4 maanden geleden

De Openbaring (21)

Daniël 9 vers 24-27; Mattheüs 24 vers 15-27; Openbaring 13 vers 11-18

 

De profetieën van onze Heer in Mattheüs 24

We hebben gekeken naar het karakter van het eerste beest. Dit stelt het hoofd van de regering van het herstelde Romeinse Rijk voor, dat afgodische aanbidding zal ontvangen. Het tweede beest, de valse Christus, die de Joden misleidt, dwingt de aanbidding af van het eerste beest en zijn beeld. Samen met dit laatste beest vervolgt hij degenen die deze godslasterlijke aanbidding weigeren tot de dood erop volgt. Twee bijbelse passages werpen een licht op deze verschrikkelijke tijd. De eerste is een profetie van onze Heer:

De gruwel van de verwoesting

Mattheüs 24:15-27:

15. Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarvan gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan in [de] heilige plaats, – laat hij die leest, erop letten!1 –
16. laten dan zij die in Judéa zijn, vluchten naar de bergen;
17. laat hij die op het dak is, niet naar beneden gaan om de dingen uit zijn huis te halen;
18. en laat hij die op het veld is, niet terugkeren naar achteren om zijn kleed te halen.
19. Wee echter de zwangeren en de zogenden in die dagen.
20. En bid dat uw vlucht niet ’s winters of op sabbat gebeurt.
21. Want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er niet geweest is vanaf [het] begin van [de] wereld af tot nu toe en er ook geenszins meer zal komen.
22. En als die dagen niet werden verkort, zou geen enkel vlees behouden worden, maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.
23. Als iemand in die tijd tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: hier, gelooft het niet.
24. Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en grote tekenen en wonderen geven om zo mogelijk ook de uitverkorenen te misleiden.
25. Zie, van tevoren heb Ik het u gezegd!
26. Als zij dan tot u zeggen: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen. Zie, [Hij is] in de binnenkamers, gelooft het niet.
27. Want zoals de bliksem uitgaat van [het] oosten en schijn is tot [het] westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn.

Laten we eerst eens kijken naar de omstandigheden waarin deze profetie werd uitgesproken. De Heer Jezus had zojuist tegen de Joden gezegd: “Zie, uw huis wordt aan u <woest> overgelaten. Want Ik zeg u: U zult Mij van nu aan geenszins zien, totdat u zegt: ‘Gezegend Hij die komt in [de] naam van de Heer’” (Matth. 23:38,39). Vervolgens voorzegde Hij de discipelen de verwoesting van de tempel. Zij kwamen naar Hem toe en wilden als Joden weten: “Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding van de eeuw?” (Matth. 24:3). De “voleinding van de eeuw” was een welbegrepen uitspraak die het einde van de heerschappij van de volken betekende, dat wil zeggen het einde van de tijden van de volken. Hiermee verbonden is de terugkeer van de Messias, een periode waarin de Joden Hem zullen aannemen als komende in de naam van de Heer. De profetie van onze Heer in het evangelie van Mattheüs moet daarom worden begrepen als een antwoord op deze vragen. In het evangelie van Lukas verwijst het ongetwijfeld naar de verovering van Jeruzalem door de Romeinse generaal Titus. In het evangelie van Mattheüs zijn zowel de vraag als het antwoord echter verschillend. De profetie van onze Heer heeft ongetwijfeld een dubbele betekenis. Lukas werd door de Heilige Geest aangezet om de profetie over de verovering van Jeruzalem, die relatief dichtbij was, weer te geven. Mattheüs werd door dezelfde Geest geleid om in het antwoord van de Heer op de vragen van de discipelen dat vast te houden, wat zowel Zijn eigen terugkeer als de voleinding van de eeuw betrof.

Het begin van de weeën

Het eerste deel van de profetie gaat over het “begin van de weeën,” die samenvallen met de oorlogen, hongersnoden, plagen en vervolgingen die onder de eerste zes zegels zullen plaatsvinden. Het tweede deel, waaruit het bovenstaande gedeelte is overgenomen, begint met een gebeurtenis die Daniël voorspelde: de “gruwel der verwoesting” die op de heilige plaats zal staan. Daniël beschrijft dit als volgt: “Van de tijd af dat het steeds terugkerende offer weggenomen zal worden en de verwoestende gruwel opgesteld zal zijn, zijn het duizend tweehonderdnegentig dagen. Welgelukzalig hij die blijft verwachten en duizend driehonderdvijfendertig dagen bereikt!” (Dan. 12:11,12). Deze passage duidt op de tijd van Israëls herstel en zegen. Er wordt hem verteld, dat vanaf de afschaffing van het steeds terugkerende offer tot die tijd er 1290 dagen of 1335 dagen zullen zijn. Deze tijdsperioden zijn iets langer dan de 42 maanden of 1260 dagen die in Openbaring worden genoemd, wat wijst op drie perioden. Ten eerste, de drie en een half jaar na deze gebeurtenis, gevolgd door twee perioden van respectievelijk 30 en 75 dagen, tot de volledige vervulling van Israëls bevrijding en zegen.

Deze passage in het evangelie van Matteüs gaat verder met te leren dat een gruwel – waarmee de Bijbel een afgod bedoelt – op een heilige plaats zal staan, in de tempel in Jeruzalem. Dit zal ongeveer drie en een half jaar voor de uiteindelijke bevrijding van Israël zijn. Dit beeld wordt een “gruwel van de verwoesting” of een “verwoestende gruwel” genoemd omdat, zoals we zullen zien in andere profetische passages, de terugkeer naar afgoderij gepaard zal gaan met ellende en verwoesting in de stad Jeruzalem.

Vergelijking van Mattheüs en Openbaring

 

En nu het verband tussen de profetie van onze Heer in het evangelie van Mattheüs en die in het boek Openbaring:

  • In het evangelie van Mattheüs vinden we een afgod die ongeveer drieënhalf jaar voor het einde van de heerschappij van de volken in Jeruzalem is opgericht. In Openbaring zien we hetzelfde (Openb. 13:14).
  • In het evangelie van Mattheüs worden de gelovigen gewaarschuwd door de oprichting van het beeld en opgeroepen om naar de bergen te vluchten. In Openbaring vluchten ze (Openb. 12:6).
  • Het evangelie van Mattheüs beschrijft een ongekende verdrukking die gedurende deze tijd zal heersen. In Openbaring wordt over hen die de oordelen overleven gezegd, dat ze uit de grote verdrukking zullen komen (Openb. 7:14).
  • In het evangelie van Mattheüs wordt de tijd verkort omwille van de uitverkorenen. In Openbaring is de duivel woedend omdat hij weet “dat hij weinig tijd heeft” (Openb. 12:12).
  • In het evangelie van Mattheüs verschijnen valse christussen die wonderen en tekenen zullen doen om de uitverkorenen te misleiden, als dat al mogelijk zou zijn. In Openbaring 13 vers 14 misleidt de valse Christus degenen die op aarde wonen door de tekenen die hij zal doen.
  • In het evangelie van Mattheüs zijn de mensen op zoek naar een Messias op aarde. Ze verwachten niet, dat Christus uit de hemel komt. In Openbaring volgen ze een valse Christus die uit de aarde is (Openb. 13:11).
  • Ten slotte eindigt de beschrijving in het evangelie van Mattheüs met de verschijning van de zoon des mensen op de wolken van de hemel in kracht en grote heerlijkheid (Matth. 24:30). In Openbaring eindigt het tafereel met de verschijning van Christus, die uit de hemel neerdaalt als Koning van de koningen en Heer van de heren, bekleed met majesteit en heerlijkheid en vergezeld van de hemelse legers (Openb. 19:11-16).

De profetie van Daniël

70 jaarweken (Dan. 9:25-27)

De tweede profetie die licht werpt op de betreffende tijdsperiode is de boodschap van de engel Gabriël aan Daniël. Het was het antwoord op het gebed en de belijdenis van Daniël met betrekking tot de schuld en ondergang van zijn volk. “Zeventig weken,” zegt de engel, “zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te beëindigen, de zonden te verzegelen, de ongerechtigheid te verzoenen, om een eeuwige gerechtigheid tot stand te brengen, om visioen en profeet te verzegelen, en om de Heiligheid van heiligheden te zalven” (Dan. 9:24). Op dit punt moeten de boodschappen van Gabriël niet alleen gezien worden als een reactie op het gebed van Daniël over zijn eigen volk en zijn eigen stad. De engel verwijst uitdrukkelijk naar “uw” volk en “uw” stad, waarmee Israël en Jeruzalem worden bedoeld. Israël en Jeruzalem zijn niet zomaar opgenomen in de profetie, maar vormen het directe en centrale thema ervan. Het gaat over de overtredingen van Israël en Jeruzalem die tot een einde komen, evenals hun zonden. De verzoening gaat ook over Israël en Jeruzalem, net als de eeuwige gerechtigheid die voor Israël en Jeruzalem zal worden gevestigd. Wie wil beweren dat dit al gebeurd is? Israël is nog steeds “Lo-Ammi,” – “niet mijn volk” (Hos. 1:9). De verzoening en het herstel zijn nog toekomstig. Zolang dit niet is gebeurd, blijft de profetie onvervuld. Tot die tijd zullen het volk en de stad onder het juk van de volkeren blijven. Verzoening zal plaatsvinden wanneer de Messias komt en Zijn heerschappij over de aarde zal beginnen.

Het Messiaanse koninkrijk is het doel waar profetie naar wijst. Zeventig jaarweken in het handelen van God met Israël zullen voorbijgaan voordat dit doel is bereikt. Er wordt niet gezegd, dat deze jaarweken onmiddellijk zullen beginnen of dat ze ononderbroken zullen zijn als ze eenmaal begonnen zijn. Het is in overeenstemming met de taal van de profetie dat, het werk een tijdje zal rusten en dan zal worden hervat. In feite kunnen we vaststellen, dat de Joden door hun eigen gedrag een tijdelijke onderbreking hebben veroorzaakt. Zo stelde God de vervulling van Zijn beloofde werk uit voor een onbepaalde tijd die tot op de dag van vandaag voortduurt.

7 en 62 jaarweken (483 jaar)

Gabriël gaat verder:

“U moet weten en begrijpen: vanaf de tijd dat het woord uitgaat om te laten terugkeren en om Jeruzalem te herbouwen tot op Messias, de Vorst, verstrijken er zeven weken en tweeënzestig weken. Plein en gracht zullen opnieuw gebouwd worden, maar wel in benauwde tijden. Na de tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn” (vs. 25,26).

De “de benauwde tijden” (letterlijk ’bekrompenheid van de tijden’) verwijst naar de kortste van de twee tijdsperioden. Er is duidelijk een doel voor de verdeling van de periode van 69 weken van jaren op deze manier. Er is weinig twijfel, dat de zeven jaarweken, of 49 jaar, nodig waren om de stad Jeruzalem te herbouwen. De 62 jaarweken, of 434 jaar, verwijzen naar de tussenliggende periode tussen het einde van dit werk en de komst van de Messias. Samen zijn dit slechts 69 jaarweken. Hierna wordt de Messias verworpen. In plaats van Zijn heerschappij op te nemen – wat het doel is waar de profetie op wijst – zal Hij worden weggenomen. Om de tijd van Zijn verwerping te verplaatsen naar het einde van de 70e jaarweek zou betekenen, dat de profetie zichzelf tegenspreekt. Er wordt uitdrukkelijk gezegd, dat de Messias na de 62 weken zal worden weggenomen. Samen met de voorafgaande 7 jaarweken maakt dit een totaal van 69. Wat voor zin zou het hebben om te zeggen, dat de Christus na de 69 jaarweken zou worden weggenomen als Hij in werkelijkheid na 70 jaarweken werd weggenomen? Er is duidelijk nog een tijd van één jaarweek of 7 jaar over, wat de hele periode na de dood van de Messias compleet maakt.

Dit feit en de directe taal van de profetie laten zien, dat de beschreven handelingen – de overtreding tot een einde brengen en een einde maken aan de zonden – niet verwijzen naar de dood van Christus aan het kruis of naar de verlossing die daar tot stand is gebracht. Het gaat om iets anders: de verzoening en het herstel van Israël, dat voortvloeit uit de dood van Christus, maar later zal plaatsvinden.

Is er in de zeven jaar die volgden op de dood van Christus ook maar één gebeurtenis die omschreven kan worden als de beëindiging van de overtreding van Israël en Jeruzalem of die een einde zou hebben gemaakt aan de zonden? Duidelijk niet. Dus deze laatste jaarweek volgt niet direct op de voorgaande 69, maar pas na een tussenliggende periode. Dit is niet moeilijk te verklaren. De Messias, die al Israëls hoop kon vervullen, toonde zich aan het volk van Daniël. Maar in plaats van Hem vreugdevol aan te nemen als hun Verlosser, verwierp het volk Hem en kruisigde Hem. Dus na 69 jaarweken werd Hij weggenomen en had Hij niets, terwijl Zijn volk de schuld van Zijn bloed op zich laadde. Is het een wonder, dat God hen op hun woord nam (Matth. 27:25), hen met verschrikkelijke oordelen beantwoordde en hen aan de kant zette, terwijl Hij een volk uit de natiën verzamelde? Maar “de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk” (Rom. 11:29). Daarom zal Hij, wanneer de tijd van genade voor de volken voorbij is, Zijn onderbroken handelen met Israël hervatten. Dan zal de laatste jaarweek zijn beloop hebben.

De boodschap in Daniël 9 wordt dan voortgezet: “Een volk van een vorst, een volk dat komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten. Het einde ervan zal zijn in de overstromende vloed en tot het einde toe zal er oorlog zijn, verwoestingen waartoe vast besloten is” (vs. 26). Nadat de Messias was weggevoerd, kwam er een verschrikkelijk oordeel over de Joden. Als een vloedgolf verwoestte het Romeinse leger de stad en het heiligdom met verschrikkelijk geweld. Sinds die tijd hebben oorlogen en verwoestingen deze stad geteisterd. Dit zal doorgaan tot het einde, dat wil zeggen tot de periode waarnaar deze profetie verwijst. De Romeinen die de verwoesting van Jeruzalem teweegbrachten, worden beschreven als “een volk van een vorst, een volk dat komen zal.” De komende vorst is dus niet Christus, maar de heerser van het Romeinse Rijk. De profetie heeft nog meer te zeggen over deze heerser.

De laatste jaarweek

“Hij zal voor velen het verbond versterken, één week lang. Halverwege de week zal Hij slachtoffer en graanoffer doen ophouden. Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, zelfs tot aan de voleinding, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste” (vs. 27).

Waar gaat deze week over? De profetie stelt dat er 70 jaarweken moeten verstrijken voor het herstel en de zegening van Jeruzalem en de vestiging van het Messiaanse koninkrijk. Het zegt, dat na de 69 jaarweken de Messias zal worden weggenomen en zijn koninkrijk niet zal beginnen. Er is dus nog één week over. De verwerping van de Messias wordt gevolgd door een lange tussenperiode waarin de tempel wordt verwoest en oorlogen en verwoestingen Jeruzalem teisteren. Hierna wordt nog een jaarweek genoemd. Wat kan deze week anders zijn dan de zeventigste week, die tot dan toe onvervuld bleef, maar nu verschijnt en de onvolledige periode van profetie vervult na deze lange periode van verval en verwoesting? Omdat de andere weken elk een periode van 7 jaar beslaan, moet de laatste week ook 7 jaar duren. De periode die volgt op de verwerping van Christus, zal daardoor een hoogtepunt bereiken, dat zij met een bijzondere periode van 7 jaar eindigt. Dit is de zeventigste jaarweek, waarvan de gebeurtenissen in deze Bijbelpassage worden voorzegd.

Het verbond met Rome

“Hij zal voor velen het verbond versterken, één week lang” (vs. 27).

Tijdens deze week van jaren zal er een verbond worden gesloten tussen de persoon naar wie het vers verwijst en “de velen.” Deze persoon is de “komende vorst.” We hebben al gezien dat hij de heerser van het Romeinse Rijk is, omdat hij de mensen aanvoert die Jeruzalem hebben verwoest. Dit is niet Titus of een andere Romeinse keizer. Geen van hen sloot een verbond met de Joden na de verwoesting van Jeruzalem. Bovendien regeert deze prins in de laatste week van het jaar vóór de vestiging van het messiaanse koninkrijk. Het kan daarom alleen de kleine hoorn zijn, zoals Daniël het elders noemt, of het eerste beest in Openbaring 13. Deze laatste heerser van het Romeinse Rijk zal een verbond sluiten met “de velen”, dat wil zeggen met de massa’s van een bepaald volk. Omdat de focus van de profetie van Daniël op zijn volk en Jeruzalem ligt, kunnen het alleen de Joden zijn. Het karakter van het verbond bevestigt dit, want in het midden van de jaarweek zal hij het verbond verbreken, wat betekent dat “slachtoffer en graanoffer” zullen ophouden en er een afgod zal worden opgericht. Offers en graanoffers wijzen op de herstelde Joodse offerdienst. Dit versterkt het feit, dat het verbond met de Joden zal worden aangegaan en dat de “komende vorst” macht zal hebben in Jeruzalem.

De gebeurtenissen die in de laatste jaarweek zullen plaatsvinden zijn als volgt: De leider van het Romeinse Rijk zal zich voor zeven jaar verenigen met de massa van de Joden. Op basis van dit verbond zullen zij hun eigen godsdienst kunnen uitoefenen onder de bescherming van deze heerser. Aan het einde van de halve jaarweek, dat wil zeggen drieënhalf jaar vóór de heerschappij van de Messias, zal hij het verbond verbreken, een einde maken aan de Joodse eredienst en een gruwel oprichten waaraan Goddelijke aanbidding zal worden verleend. De volgende zin luidt: “Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn.” Dit betekent, dat God deze afgoderij bestraffen zal door een vernietigend leger op Jeruzalem af te sturen. Daniël spreekt over de “verwoestende gruwel,” in hoofdstuk 12 vers 11, en de Heer spreekt over de “verwoestende gruwel” in Mattheüs 24 vers 15. De “verwoester” is de Assyriër of de koning van het noorden. De Joden willen zichzelf tegen deze “wegspoelende gesel” (Jes. 28:15) helpen met een “verbond met de dood” en een “verdrag met het rijk van de dood.” Met andere woorden, ze sluiten een verbond met de vertegenwoordiger van de draak en de godslasteraar die in Openbaring wordt genoemd. De valse Christus, die zich voordoet als profeet en koning van de Joden, is het werktuig van Satan om dit dodelijke verbond te sluiten. Hij introduceert ook de afgodische aanbidding van het beest en zijn beeld, wat de “vernietiger” tegen Jeruzalem laat komen.

Wat Zacharia zegt

Dit duurt “tot aan de voleinding, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste.” De verwoeste stad is Jeruzalem. Haar bevrijding en het einde van de weeën zullen komen op het tijdstip, dat het vernietigende leger zal triomferen, wanneer het de stad zal hebben veroverd en geplunderd en de helft van haar inwoners zal hebben gedeporteerd. De HEER zegt in Zacharia 14 vers 1-9:

Zie, er komt een dag voor de HEERE waarop de buit, op u behaald, in uw midden zal worden verdeeld. Dan zal Ik alle heidenvolken verzamelen voor de strijd tegen Jeruzalem. De stad zal ingenomen worden, de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen verkracht worden. De helft van de stad zal in ballingschap wegtrekken, maar het overige van het volk zal niet uitgeroeid worden uit de stad. Dan zal de HEERE uittrekken en tegen die heidenvolken strijden, zoals de dag dat Hij streed, op de dag van de strijd. Op die dag zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, ten oosten ervan. Dan zal de Olijfberg in tweeën gespleten worden naar het oosten en naar het westen. Er zal een zeer groot dal ontstaan, als de ene helft van de berg naar het noorden zal wijken en de andere helft ervan naar het zuiden. Dan zult u vluchten door het dal van Mijn bergen, want het dal tussen de bergen zal reiken tot Azal. Ja, u zult vluchten, zoals u gevlucht bent voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda. Dan zal de HEERE, mijn God, komen: al de heiligen met U! Op die dag zal het geschieden dat het kostbare licht er niet zal zijn, evenmin de dikke duisternis. Maar er zal één dag zijn, die de HEERE bekend zal zijn, geen dag en geen nacht. Het zal geschieden ten tijde van de avond dat het licht blijft. Op die dag zal het geschieden dat er levend water vanuit Jeruzalem zal stromen, de ene helft ervan naar de zee in het oosten en de andere helft ervan naar de zee in het westen: ’s zomers en ’s winters zal het plaatsvinden. De HEERE zal Koning worden over heel de aarde. Op die dag zal de HEERE de Enige zijn en Zijn Naam de enige.”

Daarmee wordt de “verwoesting” beschreven. Wanneer de laatste oordelen “over de verwoeste” is uitgestort, zal Jeruzalem worden hersteld en een plaats van zegen worden. “Tegen u zal niet meer gezegd worden: verlatene, en tegen uw land zal niet meer gezegd worden: woestenij, maar u zult genoemd worden: Mijn welgevallen is in haar, en uw land: getrouwde; want de HEERE verlangt naar u, en uw land zal getrouwd worden” (Jes. 62:4).

De kleine hoorn, het zevenkoppige beest, de komende vorst – de heerser van het Romeinse Rijk

De overeenkomst tussen de zojuist genoemde profetie over de 70 jaarweken en de profetie die hierboven is beschreven, is opvallend. De kleine hoorn in Daniël 7 zal grote dingen spreken tegen de Allerhoogste, zijn heiligen vernietigen en tijden en wetten veranderen voor een tijd, tijden en een halve tijd, dat wil zeggen voor drie en een half jaar. Het zevenkoppige beest in Openbaring lastert God, voert oorlog tegen de heiligen en ontvangt afgoderij gedurende 42 maanden (drieënhalf jaar). De komende vorst in Daniël 9 verbreekt het verbond met de Joden, schaft de Joodse offerdienst af en vestigt een afgodendienst in de tempel gedurende een halve week, dat wil zeggen eveneens drieënhalf jaar.

De kleine hoorn is de laatste heerser die uit het vierde beest komt. Dit is de laatste vorst van het Romeinse Rijk. Het zevenkoppige beest is de laatste heerser van de ‘zevenheuvelstad’ (Rome). Dit zinspeelt ook op de laatste leider van het Romeinse Rijk. Bij de komende vorst gaat het om de vorst van het volk, dat ooit Jeruzalem en de tempel verwoestte. Dit is ook een verwijzing naar de laatste leider van het Romeinse Rijk.

De kleine hoorn zal blijven bestaan tot het moment waarop het koninkrijk wordt gegeven aan iemand “als een Mensenzoon.” Het zal dus blijven bestaan totdat het koninkrijk van de Messias aanbreekt. Het zevenkoppige beest bestaat totdat Christus komt met de krijgslegers die in de hemel zijn om het te vernietigen en zijn eigen koninkrijk op aarde te vestigen. Het blijft dus bestaan totdat het koninkrijk van de Messias gevestigd is. De komende vorst regeert gedurende de laatste zes maanden vóór de bevrijding van Jeruzalem en het herstel van Israël, dat wil zeggen, dat hij ook blijft bestaan tot de vestiging van het Messiaanse koninkrijk.

De overeenkomst bestaat in elk opzicht. De drie personen die op verschillende manieren worden beschreven als de kleine hoorn, het zevenkoppige beest en de komende vorst zijn heersers over hetzelfde koninkrijk in dezelfde tijd, verschijnen in dezelfde tijdsperiode, hebben dezelfde karaktereigenschappen, begaan dezelfde daden en zullen dezelfde vernietiging ervaren. Alle feiten, gebeurtenissen en verschijnselen bewijzen, dat het om één en dezelfde persoon gaat.

1260 dagen of de tweede helft van de 70e jaarweek

Een andere profetie over de 70 jaarweken zal ons helpen om een belangrijke vraag op te helderen: Zijn de dagen die in deze bijbelse passages worden genoemd werkelijke dagen of vertegenwoordigen ze – zoals anderen aannemen – een andere tijdsduur?

Diverse benamingen

Volgens Openbaring 12 vers 14 wordt de vrouw, die de woestijn in vlucht, daar gevoed “een tijd en tijden en een halve tijd.” In vers 6 van hetzelfde hoofdstuk wordt ze 1260 dagen gevoed. De woorden “een tijd en tijden en een halve tijd” betekenen dus 1260 dagen. Deze tijdsaanduiding vinden we al in de profeet Daniël (Dan. 7:25). Het komt overeen met de Joodse kalender, die het jaar in 12 maanden van elk 30 dagen verdeelt. 1260 dagen komen daarom overeen met 42 maanden van 30 dagen, drieënhalf jaar of een halve week van zeven jaar.

De laatste halve jaarweek van de profetie van Daniël komt daarom overeen met een periode van drieënhalf jaar. Gedurende deze periode zullen de goddeloosheid en afgoderij van het eerste beest openlijk geopenbaard worden. Het is naar deze tijd dat de meeste uitspraken in Openbaring verwijzen (en niet naar een andere langere periode). In die periode zal Jeruzalem worden neergeveld, nadat het verschijnt als het centrum van de plannen van God. Het is ook in deze periode, dat de getuigen verschijnen, het gelovige overblijfsel naar de woestijn vlucht waar ze Gods zorg ervaren en de “gruwel” in de tempel wordt opgericht. De opkomst van de kleine hoorn vindt ook in deze tijd plaats. Het is ook de tijd waarin het beest de macht krijgt over alle volken (13:7-9). Al deze gebeurtenissen vallen in de laatste halve week van het jaar, of de 1260 dagen die een einde zullen maken aan de heerschappij van de volken, het oordeel van God over Zijn uitverkoren volk zullen voltooien en zullen leiden tot de heerschappij van de Messias.

Een politiek en religieus leider

Op basis van het licht, dat de zojuist genoemde profetieën werpen op de huidige passage in Openbaring, kunnen we het historische verloop van deze drieënhalf jaar duidelijk herkennen. Het Romeinse Rijk zal herrijzen onder leiding van een machtige heerser. Daarnaast zal een persoon die door Satan is toegerust met wonderbare macht, zich voordoen als de beloofde Christus en invloed krijgen over de meerderheid van de Joden. Deze zullen al teruggekeerd zijn naar Jeruzalem, de meerderheid in ongeloof, de tempel herbouwd hebben en de oorspronkelijke offerdienst opnieuw ingesteld hebben. Een sterke macht, vergelijkbaar met het Assyrische Rijk in de oudheid, die onder leiding staat van de “koning van het noorden,” zal het teruggekeerde volk bedreigen. Om zichzelf te beschermen zal de meerderheid van de Joden, onder leiding van de Antichrist, een zevenjarig verbond sluiten met de heerser van het Romeinse Rijk. In deze overeenkomst wordt de Joden het recht gegarandeerd om hun religie uit te oefenen. Gedurende deze tijd zal een aantal Joden niettemin de aanspraken van de valse Christus verwerpen en de ware Messias belijden.

Satan op aarde geworpen

Halverwege de zeven jaar vindt er een belangrijke gebeurtenis plaats in de hemel. Satan zal op aarde worden geworpen en met grote woede zal hij de Joden vervolgen die zijn begonnen te getuigen van de komst van de Messias. Hij zal ook de leider van het Romeinse Rijk evenals de Antichrist tegen hen opzetten. De heerser van het Romeinse Rijk, die de machtige macht van Satan zal hanteren, zal het verbond met de ongelovige Joden verbreken. Het offeren aan God zal worden verhinderd en in plaats daarvan zal afgoderij worden ingevoerd. De antichrist zal deze maatregel ondersteunen door zijn wonderbare macht te gebruiken om zijn volgelingen te misleiden en hen ervan te overtuigen een beeld van het beest op te richten en te aanbidden. Wanneer deze afgod is opgericht, zullen de gelovige Joden die op de Messias wachten Jeruzalem in grote haast ontvluchten en hun toevlucht zoeken in de woestijn. Daar zullen ze, ondanks de pogingen van de duivel om hen te vernietigen, Gods bescherming en zorg ervaren gedurende deze drieënhalf jaar van overheersing door het Romeinse Rijk. Anderen, voor wie vluchten onmogelijk is of die door God voorbestemd zijn om als getuigen op te treden, zullen in Jeruzalem blijven. Daar zullen ze vervolgd worden door de Antichrist en zijn Romeinse bondgenoten. Velen van hen zullen sterven.

Een nutteloos pact voor wederzijdse bijstand

Het verbond tussen de ongelovige Joden en het Romeinse Rijk zal een invasie van het noordelijke leger niet kunnen afwenden. Vanwege de hervatte afgoderij zal het als een gesel het land overspoelen en verwoesting brengen. Het zal Jeruzalem al veroverd hebben wanneer Christus plotseling verschijnt om het gelovige overblijfsel van Zijn volk te redden. Zijn plotselinge verschijning brengt het keerpunt. Het leger uit het noorden zal worden vernietigd. Het beest en de antichrist zullen in de vuurzee geworpen worden – maar op een ander moment (Openb. 19:20). Het gelovige Joodse overblijfsel zal worden hersteld en samen met het gelovige overblijfsel van de andere stammen van Israël onder de zegen van de heerschappij van de Messias komen. Deze resultaten kunnen worden afgeleid uit andere bijbelpassages. Openbaring gaat alleen over het oordeel van God over het beest, de antichrist en degenen die hen zullen volgen. Hiervan wordt verslag gedaan in een later deel van dit Bijbelboek. In de tussentijd gaan andere taferelen voor ons open.

 

NOTEN:
1. Dit is het met inzicht overwegen; elders begrijpen.

Thomas B. Baines; © www.haltefest.ch

Jaargang 2011 – Bladzijde: 113.

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW