Exodus 25 vers 10-22
De ark, het verzoendeksel en de cherubs
Een paar algemene opmerkingen kunnen hier nuttig zijn. De Goddelijke architect van de tabernakel volgde niet de gebruikelijke weg. Als een architect een koninklijk paleis moest bouwen waarin een koninklijke troon zou worden ondergebracht, begon hij natuurlijk met het fundament, zette dan de muren op en plaatste tenslotte het dak erop. Als het gebouw klaar was, werd het meubilair binnen geplaatst, waarvan de koninklijke troon het meest uitgelezen was.
In verband met de tabernakel is alles heel anders. De ark met het verzoendeksel was Gods troon en dit moet als eerste genoemd worden. De ark en het verzoendeksel vertegenwoordigen Christus in Zijn Godheid, Zijn mensheid en Zijn verzoenend offer aan het kruis van Golgotha. Maar wat kunnen we zeggen over onze hooggeprezen Heer? Hij is zowel het fundament als de hoeksteen, de Alfa en de Omega, het begin en het einde, de eerste en de laatste. In elke waarheid staan Zijn persoon en Zijn woord centraal. Hij is de grote Middelaar tussen God en de mens.
In de opsomming van voorwerpen in de tabernakel worden de ark, het verzoendeksel en de cherubs in het heilige der heiligen als eerste genoemd, gevolgd door de tafel van de toonbroden en de gouden kandelaar in het heilige. Hoewel het prachtige gouden reukofferaltaar ook in het heilige stond, wordt er niets over gezegd tot hoofdstuk 30 van Exodus. Als we naar buiten gaan, vinden we het koperen brandofferaltaar en de voorhof van de tabernakel genoemd, maar er wordt niets gezegd over het koperen wasvat tot hoofdstuk 30 van Exodus, hoewel het zich in de voorhof bevond. Waarom zouden het gouden reukofferaltaar en het wasvat zo weggelaten worden? We hebben ongelovigen triomfantelijk naar deze overduidelijke weglating horen wijzen en vragen: Hoe kunt u zeggen, dat de Bijbel geïnspireerd is als er zulke slordige fouten in staan?
Integendeel, juist deze volgorde bevestigt, dat de Bijbel geïnspireerd is. Om ons standpunt te verduidelijken, willen we de aandacht vestigen op de Schrift. “Daarom, heilige broeders, deelgenoten van [de] hemelse roeping, beschouwt de apostel en hogepriester van onze belijdenis, Jezus” (Hebr. 3:1). Onze Heer is zowel apostel als hogepriester. Wat is het verschil tussen het ambt van apostel en dat van hogepriester?
Dé Apostel brengt God naar de mens tot zijn eeuwige zegen.
Dé Hogepriester brengt mensen naar God om Hem te aanbidden.
De ark, het verzoendeksel, de toonbroden, de kandelaar en het koperen altaar stellen allen Christus voor als de Apostel, de gezondene van de Vader, de grote Middelaar tussen God en de mens, en vooral in Zijn verzoenend sterven, het enige middel waardoor zegen kan komen voor de zondige mens.
Het gouden reukofferaltaar en het koperen wasvat aan de andere kant stellen Christus voor als de Hogepriester van onze belijdenis, Die Zijn volk ondersteunt in de tegenwoordigheid van God. Het koperen wasvat, gevuld met water, was voor de priesters die het heiligdom binnengingen om te dienen, om hun voeten en handen in te wassen om rein te zijn in de tegenwoordigheid van God. Het gouden reukofferaltaar stelde de gelukkige dienst voor van de priester als aanbidder die wierook offerde, symbolisch Christus voorstellend in al de lieflijke geur van Zijn offer voor God.
Exodus 25 tot het einde van hoofdstuk 27 geeft ons de instructies voor de voorwerpen van de tabernakel, die symbolisch Christus vertegenwoordigen als de Apostel van onze belijdenis: God komt tot de mens in Christus, vol van genade en barmhartigheid.
Exodus 28 vertelt ons over de kleding van glorie en schoonheid van de hogepriester en de kleding van de priesters.
Exodus 29 toont ons de wijding van de hogepriester en de priesters. Voordat de hogepriester en de priesters werden ingewijd, kon Christus niet worden voorgesteld als de hogepriester van onze belijdenis. Zo vertelt Exodus 30 ons over het gouden reukofferaltaar en het koperen wasvat, die beide spreken over de mens die als aanbidder Gods heilige tegenwoordigheid binnengaat.
Zo zien we hoe geïnspireerd het verslag van de Schrift is. Hoe dwaas is het om de noodzaak van menselijke gedachten tot maatstaf te maken van wat wel of niet zou moeten zijn, in plaats van nederig te zoeken naar de gedachten van het Goddelijke doel. “Zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo zijn … Mijn gedachten hoger dan uw gedachten” (Jes. 55:9), zegt God.
Een ander voorbeeld van de Goddelijke ordening is te zien in Genesis 26. Menselijke architecten zouden spotten met een bouwer die het dak probeert op te trekken voordat de muren gebouwd zijn. Maar dit is de volgorde die in dit hoofdstuk wordt gevolgd. De vier tapijten of bedekkingen van de tabernakel worden ons gedetailleerder beschreven dan over de muren van de tabernakel wordt gesproken. In de laatste oorlog is het woord dekking erg in de mode geraakt. Om de infanterie en artillerie te helpen bij hun gevechten op de grond, werd het noodzakelijk geacht om “luchtdekking” te hebben. Hier vormden de tapijten de bedekking van de tabernakel, als symbool van Christus met Zijn verschillende heerlijkheden van bediening, terwijl de muren spreken van gelovigen die opgebouwd worden tot een woonplaats van God in de Geest. Hoe juist is het, dat Christus wordt gezien als de bedekking voordat de muren worden opgericht als symbool voor de gelovigen, want het is alleen door middel van wat Hij is en wat Hij heeft gedaan, dat gelovigen hun plaats voor Hem ontvangen.
De ark
De ark was gemaakt van acaciahout, tweeënhalve el lang, anderhalve el breed en anderhalve el hoog. Het was van binnen en van buiten bedekt met zuiver goud en er was een rand of lijst van goud omheen geplaatst (Ex. 25:10-11).
De Godheid en mensheid van onze Heer Jezus Christus wordt hier prachtig afgebeeld.
Het acaciahout van de woestijn stelt de mensheid van onze geprezen Heer voor en het pure goud Zijn Godheid. De rand of lijst van goud eromheen leerde hoe God ijverig waakt over deze grote waarheden van de Godheid en de mensheid van onze Heer. “… en niemand kent de Zoon dan de Vader” (Matth. 11:27) is een prachtige uitspraak die voor eens en voor altijd een tot hiertoe en niet verder reikende kennis in deze richting vastlegt.
Bijna alle grote ketterijen die de Kerk van God sinds de tijd van Arius hebben verscheurd, hadden hun oorsprong in valse en speculatieve theorieën over de waarheid van de Persoon van Christus. De enige veilige weg voor ons is om de woorden van de Schrift vast te houden en speculaties te verwerpen. Alleen de Vader kent de Zoon, dus de manier waarop Godheid en mensheid in Hem verenigd zijn gaat ons verstand te boven.
“U bent de Christus, de Zoon van de levende God” (Matth. 16:16) was de belijdenis van de apostel Petrus. Onze Heer schreef zijn kennis toe aan het feit, dat het hem door de Vader was geopenbaard en verzekerde hem dat op de waarheid van de Persoon van Christus de gemeente van God gebouwd zou worden en dat de poorten van de hades niet zouden overwinnen. Hoewel Petrus de Heer kende, zoals alle gelovigen, zullen noch hij noch zij ooit de onnaspeurlijke diepten van Zijn Persoon doorgronden.
Hoe God de Zoon mens kon worden en toch, door mens te worden, nooit ophield God te zijn en toch een ongedeeld Persoon was, valt zeker buiten het bevattingsvermogen van schepselen, maar het is de waarheid zoals die in de Schrift wordt uiteengezet. We hebben de duidelijke verklaringen:
“Het Woord was God” (Joh. 1:1).
“En het Woord is vlees geworden” (Joh. 1:14).
Het is wonderbaarlijk om te bedenken dat Degene die zachtmoedig was in Zijn omzwervingen en vermoeid aan de bron van Sichar zat; Hij wiens voeten werden gewassen door de tranen van een berouwvolle vrouw en, bovenal, Hij die voor ons stierf aan het kruis van Golgotha, niemand minder was dan de “sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst” (Jes. 9:5). “Hij is immers in zwakheid gekruisigd” (2 Kor. 13:4), maar tegelijkertijd “die alle dingen draagt door het woord van zijn kracht” (Hebr. 1:3). We kunnen weliswaar niet begrijpen hoe dit mogelijk is, maar we kunnen Hem eerbiedig aanbidden, Hij die “Emmanuel” is, “dat is vertaald: God met ons” (Matth. 1:23).
De Godheid van Jezus wordt door de hele Schrift heen aangetoond. Hij is de eeuwige Zoon in de éénheid van de Godheid – Vader, Zoon en Heilige Geest. Eén God, voor eeuwig geprezen. Hij kon er aanspraak op maken op gelijke voet met de Vader te staan. Hij ontving onbetwist de aanbidding van Zijn discipelen. Zijn almacht verkondigde Zijn Godheid.
Toen de bange discipelen hun Meester wekten terwijl hij achter in het schip lag te slapen terwijl het schip heen en weer werd geslingerd in de storm op zee en uitriepen: “Meester, Meester, wij vergaan!,” stond Hij op en “bestrafte de wind en de golfslag van het water, en zij hielden op er ontstond een stilte.” Vol verwondering zeiden de discipelen tot elkaar: “Wie is toch Deze, dat Hij zelfs de winden en het water gebiedt en zij Hem gehoorzamen?” (Luk. 8:25), wat om zo te zeggen betekent, dat dit bovenmenselijke kracht was, en daarin hadden ze gelijk.
Zijn macht, die zich zelfs uitstrekte tot het opwekken van de doden, verkondigde Zijn Godheid, maar daar kan tegenin worden gebracht: Heeft de apostel Petrus Dorkas niet weer tot leven gewekt? Het antwoord is, dat de dienaren van de Heer de doden niet opwekten door hun eigen kracht, maar in de Naam van de Heer, terwijl de Heer de doden opwekte door Zijn eigen machtswoord. Hij riep geen naam aan zoals Zijn discipelen deden. Hij zei tegen de jongeman van Naïn, toen hij naar zijn begraafplaats werd gedragen: “Jongeman, Ik zeg je: sta op” (Luk. 7:14). Onze Heer was God “geopenbaard in het vlees” (1 Tim. 3:16). Hij werd waarachtig mens, geprezen zij Zijn naam, en Hij bracht verzoening voor de zonde aan het kruis van Golgotha. God en mens – één Christus, één glorieuze Persoon – wordt aan ons geloof en aan onze aanbidding voorgesteld.
Zoon van God in U aanschouwen
wij aanbiddend Vaders beeld.
Al Gods volheid, Zijn genade
en Zijn liefde onverdeeld.
Ringen en draagbomen
Er waren vier ringen van goud, één op elke hoek van de ark. Hier doorheen werden draagbomen van acaciahout, bedekt met goud, getrokken om de ark van de ene plaats naar de andere te vervoeren. De draagbomen mochten niet verwijderd worden totdat de ark haar uiteindelijke plaats had gevonden in de tempel in het land Kanaän. Zo wil God ons leren, dat we nog steeds in deze woestijn zijn.
Alleen de priesters mochten de ark dragen. Dit laat zien dat alleen ware gelovigen juiste gedachten over Christus hebben. Helaas! De mens maakt een nieuwe wagen van de menselijke theologie, en de “Uzza’s” (zie 2 Sam. 6:1-10) van de hogere kritiek proberen tegen te houden wat (zoals het voor hen lijkt, maar zoals het in werkelijkheid niet is) dreigt te vallen, en dat alleen tot hun eigen ondergang.
Toen een van deze moderne “Uzza’s” met unitaristische opvattingen1 Christus voorstelde als het grote model en voorbeeld voor de mensheid, hoorde men plotseling de schelle stem van een vrouw uit de menigte roepen: “Ik zeg u, meneer, uw touw is niet lang genoeg om een zondaar als ik ben te bereiken.”
Hoe waar is deze opmerking: “Wanneer alle hogere critici hun zegje hebben gedaan en al het geroep voorbij is, zullen de 66 boeken van de Bijbel opstaan en samen roepen: “Heren, doe uzelf geen kwaad, want wij zijn allen hier.”
Juiste gedachten over Christus zijn van vitaal belang voor het christendom. Laten we op dit punt glashelder zijn. We kunnen het ons niet veroorloven om een fout te maken.
“Wie in Hem gelooft wordt niet geoordeeld; <maar> wie niet gelooft is al geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van God” (Joh. 3:18).
De getuigenis
De getuigenis, dat wil zeggen de twee stenen tafelen waarop de tien geboden met de vinger van God waren geschreven, werden in de ark gelegd waarvan Mozes de opdracht had gekregen om die te maken. Dit symboliseerde hoe volmaakt onze Heer de wet zou houden. “Zie, ik kom (in [de] boekrol is over Mij geschreven) om uw wil te doen, o God” (Hebr. 10:7).
Sommigen hebben de verkeerde opvatting, dat het feit dat Christus de wet volmaakt heeft vervuld hun gebrek aan vervulling van de wet verzoening brengt. Zij geloven, dat dit een krediet op hun rekening brengt en dat ze daarom rechtvaardig worden genoemd.
Het is inderdaad waar, dat als onze Heer de wet niet volmaakt had vervuld, Hij onze Redder niet had kunnen zijn, want er was een zondeloos offer nodig, waarop de dood geen aanspraak kon maken, om de plaats van de zondaar in te nemen. Dat dit noodzakelijk is, dat het de zoendood van onze Heer is en niet Zijn zondeloze leven dat voldoende is, wordt duidelijk gemaakt in de woorden: “zonder bloedstorting is er geen vergeving” (Hebr. 9:22). “En zoals Mozes de slang in de woestijn heeft verhoogd, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden” (Joh. 3:14).
De uitdrukking “de ark van de getuigenis” is helaas verdraaid door sommigen die uitsluitend denken aan het getuigenis van een gemeenschap van gelovigen die, te midden van algemeen ongeloof, belijden dat ze in de waarheid geloven. Zulken gebruiken de arrogante en onkundige uitdrukking: “De ark van de getuigenis is bij ons.” De ark van het getuigenis stelt Christus voor, en geen enkele gemeenschap van gelovigen kan zich Hem toe-eigenen als hun exclusieve bezit, net zo min als een land de zon als zijn exclusieve bezit kan opeisen, omdat deze zich langs de hemel beweegt. De ergste vorm van ongeloof in het begin van de gemeente kwam tot uiting in het feit, dat sommigen zeiden dat ze “van Christus” waren (1 Kor. 1:12); ze eisten Christus op als een deel en Zijn naam en aanwezigheid in hun midden eisten ze op als een onderscheidend teken ten opzichte van andere christenen.
Het verzoendeksel
Het verzoendeksel bestond uit een deksel van zuiver goud, waarop het bloed van het zondoffer werd gesprenkeld op de grote verzoendag. Het deksel rustte bovenop de ark. Alleen op die dag en alleen door de hogepriester was de weg naar het heilige der heiligen geplaveid om het bloed één keer op het verzoendeksel in het oosten en zeven keer er vóór te sprenkelen.
Het goud symboliseert de Goddelijke gerechtigheid. Zonder bevrediging van de Goddelijke gerechtigheid kon de genade van God niet op de schuldige mens neerdalen. Het bloed van het zondoffer symboliseert het kostbare bloed van Christus. Het goud eist bij wijze van spreken rechtvaardige genoegdoening, het bloed voldoet aan deze eis en zo wordt het een verzoendeksel.
Hebben we de gedachte van het verzoendeksel ook in het Nieuwe Testament? Ja, want we lezen: “… en daarboven de cherubs van [de] heerlijkheid die het verzoendeksel (of ‘genadetroon’ in het Grieks ‘hilasterion’) overschaduwden” (Hebr. 9:5). “Hem (Christus) heeft God gesteld tot een genadetroon (Grieks: ‘hilasterion’) door <het> geloof in zijn bloed …” (Rom. 3:25). Uit deze en andere passages blijkt duidelijk, dat verzoendeksel en verzoening één en hetzelfde woord zijn. Het Oude en Nieuwe Testament slaan zo de handen ineen.
De cherubs
Cherubs, engelachtige wezens, waren Gods boodschappers van het oordeel. Cherubs en een vlammend zwaard versperden onze gevallen, zondige voorouders de toegang tot de boom van het leven, zodat ze er niet van zouden eten en eeuwig zouden leven. Ze stonden daar als vertegenwoordigers van het rechtvaardige oordeel van God: “Gerechtigheid en recht zijn het fundament van Uw troon …” (Ps. 89:15).
Twee cherubs van goud in ‘gedreven werk’ (uit één stuk; zie Ex. 37:7), met gespreide vleugels, die het verzoendeksel bedekken, met hun gezichten naar elkaar en naar het deksel gekeerd, werden bovenop het verzoendeksel geplaatst terwijl het op de ark rustte.
De uitgespreide vleugels symboliseren de voortdurende bereidheid om het oordeel uit te oefenen, ja, de absolute noodzaak om Gods gerechtigheid te handhaven wanneer Zijn wetten worden overtreden. Het legerkamp van Israël bevatte zondaars genoeg om de volle activiteit op te roepen die zij vertegenwoordigden. Toch stonden ze daar, kijkend naar het met bloed besprenkelde verzoendeksel, duidelijk tonend, dat Gods eisen volledig waren ingewilligd en dat de gerechtigheid van God was bevredigd.
Natuurlijk moeten we onszelf eraan herinneren, dat de symbolen zelf nooit aan Gods eisen voldeden, maar alleen aan wat ze symboliseerden. We moeten door de beelden heen kijken naar het grote voorbeeld, en daar zien we in Christus en Zijn verzoenend werk het antwoord, het enige antwoord op dit alles. Zoals de betekenis van het volgende schriftwoord voorstelt: “Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkaar, gerechtigheid en vrede kustsen elkaar” (Ps. 85:11).
Drie dingen in de ark
Hebreeën 9 vers 4 vertelt ons, dat er drie dingen in de ark waren:
- de gouden kruik die het manna bevatte;
- de staf van Aäron die gebloeid had;
- de tafelen van het verbond.
De gouden kruik die het manna bevatte
De gouden kruik die het manna bevatte was een herinnering aan hoe God Zijn volk in de woestijn had onderhouden. Veertig jaar lang werd dit grote volk gevoed op een plek waar aards voedsel ontbrak. Maar God hielp. Elke morgen daalde het manna neer. Het werd “brood van de machtigen” genoemd (Ps. 78:25). Het zag er klein en rond uit, als rijp op de aarde. Het was wit van kleur en smaakte naar honingkoek (Ex. 16:14 en 31).
‘Manna’ is een zuiver Hebreeuws woord en betekent: Wat is dat? De kinderen van Israël konden het geen naam geven. Het viel op wonderbaarlijke wijze uit de hemel en ging het bereik van menselijke ervaring en onderzoek naar de oorsprong te boven.
Het manna was klein, een beeld van Christus, van Wie de aardse omstandigheden laag en nederig waren. Hij kwam niet met de pracht en praal van een vorst, noch met de pracht en praal van een overwinnaar, maar in een nederige gedaante.
Hij werd geboren in een stal en Zijn wieg was een kribbe. Van Hem kon gezegd worden: “De vossen hebben holen en de vogels van de hemel nesten; maar de Zoon des mensen heeft geen [plaats] waar Hij zijn hoofd kan neerleggen” (Matth. 8:20). Zijn sterfbed was een kruis van schande. Hij lag in een geleend graf. Was er ooit zoiets?
Het manna was rond, een beeld van Christus die toegankelijk is. Iets wat rond is – in tegenstelling tot iets wat vierkant, langwerpig of ovaal is – is even dicht bij het middelpunt, waar je de omvang ook aanraakt.
Rond was bedoeld om uit te beelden hoe toegankelijk onze Heer was voor jong en oud, rijk en arm, vroom en goddeloos. De vrouw die een zondares was, Maria Magdalena van wie zeven demonen waren uitgedreven, de misdadiger aan het kruis, de kinderen die de discipelen zouden hebben weggejaagd – allen konden Hem op dezelfde manier benaderen en door Hem gezegend worden.
Manna leek op korianderzaad en was wit van kleur als zinnebeeld van het reine en wonderbare leven van onze Heer. De smaak ervan was als honingkoek, als symbool voor de verrukking en heerlijkheid die we in Hem aantreffen. “Ik verlang er sterk naar in Zijn schaduw te zitten, en Zijn vrucht is zoet voor mijn gehemelte” (Hoogl. 2:3).
Het moest in de morgen verzameld worden, wat duidelijk maakt dat er noodzakelijkerwijs Goddelijke kracht aanwezig moet zijn om ons Christus toe te eigenen.
Bovendien moest wat verzameld was op dezelfde dag gegeten worden. Als het tot de volgende dag werd bewaard, zouden er wormen in komen en zou het gaan stinken. Dit geeft ons een heilzame les dat we de dagelijkse gemeenschap met de Heer nodig hebben.
Er was echter bepaald, dat zij op de zesde dag van de week de dubbele portie moesten inzamelen om te voorzien in de behoeften van de sabbatdag, waarop zij niet mochten werken.
Zij die proberen te “marchanderen met niet zelf innerlijke verwerkte waarheid” door alleen op het geheugen en het geweten te vertrouwen en Goddelijke dingen op een puur intellectuele manier te behandelen, zullen zien dat dit alleen maar tot het verderf leidt.
God wilde de gouden kruik met het manna voor eeuwig bewaren als herinnering aan hoe Hij in de behoeften van Zijn volk in de woestijn voorzag. God wil nooit, dat we Zijn genade en zorg in de woestijn vergeten, zelfs niet in de heerlijkheid.
De staf van Aäron die gebloeid had
De staf van Aäron die had gebloeid, had een werkelijk opmerkelijke betekenis, Korach, een Leviet, Dathan en Abiram, Rubenieten, kwamen in opstand tegen Mozes, maar in werkelijkheid tegen God. Ze beschuldigden Mozes en Aäron ervan dat ze zichzelf teveel verheven hadden door de priesterdienst te beperken tot het priesterschap. Ze beweerden dat iedereen evenveel bekwaam was om hieraan deel te nemen. Het was een aanval op de godsdienstige democratie en toonde geen besef van de heiligheid van het huis van God en van het recht van God om de dingen daarin te bepalen. De bevoegdheid van de mens in de dingen van God was hun aanspraak. Dit betekende tegelijk godslastering.
Als de lezer Numeri 16 en 17 doorneemt, zal hij de interessante en leerzame details van dit voorval leren kennen. Voor ons huidige doel is het voldoende om te zeggen dat toen de beproeving was gedaan en God een verschrikkelijk oordeel over de rebellen had gebracht, Hij een andere beproeving beval om te laten zien wat Hij wilde met betrekking tot het priesterschap. Twaalf staven moesten worden gekozen en op elke stok moest de naam van een stam worden gegraveerd. De naam van Aäron moest op de staf van de stam Levi worden geschreven.
Deze staven waren gewoon droge stokken. Stop een levende scheut in de grond en de aarde zal het leven in de scheut voeden, het zal wortelen, groeien en vrucht dragen. Stop een droge stok in de grond en de aarde kan de stok alleen maar laten rotten. De levende scheut zal “leven uit leven” zijn; maar de dode stok zal “dood uit de dood” zijn.
Deze dode staven moesten voor de Heer worden neergelegd in de tent van samenkomst voor het getuigenis, en zie! – de volgende morgen was het wonder gebeurd. Elf staven waren nog droog, maar de staf van Aäron, die net zo droog was geweest als de anderen, was ’s nachts gaan bloeien, had bloesem voortgebracht en amandelen laten rijpen. Het wonder was verbazingwekkend. Wat betekent het?
Het was duidelijk leven uit de dood.
Op deze manier liet God zien, dat het priesterschap uitsluitend voorbehouden was aan Aäron en zijn zonen. Op deze manier leren we een prachtige en fundamentele les, namelijk dat het christendom gebaseerd is op de opstanding. De opstanding van Christus is het getuigenis van de overwinning over de dood, het getuigenis van Gods volledige en volledige erkenning van het verzoenende werk, dat aan het kruis van Golgotha werd volbracht.
Er bestaat een prachtig schilderij met de titel: “De dood is de poort van het leven”. Dit nu is precies wat het christendom is. Maar het is de dood van Christus, Zijn overwinnend sterven, dat aan alle eisen van de troon van God voldoet en daardoor een nieuwe wereld heeft geopend, namelijk die opstandingswereld vol leven, vreugde en aanbidding voor de gelovige.
Het priesterschap van Christus is gebaseerd op Zijn dood en opstanding. Zijn priesterschap ondersteunt Zijn volk in de woestijn totdat het hemelse Kanaän is bereikt in vereniging met Christus, de Hogepriester van onze belijdenis. Maar onthoud: alle gelovigen in het christendom zijn priesters. Een prachtig voorrecht, maar er wordt zo weinig gebruik van gemaakt.
De tafelen van het verbond
Toen de ark op zijn plaats werd gezet in de tempel van Salomo, lezen we: “Er was niets in de ark dan alleen de twee stenen tafelen, die Mozes bij de Horeb erin gelegd had, toen de HEERE een verbond gesloten had met de Israëlieten, toen zij uit Egypte waren vertrokken” (2 Kron. 5:10). De schrijver van Hebreeën noemt drie dingen: de gouden kruik met het manna, de staf van Aäron die gebloeid had en de tafelen van het verbond. Hij verwijst duidelijk naar een andere tijd.
De tafelen van het verbond in de ark symboliseren hoe onze Heer de wet in gedachten, woorden en daden onderhield.
Hij was Degene “die geen zonde heeft gedaan” (1 Petr. 2:22);
Hij was Degene “die geen zonde gekend heeft” (2 Kor. 5:21);
En “in Hem is geen zonde” (1 Joh. 3:5).
Dit is het drievoudig getuigenis van de apostelen Petrus, Johannes en Paulus.
A.J. Pollock; ©www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 22.04.2007. [Geplaatst door Stephan Keune]. Vrij vertaald naar het Nederlands.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW