7 jaar geleden

De preek die nooit werd gehouden

“Jezus zei tot haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al sterft hij; en ieder die leeft en in Mij gelooft, sterft geenszins in eeuwigheid” (Joh. 11:25,26).

De bekende en veel bewonderde professor van een bepaalde universiteit zat in zijn studeerkamer. Op zijn bureau lagen talrijke naslagwerken, maar er ontbrak één boek: de Bijbel. Hij was een preek aan het voorbereiden voor de komende zondag. Hij was gevraagd om in de kerk van de universiteit te prediken. Hij wist dat hij voor een groot publiek zou spreken. De decaan en de faculteit van de universiteit zouden er zijn, evenals honderden studenten. Alle zakenleiders uit de stad zouden naar hem luisteren. Het hoge gezelschap was aanwezig in de ochtenddienst van de prachtige kerk, die bekend stond om zijn uitgelezen muziekprogramma. Hij zou flink zijn best moeten doen. Het ging om zijn reputatie, dat wist hij. Sommigen van zijn collega’s die vóór hem gepredikt hadden, werden zwaar bekritiseerd. Hij moest al hun fouten vermijden. Hij moest iets unieks ontwerpen, iets moderns.

Hij zat met zijn hoofd in zijn handen en mompelde van tijd tot tijd voor zich uit. Plotseling riep hij: “Ik heb het”. Toen nam hij een stuk papier en schreef erop: “De nieuwe opvatting”. “Dat zal mijn onderwerp zijn”, zei hij tegen zichzelf: “De nieuwe opvatting”.

Twee zondagen geleden had een predikant op de preekstoel gestaan, die de reputatie had dat hij neigde naar het zogenaamde fundamentalisme, en enkele van zijn uitspraken werden belachelijk gemaakt, terwijl de jongeren hem zelfs een “oude kwast” noemden. Door een preek over “de nieuwe opvatting” hoopte de professor op de kans  bepaalde argumenten van deze prediker te weerleggen. Hij wist dat het publiek dit zeer zou verwelkomen.

Nu was het tijd om een ontwerp te maken. Maar daarvoor had hij een bijbelvers nodig. Het was gebruikelijk om als basis van de dienst op zondagochtend tenminste één bijbelvers te gebruiken. Welke moest hij nemen? Tenslotte koos hij voor Handelingen 17 vers 19: “En zij namen hem mee en brachten hem naar de Areópagus en zeiden: Mogen wij weten welke deze nieuwe leer is waarover u spreekt?”

“Dit is een gelukkige keus”, zei de professor voor zichzelf, “want het geeft mij de gelegenheid om iets van mijn kennis in de Griekse geschiedenis en literatuur te laten zien”. Hij begon snel te schrijven. Nadat hij vlug iets schreef over de Areópagus, Mars-Hügel en de Griekse filosofie, schreef hij boven het eerste deel van zijn preek: “De oude opvatting”.

“Er zijn religieuze dingen in een oude opvatting”, zo schreef hij. “Deze oude opvatting kan in het licht van modern wetenschappelijk onderzoek niet meer in stand gehouden worden. Alles wat onze vaderen geloofden, is verouderd. Wanneer de grote theologen van het verleden vandaag in ons leven terugkwamen, zouden ze hun overtuigingen verwerpen en zich bij onze moderne opvatting aansluiten. Maar wat is dan deze oude opvatting precies?”

Hier bood zich de gelegenheid om de uitspraken van de vorige prediker te weerleggen. Hij zou het belachelijke geloof in een onfeilbaar boek noemen. Er was niets onfeilbaars in deze wereld. Onfeilbaarheid zou de totale stilstand van elke vooruitgang betekenen, en dat was onmogelijk. Er kon geen onfeilbaar boek zijn, en er was ook nooit een onfeilbare waarheid of een onfeilbaar persoon. Christus was niet onfeilbaar; Hij maakte Zijn fouten.

Dan, zo dacht de professor, zou hij over het onwetenschappelijk geloof aan een maagdelijke geboorte spreken, dat uiteindelijk niets anders dan een legende was, zonder historisch bewijs. Toen noteerde hij iets over de opstanding van een Mens, Die gestorven was. De beste geleerden hadden dit geloof tegengesproken. Geen redelijk mens twijfelt, zo zou hij betuigen, dat Jezus, Die gestorven is, vandaag niet als een Opgestane leeft, maar in Zijn leringen, Zijn karakter, Zijn mensheid, Zijn leiderschap en Zijn voorbeeld. De oude opvatting van een bestaan ​​na de dood, van een hemel en een hel (hij streepte het woord ‘hel’ door en verving het door ‘een plaats van bestraffing’) kwam vervolgens aan de beurt. Een dergelijk geloof werd eveneens als onzinnig gebrandmerkt. We weten niets over de toekomst. Er is waarschijnlijk een leven na de dood, maar zeker niet in de vorm die de Bijbel leert. We weten er niets van.

Toen kwam hij bij het tweede deel van zijn preek: “De nieuwe opvatting”. „Net als de Atheners toen zijn wij nog steeds op zoek en zijn nu op de goede weg”. Hij schreef steeds sneller, toen hij de verschillende fasen van de evolutionaire theologie van modernisme ontwikkelde …

Caroline, zijn dochter, was ernstig ziek. Haar koorts hield de hele nacht aan terwijl vader en moeder angstig aan haar bed waakten. Keer op keer ging de professor naar zijn studeerkamer en liet zich op zijn knieën voor zijn bureau zakken, waar de notities van zijn toespraak lagen. Toen huilde hij zachtjes en zei: “O God, wanneer U gebeden hoort, red toch mijn kind, mijn enig kind, mijn Caroline”.

De ochtend brak aan en de dokter, die in alle vroegte verscheen, moest teleurgesteld vaststellen dat de toestand van het kleine meisje erg verslechterd was. Zij ademde snel. Soms mompelde ze in haar delirium: “Papa, de heuvel op”. De dokter zag ernstig toe. Hij besloot om enkele uren te blijven.

De professor ging terug naar zijn studeerkamer. Hij wilde bidden, maar hij kon niet bidden.

Een uur later klopte de huisarts, een oude christen, aan zijn deur. De professor sprong op. “En, dokter, hoe is het met haar? Reageert zij op uw behandeling? Zal zij gezond worden?”

De oude man gaf hem geen antwoord. Hij keek in de ogen van de vader en boog toen in stilte zijn hoofd. Eindelijk zei hij: “Kom, professor, en kijk naar haar mooie glimlach. Het gaat nu beter met haar – beter in de zin zoals een christen daarover denkt, dat …” Hij maakte de zin niet af. Ze hadden de ziekenkamer bereikt en Caroline lag daar met haar ogen dicht en een vredige glimlach op haar bleke gezicht. Zij was gestorven.

Het trieste nieuws verspreidde zich snel. Er waren enkele oprechte gelovigen onder de studenten. Toen de nacht viel, verzamelden zij zich onder het kamervenster van de professor en zongen met ingetogen stemmen:

Blijf met mij, Heer, als ’t zonlicht niet meer straalt
Blijf met mij, Heer, als straks de avond daalt.
Als vrienden henengaan in stormgetij,
Blijf Gij ter hulp gereed, o blijf met mij! *

Wat is hier blijvend, dat het hart verheugt?
Ach, nimmer geeft ons d’aarde blijvend vreugd.
Alles snelt henen, glorie gaat voorbij;
Maar Gij, Die niet verandert, blijf met mij! *

Ze wisten niet dat de professor achter zijn bureau zat, zijn toespraak naast zich neergelegd had en al zijn naslagwerken op de boekenplank teruggelegd had. Hij had zijn Bijbel in de hand. Hij had een tekstplaats opgeslagen, die hem van vroeger bekend was en las met tranen in zijn ogen: “Laat uw hart niet ontroerd worden. U gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van mijn vader zijn vele woningen; als het niet zo was, zou Ik het u hebben gezegd, <want> Ik ga heen om u plaats te bereiden. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben” (Joh. 14:1-3).

Buiten klonk het volgende couplet en terwijl hij luisterde, snikte hij zachtjes.

Als in de doodsvallei ik eens zal staan,
En ‘k zie de poorten voor mij opengaan,
En Gij mij d’ ogen sluit, dan juich ik blij:
In leven en dood waart Gij met mij! *

De professor bladerde voor de tweede keer in zijn Bijbel en las opnieuw, deze keer: “Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al sterft hij; en ieder die leeft en in Mij gelooft, sterft geenszins in eeuwigheid. Geloof je dat?” (Joh. 11:25-27). Hij riep met een bevende stem: “O Heer, ik geloof”.

Plotseling gingen hem de ogen open. Hij zag de zinloosheid van de nieuwe opvatting van het modernisme. Hij voelde in zijn hart, dat daarin geen hoop en geen troost voor hem was. Alles wat hij geloofd had, leek hem levenloos, krachteloos en niet in staat om hem dat te geven, wat hij in het uur van de grootste nood het meest nodig had. Hij liet zich op zijn knieën vallen en bad. En wat voor een gebed! Hij beleed zijn dwaling en wierp zich in de armen van zijn vergevende Heer.

Op maandagmorgen gingen ze de heuvel op. De witte met bloemen bedekte kist waarin Caroline’s lichaam rustte, werd door vier faculteitsleden gedragen. De prediker las: “Want dit zeggen wij u door [het] woord van [de] Heer, dat wij, de levenden, die overblijven tot de komst van de Heer, de ontslapenen geenszins zullen vóórgaan. Want de Heer Zelf zal met een bevelend roepen, met [de] stem van een aartsengel en met [de] bazuin van God neerdalen van [de] hemel, en de doden in Christus zullen eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden die overblijven, samen met hen in wolken worden opgenomen de Heer tegemoet in [de] lucht; en zó zullen wij altijd met [de] Heer zijn. Vertroost daarom elkaar met deze woorden” (1 Thess. 4:15-18).

Nadat de kist in de aarde werd neergelaten, trad de vader met gebogen hoofd naar voren en sprak tegen de hele verzamelde menigte: “Vrienden, mijn geliefd kind heeft ons verlaten. Zij is bij Hem, Die voor haar gestorven is, en ik wil Hem voor dit open graf belijden als mijn Heiland, die uit de heerlijkheid van de hemel op aarde kwam om te sterven voor onze zonden, Die begraven werd en op de derde dag is opgestaan en die zal terugkomen om ons in Zijn heerlijke tegenwoordigheid te brengen. Dan zal ik mijn Caroline weer in de armen sluiten. Dit geloof, dat ik voor jullie, beste studenten en collega’s, zo vaak verloochend heb, is het enige geloof dat vrede en hoop schenkt”.

NOOT VERTALER: *

1. Herr, bleib bei mir! Schon ist der Abend da,
die Finsternis bricht ein, bleib Du mir nah!
Rings schwarze Nacht, es sank des Tages Zier.
O Du, der Schwachen Hort, bleib Du bei mir!

2. Des Lebens kurzer Tag gar schnell sich neigt,
der Erde Lust wird matt, ihr Glanz erbleicht.
Nur Wechsel und Verwelken seh ich hier,
O Du, der ohne Wandel, bleib bei mir!

Dit Duitse lied, dat in het oorspronkelijke artikel stond, wordt hier als volgt vrij vertaald:

1. Heer, blijf bij mij! De avond daalt reeds neer
de duisternis breekt aan, blijft U dicht bij mij!
Rondom zwarte nacht, het sieraad van de dag zinkt teniet.
O, U, Beschermer van de zwakken, blijf bij mij!

2. De korte dag van het leven daalt zelfs snel,
de lusten van de aarde worden dof, haar glans verbleekt.
Alleen verandering en verwelking zie ik hier,
O, U, de Onveranderlijke, blijf bij mij!

Alsmede dit couplet:

4. Halt Du Dein Kreuz mir vor, wenn’s Auge bricht,
zerreiß das Dunkel und führ mich zum Licht.
Die Schatten fliehn, dort glänzt des Himmels Tür,
im Leben und im Tod, Herr bleib bei mir!

4. Houd U Uw Kruis mij voor, als het oog mij breekt,
verscheur de duisternis en leid mij naar het licht.
De schaduwen vlieden, daar glanst de hemelpoort,
in het leven en in de dood, Heer blijf bij mij!

Online sinds 20.08.2017

Arno. C. Gaebelein, © www.bibelstudium.de

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW