De ruiters van de Apocalyps (1)
Spoedig – wie weet vandaag nog – zullen de profetieën over de Opname van de Gemeente worden vervuld. Wereldwijd zullen dan in the blink of an eye, in een oogwenk, alle gelovigen worden opgenomen. Sommigen in hun slaap, anderen op klaarlichte dag. Sommigen ongemerkt, anderen voor de ogen van een achterblijvende mensheid. Ongetwijfeld zal er naar hen worden gezocht. Maar tevergeefs. Wie dan zoekt, zal niet vinden… Ondanks dat dat niet lang zo zal blijven, zal de Opname van de Gemeente een wereld zonder gelovigen achterlaten. Daarna komen de oordelen. Te beginnen met de in Openbaring 6 vers 1-8 genoemde ‘ruiters van de Apocalyps’. Vlak na de Opname van de Gemeente zullen deze de wereld worden ingezonden. Waarvoor staan deze ruiters? Wat voor dingen hangt de wereld van vlak na de Opname van de Gemeente met deze ruiters boven het hoofd?
Turbulente tijden tussen Opname en Wederkomst
Wanneer deze ruiters verschijnen, bevindt de wereld zich in de zogenaamde verdrukkingsweek of zeventigste jaarweek (Daniël 9:24-27). Daarbij gaat het om een zevenjarige periode tussen de Opname van de Gemeente en de Wederkomst van Christus. Tijdens deze week vinden in de hemel en op de aarde onvoorstelbare en schokkende dingen plaats. Catastrofale rampen van ongekende omvang treffen de achtergelaten mensheid. De beschrijvingen tarten elke verbeelding. In Jeruzalem profeteren gedurende drieënhalf jaar twee mannen die ontegenzeglijk herinneringen aan Mozes en Elia oproepen. Beleeft de wereld de opzienbarende terugkeer van deze oudtestamentische Godsmannen? Uit de volkerenzee herrijst, in een nieuwe vorm, het eertijds tenonder gegane Romeinse Rijk. Compleet met een ‘keizer’. Verder wordt de Tempel in Jeruzalem op ontstellende wijze ontheiligd door dezelfde man op wiens initiatief deze enkele jaren eerder werd herbouwd. Zich zettend in de Tempel, roept deze zichzelf uit tot God. De aanloop naar Christus’ Wederkomst verloopt daarmee uitermate turbulent.
De verzegelde boekrol uit Gods rechterhand
Voorafgaand aan de beschrijving van deze dingen in hoofdstuk 6 t/m 18, belicht hoofdstuk 5 van Openbaring de oorzaak daarachter. Waardoor worden deze dingen in gang gezet? Johannes, opgetrokken in de hemel, richt onze blik daar op een van binnen en buiten beschreven en met zeven zegels verzegelde boekrol in Gods rechterhand. Niemand kan deze openen, niemand kan deze inzien, want niemand is waardig. Behalve Eén: de Leeuw uit de stam van Juda, de Wortel van David, onze Heer Jezus Christus. Hij is het waard de boekrol met Gods raadsbesluiten te openen en in te zien. Wanneer het na de Opname van de Gemeente zal gebeuren, dat Hij de boekrol uit Gods rechterhand aanneemt en zegel voor zegel opent en gedeelte voor gedeelte inziet, zullen al de raadsbesluiten, opgetekend in de boekrol, worden volvoerd. Waaronder ook de oordelen. Hoe lang nog blijft de boekrol verzegeld? Hoe lang nog worden de oordelen uitgesteld? Hoe lang nog duurt de genadetijd? Bent u, beste lezer(es), door het geloof in de Heer Jezus al met God verzoend? Daarmee zitten we midden in het onderwerp van onze studies. Immers, de vier ruiters van de Apocalyps staan in verband met vier zegels van deze boekrol. De ruiter op het witte paard correspondeert met het eerste zegel, de ruiter op het rode paard met het tweede zegel, enzovoorts. Laten we nu trachten de ruiters te identificeren. Daarbij wil ik overigens met de tweede ruiter beginnen, vervolgens dan de derde en de vierde ruiter, om daarna, in het tweede deel, naar de eerste ruiter terug te keren.
Het tweede zegel: de ruiter op het rode paard
“En toen het Lam het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie! En een ander paard, dat rood was, trok uit, en aan hem die erop zat, werd macht gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en te maken dat men elkaar zou afslachten. En hem werd een groot zwaard gegeven” (Openbaring 6:3-4). Na het openen van het eerste zegel en het uitgaan van een ruiter op een wit paard, volgt het openen van het tweede zegel en het uitgaan van een ruiter op een rood paard. Daardoor wordt de vrede van de aarde weggenomen. Kennelijk zal de wereld van vlak na de Opname van de Gemeente een zekere mate van (relatieve) vrede beleven. Immers, indien er geen vrede is, kan deze ook niet worden weggenomen. Met het openen van het tweede zegel en het uitgaan van de ruiter op het rode paard zal deze vrede plotseling plaatsmaken voor oorlog(en). Dat is de inhoud van het tweede zegel. Oorlogen zullen vanaf dan de berichtgeving van de nieuwszenders domineren. Herinnert dat u niet aan de woorden uit de eindtijdrede van de Heer Jezus? “U zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen”, lezen we in Mattheüs 24 vers 6-7a, “want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk”. Gezien het gebruik van het woord ‘afslachten’ en de vermelding dat het zwaard dat de ruiter gegeven wordt groot is, moeten we de ernst en de omvang van het oordeel niet geringschatten. Evenals het derde en het vierde zegel betreft het – zoals straks ook uit het achtste vers zal blijken – een bijzonder zwaar oordeel. Ongetwijfeld zullen deze zegels een gesel betekenen voor de achtergelaten mensheid.
Het derde zegel: de ruiter op het zwarte paard
“En toen het Lam het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie! En ik zag, en zie, een zwart paard, en hij die erop zat, had een weegschaal in zijn hand. En ik hoorde te midden van de vier dieren een stem zeggen: Een maat tarwe voor een penning en drie maten gerst voor een penning. En breng de olie en de wijn geen schade toe” (Openbaring 6:5-6). Na de opening van het tweede zegel wacht de opening van het derde zegel. Het uitbreken van oorlogen wordt gevolgd door het uitbreken van hongersnoden. Daarvoor staat de ruiter op het zwarte paard. Zoals we hebben gelezen, heeft deze ruiter een weegschaal in de hand. De betekenis van deze symboliek – zoals vervolgens wordt uitgelegd – is duidelijk en ondubbelzinnig. Eén maat tarwe of drie maten gerst staat voor één maaltijd of dagrantsoen voor één persoon, een penning komt overeen met het dagloon van een gemiddelde arbeider (Mattheüs 20:2). Wanneer het Lam in de hemel het derde zegel opent, leidt dat op aarde tot ongekende voedselschaarste, en dat vervolgens weer tot astronomisch hoge voedselprijzen. Dat is de inhoud van het derde zegel. Opnieuw worden we herinnerd aan de woorden uit de eindtijdrede van de Heer Jezus. Op de voorzegging van oorlogen in Mattheüs 24 vers 6-7a volgt in Mattheüs 24 vers 7b een voorzegging van hongersnoden: “… en er zullen hongersnoden zijn …”.
Het vierde zegel: de ruiter op het grauwe paard
“En toen het Lam het vierde zegel geopend had, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom en zie! En ik zag, en zie: een grauw paard en die erop zat, zijn naam was de dood, en het rijk van de dood volgde hem” (Openbaring 6:7-8a). Met het openen van het vierde zegel verlaat een laatste ruiter de coulissen. Ditmaal een ruiter op een grauw (HSV), vaal (SV1977, NBG) of bleekgroen (Telos) paard. In tegenstelling tot de kleur van het paard blijkt er over de identiteit van de ruiter geen enkele onduidelijkheid te bestaan. Immers, anders dan de vorige ruiters wordt deze laatste ruiter met name genoemd: “… zijn naam was de dood”. Verder heeft deze ruiter een gevolg achter zich, namelijk het dodenrijk. Oppervlakkig gezien lijkt het volkomen duidelijk. Ongetwijfeld wordt met deze ruiter de dood gepersonifieerd. Immers, is zijn naam niet duidelijk genoeg? En is het dodenrijk in de Schrift niet onlosmakelijk met de dood verbonden? Desondanks blijven er vragen. Enerzijds is het helder, anderzijds echter is het weinig concreet. De identiteit is duidelijk, maar de gedaante niet. Worden mensen als het ware door een onzichtbare macht geslagen om daarna zonder aanwijsbare oorzaak dood neer te vallen? Nee, dat denk ik niet. Maar waar moeten we dan aan denken? In mijn worsteling met deze ruiter ben ik het enorme belang van het tweede deel van het achtste vers gaan inzien. Daarin wordt een onmisbare sleutel voor zicht op de laatste ruiter gegeven. Nadat het eerste deel onze blik richt op deze ruiter met het dodenrijk in zijn gevolg, verklaart het tweede deel dan dat “hun [meervoud] macht werd gegeven over het vierde deel van de aarde om te doden …”. Teneinde zicht op de gedaante van de vierde ruiter te verkrijgen, is het noodzakelijk te begrijpen wie er hier precies worden bedoeld. Wie zijn dezen die macht gegeven werden te doden? “Is dat niet vanzelfsprekend”, denkt u wellicht, “wie anders dan de dood en zijn gevolg, het dodenrijk?” Inderdaad, het lijkt voor de hand liggend. Maar dan zien we één ding over het hoofd: volgens de Schrift neemt het dodenrijk zielen van gestorvenen in zich op, maar is het nooit zelf de doodsoorzaak. Het dodenrijk doodt niemand. Daarmee kan hier niet onder andere op het dodenrijk gedoeld worden. Maar wie zijn er dan bedoeld? Daarover geeft het vervolg van het vers uitsluitsel: “… om te doden met het zwaard, met honger, met de dood en door de wilde dieren van de aarde”. Ongetwijfeld worden we met het zwaard en de honger bij de tweede en derde ruiter bepaald. Daarmee (b)lijkt de vierde ruiter dan te duiden op een tweeledig oordeel van de dood enerzijds en wilde dieren anderzijds. Ziet u het enorme belang van het tweede deel van het achtste vers? Feitelijk zijn wij door het antwoord op het vraagstuk over de gedaante van de vierde ruiter met een volgend vraagstuk geconfronteerd. Waarop zien de aanduidingen ‘de dood’ en ‘de wilde dieren van de aarde’ eigenlijk? Waarbij worden we bepaald? Gaat het om letterlijke of figuurlijke dingen? Waaraan moeten we denken? Laten we deze aanduidingen nader bestuderen:
Waarop ziet ‘de dood’?
Daarop werpen mijns inziens de woorden van Ezechiël 14 vers 21 helder licht: “Want zo zegt de HEERE: Ook al zend Ik Mijn vier ergste oordelen – zwaard, honger, wilde dieren en pest – naar Jeruzalem om daar mens en dier uit te roeien …”. Indien het Bijbels verantwoord is deze woorden uit Ezechiël over de zegels uit Openbaring te leggen, beantwoordt dat onze vraag. Dan zou er met de dood besmettelijke ziekten bedoeld worden. Maar – dat is de vraag – ís het ook Bijbels verantwoord deze Schriftplaatsen naast elkaar te leggen? Ja, ik meen van wel. Opnieuw gaan we naar Christus’ eindtijdrede, waar dezelfde dingen in dezelfde volgorde gevonden worden. Oorlogen in vers 6-7a, hongersnoden in vers 7b, en verderop in hetzelfde vers 7b besmettelijke ziekten: “… en besmettelijke ziekten …”. Het (b)lijkt een patroon. Na oorlogen hongersnoden, na hongersnoden epidemieën. We zien het in Ezechiël, we zien het in Mattheüs. Daarmee gaat mijns inziens hetzelfde patroon ook op voor onze passage uit Openbaring. De Schrift verklaart immers de Schrift.
Waarop zien ‘de wilde dieren van de aarde’?
Gaat het om dieren in letterlijke of figuurlijke zin? Mijns inziens het laatste. Immers, ging het hiervoor bij ‘de dood’ ook niet om een figuurlijke voorstelling? Mijns inziens gaat het niet aan het eerste figuurlijk en het tweede letterlijk te nemen. Nee, zomin ‘de dood’ letterlijk bedoeld wordt, evenmin ‘de wilde dieren van de aarde’. Waarbij worden we dan met deze beeldspraak bepaald? 1 Korinthe 15 vers 29-32 voorziet mijns inziens in duidelijkheid; Paulus gebruikt daar namelijk dezelfde beeldspraak: “Als ik, naar de mens gesproken, tegen wilde beesten heb gevochten in Efeze …”. Hier bestaat over de betekenis niet de minste onduidelijkheid. Paulus vergelijkt degenen die hem vervolgden hier met wilde beesten – mensen worden hier vanwege hun gedrag vergeleken met dieren. Mijns inziens worden we daar ook in Openbaring 6 vers 8 bij bepaald. Wellicht valt dan te denken aan een explosieve toename van ‘gewone’ gevallen van moord en doodslag, massaslachtingen (denk aan Anders Breivik), genocide, terroristische aanslagen, en mogelijk geloofsvervolgingen. Passen deze dingen mogelijk niet in het vervolg van Christus’ eindtijdrede? Markus spreekt na oorlogen (13:7-8a) en hongersnoden (13:8b) immers in algemene zin van onlusten (13:8b). Daarnaast wordt er ook expliciet over geloofsvervolging gesproken: “Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden”, bericht Mattheüs, “en u zult door alle volken gehaat worden omwille van Mijn Naam. En dan zullen er velen struikelen en zij zullen elkaar overleveren en elkaar haten …” (24:9-10). “En de ene broer zal de andere overleveren tot de dood en de vader het kind”, lezen we in Markus, “en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders en zullen hen doden. En u zult door allen gehaat worden omwille van Mijn Naam …” (13:12-13a). Echter, hier moet wellicht eerder aan de inhoud van het vijfde zegel worden gedacht.
“… en het rijk van de dood volgde hem”
Rest nog de vraag wat de betekenis is van het gegeven dat de vierde ruiter gevolgd wordt door het dodenrijk. Wat wil dat zeggen? Eenvoudig dat de epidemieën en het gedrag van de mensen slachtoffers eisen. Het gaat uitdrukkelijk om dódelijke ziekten en dódelijk geweld. Overigens bleek dat ook al uit het tweede deel van het achtste vers: “En hun werd macht gegeven over het vierde deel van de aarde [macht waartoe?] om te doden …”.
Dringend gebed gevraagd
Vlak na de Opname van de Gemeente – zo stellen onze verzen – wordt een kwart van de wereldbevolking door oorlogen, hongersnoden, epidemieën en menselijk geweld gedood… Uitgaande van de huidige grootte van de wereldbevolking komt dat overeen met het gigantische aantal van ruim 1,7 miljard mensen! Onvoorstelbaar eigenlijk. Laten we, zolang het nog kan, blijven bidden voor de voortgang van het reddende Evangelie. Wordt D.V. vervolgd. J.C. van de Haar
Geplaatst in: Gemeente
© Frisse Wateren, FW