig beeld van Christus is, staat hij in sommige opzichten in schril contrast met Hem. We lopen ergens op vooruit, maar het zou goed zijn om hier te laten zien op welke manier Aäron in contrast staat met onze Heer.

Het feit is, dat God rekening moest houden met de werkelijke toestand van Aäron; hij was een mens, zondig en zwak, ook al was hij een hogepriester. Op de grote dag van de wijding van Aäron en zijn zonen was er een zondoffer nodig voor hem en zijn zonen. Dit kon niet symbolisch zijn voor onze Heer, want Hij had geen zondoffer nodig. Hij was Zelf het zondoffer aan het kruis voor ons, wat Hij nooit had kunnen zijn als Hij een Heiland voor zichzelf nodig had gehad.

Opnieuw ging Aäron op de grote verzoendag twee keer het heilige der heiligen binnen om het bloed van het zondoffer op en vóór het verzoendeksel te sprenkelen, eerst voor zichzelf en daarna voor het volk. Toen hij de eerste keer voor zichzelf naar binnen ging, kon hij onze Heer niet voorstellen, want Hij had nooit een zondoffer voor zichzelf nodig. Maar toen Aäron voor de tweede keer naar binnen ging om voor de zonden van het volk te offeren, was hij zeker een beeld van onze Heer, want “… niet door1 [het] bloed van bokken en kalveren, maar door [1] zijn eigen bloed, is eens voor altijd ingegaan in het heiligdom, na een eeuwige verlossing verworven te hebben” (Hebr. 9:12).

Wederom moesten Aäron en zijn zonen hun handen en voeten wassen in het water van het koperen wasvat om de verontreiniging die op hen rustte te verwijderen voordat zij het Heilige binnengingen om hun dienst te verrichten. Hoewel Aäron gereinigd en vergeven was door het kostbare bloed (zinnebeeldig), kon hij nog steeds verontreinigd raken en had hij reiniging door water nodig. Hierin is hij duidelijk geen beeld van onze Heer, maar staat hij in contrast met Hem, die nooit verontreinigd werd toen Hij door een plaats van verontreiniging moest gaan.

Als we deze contrasten in gedachten houden, zullen we zien dat Aäron in veel opzichten een prachtig beeld van onze Heer is.

De term “hogepriester” zegt al, dat er ook priesters zijn. Het karakter van onze Heer als Hogepriester bepaalt de positie en het aandeel van gelovigen als priesters. Exodus 28 wijdt niet minder dan 39 verzen aan het beschrijven van de kleding van heerlijkheid en sieraden voor de hogepriester, en slechts vier verzen aan het beschrijven van de kleding van de priesters.

Geeft dit ons geen les van groot belang? Om het juiste begrip te krijgen van onze plaats en ons deel als priesters, dat wil zeggen als aanbidders, is het eerst nodig, dat we de Persoon, de plaats en het deel van onze grote Hogepriester begrijpen. Als we eenmaal iets van Zijn plaats en deel begrijpen, kunnen we gemakkelijker dat van ons begrijpen. Onze plaats en deel ontlenen hun wezen aan Zijn plaats en deel.

Laten we nu in detail kijken naar de kleding van de hogepriester.

Dit waren:

  1. Het borstschild;
  2. de efod;
  3. het bovenkleed;
  4. een onderkleed van bewerkte stof;
  5. een tulband;
  6. een gordel;
  7. een plaat gemaakt van zuiver goud met daarin gegraveerd: ‘de heiligheid van de HEERE’;
    Bovendien waren er de priesterkleren, namelijk:
  8. onderkleed;
  9. gordel;
  10. hoofddoeken;
  11. Linnen broeken.

Als we de symbolische betekenis van deze verschillende kledingstukken bekijken, laten we dan niet vergeten, dat God ze Zelf heeft ontworpen en dat er mannen met een wijs hart door God zijn aangewezen om te helpen bij het maken ervan. Bezaleël was in het bijzonder geroepen om de leider en regisseur van dit werk te zijn. God “vervulde hem met de Geest van God, in wijsheid en in verstand en in kennis en in alle werk” (Ex. 35:30 e.v.). Hoe wonderbaarlijk dat God het maken van deze kledingstukken inspireerde, precies zoals Hij ze gepland had. Ze moeten zeker speciale lessen voor ons bevatten.

De efod

Het woord “efod” is een zuiver Hebreeuws woord en betekent “aantrekken.” En in dit verband is het een technische term geworden en wordt het in de Schrift gebruikt om priesterkleding aan te duiden. “Ik heb hem uit al de stammen van Israël voor Mij tot priester uitgekozen om op Mijn altaar te offeren, het reukwerk in rook te laten opgaan en de efod voor Mijn aangezicht te dragen …” (1 Sam. 2:28).

“Vervolgens moeten zij de efod maken van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en van dubbeldraads fijn linnen, werk van een kunstenaar” (Ex. 28:6).

Deze lijst is in één opzicht bijzonder interessant. Goud wordt hier voor het eerst genoemd samen met blauw en rood purper en scharlaken, die, zoals we gezien hebben, de kleuren van de binnenste tentkleden waren. Nooit eerder lezen we over goud als onderdeel van een kledingstuk of gordijn. Waarom wordt goud hier genoemd? 

De gouden draad, die uit de kleding van de hogepriester fonkelde, was om ons eraan te herinneren, dat Christus rechtmatig (goud spreekt van Goddelijke gerechtigheid) Zijn plaats inneemt als onze grote Hogepriester; Zijn hogepriesterschap is gebaseerd op Zijn verzoeningswerk. 

Dit is werkelijk een vast fundament. Dit te begrijpen geeft rust aan het hart en het geweten in het besef, dat onze band met onze Heer als basis en fundament het glorieuze werk van gerechtigheid heeft, dat Hij voor onze behoudenis aan het kruis volbracht heeft.   

Blauw spreekt van het hemelse karakter van de mensheid van onze Heer. Hij werd pas mens toen hij in Bethlehem uit de maagd Maria werd geboren. En toch kon Hij van Zichzelf zeggen: “En niemand is opgevaren in de hemel dan Hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des mensen <die in de hemel is>” (Joh. 3:13). “De tweede mens is uit [de] hemel” (1 Kor. 15:47).

Blauwpurper vertegenwoordigt de heerlijkheid van de Heer als de Zoon des mensen met alomvattende heerschappij, als Koning der koningen en Heer der heren, als de ware heerser over de wereld.

Roodpurper vertegenwoordigt de heerlijkheid van onze Heer als de Koning van Israël, als de Messias van Zijn aardse volk.  

Dubbeldraads fijn linnen stelt het onbevlekte leven van onze Heer voor. “Werk van een kunstenaar” roept in de verrukte verbeelding van de wedergeboren geest alle glorieuze details van het leven van onze Heer op. Zo lezen we: “Want zo’n hogepriester paste ons ook: heilig, onschuldig, onbesmet, gescheiden van de zondaars en hoger dan de hemelen geworden” (Hebr. 7:26).

De gordel van de efod

Dit was gemaakt van hetzelfde materiaal als de efod. Het is daarom niet nodig om te herhalen wat we hebben gezegd over de kleuren in hun figuurlijke betekenis, omdat we dit zojuist hebben benadrukt.  Maar we moeten wel iets zeggen over de gordel zelf. “Werk van een kunstenaar” is een uitdrukking die alleen gebruikt wordt in verband met de efod van de hogepriester en betekent “doordachte arbeid.” Het symboliseert dienstbaarheid. Bijvoorbeeld, na het avondmaal nam onze hooggeprezen Heer “een linnen doek en omgordde Zich. Daarna goot hij water in het bekken en begon de voeten van de discipelen te wassen en af te drogen met de linnen doek waarmee Hij omgord was” (Joh. 13:4-5). 

Opnieuw lezen we: “Gelukkig die slaven die de Heer, als hij komt, wakend zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, hen zal doen aanliggen en zal naderkomen om hen te dienen” (Luk. 12:37). 

Hoe raakt het onze ziel om te weten dat de Heer van boven altijd de Zijnen dient. Hij dient ons, maar – dit moet sterk benadrukt worden – Hij is niet onze dienaar, want een dienaar wordt gevraagd dit of dat te doen op bevel van zijn meester. Als ik zou worden uitgenodigd aan de tafel van de koning en als hij mij zelf een kopje thee zou brengen, dan zou hij mij dienen; maar hij zou zeer verbaasd zijn als hij hoorde, dat ik had gezegd dat hij mijn dienaar was. De dienst van de Heer voor ons is vrijwillig. De liefde van Zijn hart dringt Hem ertoe en zo vloeit Zijn dienst over naar de Zijnen.

Hij dient ons als de Overste Leidsman van onze behoudenis die ons naar de heerlijkheid leidt; als onze Hogepriester in verband met onze zwakheden en onze onwaardigheid; als onze Voorspraak, zelfs wanneer de zonde van een gelovige de droevige maar trouwe dienst van dat ambt noodzakelijk maakt. De “gordel” is een beeld van de bediening van onze gezegende Heer voor de Zijnen. Hoe aanbidden we zo’n Heiland en bieden we Hem onze diepste dankbaarheid aan!

De schouderstukken

Deze worden niet apart genoemd in Exodus 28 vers 4, waar we de verschillende onderdelen van de hogepriesterlijke kledingstukken vinden. Ze hoorden duidelijk bij de efod en waren verbonden met het borstschild, waaraan ze met gevlochten gouden kettinkjes waren bevestigd.

De namen van de kinderen van Israël werden op twee onyxstenen gegraveerd, zes namen op de ene steen en zes op de andere. Deze twee onyxstenen werden vervolgens in gouden kassen gezet en op de schouderstukken van de efod geplaatst. Aäron droeg zo hun namen als een gedenkteken voor de Heer.

Welke symbolische betekenis heeft dit voor ons op dit moment? 

In de Schrift is de schouder de zetel van de kracht. We lezen: “Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder” (Jes. 9:5). Eén schouder is genoeg voor de heerschappij over de wereld, maar als het gaat om Christus die Zijn volk ondersteunt in de tegenwoordigheid van God, worden er twee schouders genoemd. Zo wilde God ons leren hoe de Heer Jezus, in al Zijn verheven kracht, ieder van de Zijnen kan ondersteunen in de tegenwoordigheid van God. “Christus is niet ingegaan … maar in de hemel zelf, om nu  te verschijnen voor het aangezicht van God” (Hebr. 9:24).

We krijgen dezelfde gedachtegang in de gelijkenis van de herder die het verloren schaap vindt. Wanneer de goede herder, die symbool staat voor onze Heer, in zijn zoektocht geslaagd is, lezen we: “En als hij het vindt, legt hij het blij op zijn schouders” (Luk. 15:5). Voor ons gelovigen wordt echt goed gezorgd.

De borsttas (het borstschild) van de beslissing

Maar dat is niet alles. Als de schouderstukken de kracht van de Heer voorstellen, die Hij ten gunste van ons uitoefent, dan vertegenwoordigt het borstschild Zijn liefde voor de Zijnen.

Het was gemaakt van hetzelfde materiaal als de efod en benadrukt opnieuw de heerlijkheden van onze Heer in persoonlijk opzicht en ten opzichte van Zijn dienst. In dit borstschild waren vier rijen edelstenen gezet, drie stenen in elke rij, waarop de namen van de twaalf kinderen van Israël waren gegraveerd. We weten niet precies wat de bijzondere betekenis van elke steen is. Maar we twijfelen er niet aan, dat ze een bijzondere betekenis hebben. Een beroemde steenhouwer, een expert op het gebied van edelstenen, zei dat de manier waarop deze edelstenen waren gekozen en gezet naar zijn mening de menselijke vaardigheid te boven ging en alleen door Goddelijke beschikking gebeuren kon.

Elke edelsteen had zijn eigen bijzondere karakter wat betreft kleur, dichtheid, lichtbreking enzovoort, zodat elke edelsteen verschillend was van de andere. Op dezelfde manier houdt God rekening met de verschillende manieren waarop het Goddelijke karakter in gelovigen wordt gerealiseerd. God is zeker niet de producent van een massaproductie van dingen die in het geheel niet van elkaar verschillen. Men zegt, dat in de natuur geen twee grassprieten helemaal gelijk zijn en dat je nooit twee gezichten ziet die tot in alle details volledig gelijk zijn. Het is ongetwijfeld hetzelfde in het rijk van de genade.

De symbolische stad in Openbaring 21, de symbolische gemeente in haar bestuur tijdens het duizendjarig rijk van Christus, had twaalf edelstenen in haar fundament. Als we ons nieuwe testament erbij pakken, merken we het verschil op tussen Paulus, Petrus, Johannes en andere dienstknechten van Christus. Ze schitteren op aarde, elk op hun eigen manier, en weerspiegelen het leven van Christus in zichzelf in hun aardse omstandigheden. Moeten zij – in de hemel – ophouden te stralen zoals “[de ene] ster verschilt van [de andere] ster in heerlijkheid”? (1 Kor. 15:41). Wij denken van niet.

Maar dit is heel duidelijk: deze kostbare stenen die schitteren op het borstschild van de hogepriester stellen voor hoe onze grote Hogepriester, de Heer Jezus Christus, de Zijnen met Zijn grote liefde voor het aangezicht van God vertegenwoordigt en draagt. We gaan niet verloren in een grote menigte. We worden niet samengevoegd in een vage algemeenheid. We worden allemaal afzonderlijk gekend, er wordt afzonderlijk voor ons gezorgd, we worden afzonderlijk gediend, we worden afzonderlijk ondersteund en in alle kracht van Zijn Goddelijke liefde voor Gods aangezicht gebracht.

Bovendien werden ringen van goud bevestigd aan de twee uiteinden van het borstschild, en twee ringen werden bevestigd aan de efod, en de ringen werden samengevoegd door een koord van blauwpurper. Deze edelstenen werden zo stevig aan de persoon van de hogepriester bevestigd. Op de schouderstukken waren de onyxstenen gezet in gouden omhulsels. Op de borstplaat werden de edelstenen in goud gezet in hun inzetstukken. De schouderstukken waren dus stevig aan de efod bevestigd, net als het borstschild.

Met zo’n overvloed aan details wilde de Geest van God de glorieuze waarheid benadrukken van hoe Goddelijke liefde en Goddelijke kracht verenigd zijn in zekerheid voor de gelovige en in hun vertegenwoordiging voor God met Goddelijke gunst. Onze Heer zei duidelijk: “Mijn schapen horen mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. En Ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen geenszins verloren gaan” (Joh. 10:27-28).

Eeuwig leven kan niet worden gegeven als het verloren zou kunnen gaan. Zet er een fractie van een seconde of een haarbreedte tussen als onderbreking van het eeuwige leven en het zou niet eeuwig kunnen zijn. En “geenszins verloren gaan” betekent niet voor een moment verloren gaan, niet verloren gaan in alle eeuwigheid.

De lezer zal het de schrijver vergeven als hij een verhaal vertelt, dat hem erg dierbaar is en dat met dit onderwerp te maken heeft. Het werd hem als kind verteld door zijn gezegende moeder. Vele jaren geleden stond Charles Stanley, een begenadigd prediker, met een indrukwekkend en persoonlijk aantrekkelijk voorkomen, op om te prediken in een grote stad in het noorden van Engeland. Mijn grootvader leende een stoel uit een naburige winkel voor de prediker om op te staan. Al snel verzamelde zich een grote menigte. Terwijl de prediker zijn toespraak voortzette, gebruikte hij het onderwerp, dat we nu voor ons hebben, als een prachtig voorbeeld van de zekerheid van de gelovige in Christus. Hij sprak als volgt over de gelovigen: “Jezus draagt hen altijd als juwelen op Zijn borst.”

Daarna werden de edelstenen op de schouderstukken en het borstschild gegraveerd. God zei over Sion: “Zie, Ik heb u in beide handpalmen gegraveerd, uw muren zijn steeds vóór Mij” (Jes. 49:16). Graveren betekent iets onverwoestbaars, onuitwisbaars, blijvends. Hoe prachtig spreken deze gegraveerde stenen tot ons over de diepe, blijvende plaats die gelovigen in het hart van Christus hebben. “Niets kan de verlosten scheiden, niets kan hen scheiden van de Heer.”

In Gods heerlijkheid gekomen,
draagt Gij, grote priestervorst,
al de namen van Uw vromen
op Uw schouders, op Uw borst.

De Urim en de Tummim

De woorden Urim en Tummim zijn zuiver Hebreeuwse woorden die “lichten en volmaaktheden” betekenen. Om de een of andere wijze reden worden de details over hoe ze in het borstschild werden geplaatst (vs. 30) en hoe ze werkten, niet gegeven. Speculatie in deze richting zou tot niets goeds leiden. Ze werden in het borstschild van de beslissing geplaatst. Het borstschild kreeg deze naam duidelijk vanwege de Urim en de Tummim. ‘Beslissing’ betekent hier niet veroordeling, maar onderscheidingsvermogen en leiding. We spreken in alledaagse taal van een man met een gezond oordeel, dat wil zeggen iemand die in staat is om wijze raad te geven. Psalm 119 vers 66 zegt: “Leer mij goed onderscheiden en kennen, want ik heb in Uw geboden geloofd.”

We leren over het gebruik ervan in andere Schriftgedeelten. Bijvoorbeeld, toen God Mozes over zijn opvolger Jozua aanwijzingen gaf, zei Hij: “En hij moet voor Eleazar, de priester, gaan staan, en die zal voor hem vragen naar het oordeel van de urim, voor het aangezicht van de HEERE (Num. 27:21). Wederom lezen we:

“Over Levi zei hij: Uw Tummim en Uw Urim zijn bij deze man, Uw gunsteling; U stelde hem op de proef in Massa, U riep hem ter verantwoording bij de wateren van Meriba” (Deut. 33:8).

Het is duidelijk dat de Urim en Tummim door de hogepriester op de een of andere manier konden worden ondervraagd in tijden van onrust en nationale onzekerheid, en God Zelf gaf hierop antwoord.  We zien dus, dat drie dingen duidelijk naar voren komen met betrekking tot het borstschild:

  1. De schouderstukken spreken van kracht;
  2. het borstschild spreekt van liefde;
  3. de Urim en Tummim spreken over wijsheid.

Dit is een volmaakte verbinding. We kunnen liefde hebben, maar geen kracht. Een moeder, bijvoorbeeld, heeft liefde als ze zich in tedere bezorgdheid over haar stervende kind buigt, maar ze heeft niet de kracht om zijn leven te redden. Een rijk man kan liefde en macht hebben, maar het kan hem aan wijsheid ontbreken als hij zijn geliefd kind elke luxe gunt die met geld te koop is, als hij aan elke kinderwens en gril van het kind toegeeft totdat hij, bij gebrek aan wijsheid, het kind volledig bedorven heeft voor het leven.

Maar als wijsheid, liefde en kracht alle drie gecombineerd worden, zoals het geval is bij onze hooggeprezen Heer in relatie tot Zijn volk, dan is het resultaat over de hele linie volmaakt. Dat we daar maar voortdurend van mogen genieten.

Het bovenkleed van de efod

Het bovenkleed van de efod was helemaal van blauwpurper gemaakt, wat een beeld is van het hemelse karakter van onze grote Hogepriester. “Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij de belijdenis vasthouden” (Hebr. 4:14). “Want Christus is niet ingegaan in [het] met handen gemaakte heiligdom, een tegenbeeld van het ware, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons” (Hebr. 9:24).

Hoe gelukkig zijn we, dat we op deze wijze worden vertegenwoordigd!

Op de zoom van het opperkleed waren granaatappels van blauwpurper, roodpurper en scharlakenrood aangebracht en gouden belletjes daartussenin. De granaatappels spraken van vruchtbaarheid en de belletjes van getuigenis. De kleuren van de granaatappels spreken van de heerlijkheden van de Heer Jezus Christus persoonlijk en in Zijn bediening. De gouden belletjes spreken van Goddelijke gerechtigheid.

Hoe geweldig is het om te zien dat de vruchtbaarheid (granaatappels) van onze Heer voor God even groot was als Zijn getuigenis (belletjes) voor God. Bij ons is dit vaak niet gelijk verdeeld. Ons gedrag en onze woorden komen vaak niet overeen. De wandel zou kracht moeten geven aan de woorden. De woorden moeten voortvloeien uit de wandel, omdat ze eigenlijk bij de wandel horen.

Let op: In vers 33 van ons hoofdstuk worden eerst de granaatappels genoemd en daarna de belletjes. In het volgende vers komt eerst het belletje en daarna de granaatappel. Waarom dit verschil? Er moet eerst vruchtbaarheid in het leven zijn voordat er een waar getuigenis kan zijn. Zij die getuigen van de boodschap zonder zelf uit te leven wat ze onderwijzen, zijn als een klinkend koper en een schelle cimbaal (zie 1 Kor. 13:1).  Bij onze hooggeprezen Heer was alles volmaakt en evenwichtig.

In het volgende vers vinden we, zoals we al zeiden, de volgorde omgekeerd. Dit houdt verband met het feit, dat Aäron het heilige binnengaat en weer naar buiten gaat. Toen onze Heer de hemel inging, was dat als het geklank van het goede nieuws van de verzoening (belletjes) die tot volle tevredenheid van God was volbracht, de boodschap van een gescheurde voorhang en een glorieuze opstanding. Daarna volgde de vrucht (granaatappels), die het resultaat is van het binnengaan van onze Heer voor het aangezicht van God met de uitstorting van de Heilige Geest, zoals ik op de heerlijke pinksterdag in zijn gezegende gevolgen voor deze genadetijd liet zien.

De plaat van zuiver goud

De woorden “De heiligheid van de HEERE!” waren in dit opvallende sieraad gegraveerd. En de plaat werd aan de voorkant van de tulband van de hogepriester bevestigd met een koord van blauwpurper. “Hij moet namelijk op het voorhoofd van Aäron zijn, zodat Aäron de ongerechtigheid kan dragen van de geheiligde gaven die de Israëlieten brengen, ja, van al hun geheiligde geschenken. Hij moet namelijk voortdurend op zijn voorhoofd zijn om hen aangenaam te maken voor het aangezicht van de HEERE” (vs. 38). Alles wat aan God wordt geofferd moet volkomen heilig zijn. Maar helaas, ondanks hun hechte verbinding met God op grond van het verzoenende werk van Christus, schieten gelovigen tekort en falen ze. Hoe kunnen de offers van aanbidding die aan God worden gebracht dan worden aangeboden?

De gouden plaat die op zijn ereplaats werd vastgezet, getuigde altijd in de tegenwoordigheid van God, dat de gerechtigheid volledig was bevredigd, dat het ook in de tekortkomingen en mislukkingen van de gelovigen in hun naderen tot God toereikend was, dat ze van Gods tegenwoordigheid werden weggenomen, zodat er niets anders kan overblijven dan wat van de Heilige Geest van God is, ja, wat “heiligheid voor de HEERE!” is. Een gezegend en vreugdevol beeld, dat de gelovige aanmoedigt om met vrijmoedigheid de heilige tegenwoordigheid van God binnen te gaan. “En wij een grote priester over het huis van God [hebben], laten wij naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van [het] geloof, de harten door besprenkeling gezuiverd van [het] kwaad geweten en het lichaam gewassen2 met rein water” (Hebr. 10:21-22).

Het onderkleed van fijn linnen

Dit onderkleed spreekt van de volledige volmaaktheid in het leven en gedrag van onze aanbiddelijke Heer en Heiland. Het is veelzeggend, dat de hogepriester op de grote verzoendag niet zijn klederen van heerlijkheid en sieraad droeg, maar dit onderkleed van fijn linnen.

Onze Heer ging naar het kruis, niet met Zijn aanspraak op alomvattende heerschappij, noch op Zijn koningschap over de Joden, maar in de volmaaktheid van Zijn leven, zodat Hij, omdat de dood geen aanspraak op Hem had, Zijn leven kon afleggen als een zoenoffer voor de zonde en voor ons eeuwig heil.

De kleding voor de zonen van Aäron

De onderkleding van de zonen van Aäron, gordels en hoofddoeken werden gemaakt voor de zonen van Aäron en ook “linnen broeken om de schaamdelen te bedekken; ze moeten van de heupen tot de dijen reiken” (vs. 42). Deze werden Aäron en zijn zonen aangetrokken.

Aäron kon hierin geen beeld van Christus zijn. God zij dank! Er was in Hem geen naaktheid die bedekt moest worden. Hij was absolute volmaakt.

Maar bij Aäron en zijn zonen laat deze genadige voorziening zien, dat we te doen hebben met een heilige God. Er kan geen aanmatiging zijn in Zijn heilige tegenwoordigheid.

 

NOTEN:
1. Dit is het beste op te vatten als ‘[gekenmerkt] door’; niet noodzakelijkerwijs ‘doorheen’ of ‘door middel van.’
2. Dit is geheel gebaad; verg. Joh. 13:10.

 

A.J. Pollock; © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 16.01.2008. [Duitse eerste publicatie! Oorspronkelijke titel: The Tabernacle’s Typical Teaching]. Vrij vertaald naar het Nederlands. [Ingezonden door Stephan Keune}

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW