1 jaar geleden

De gemeente van God (2) – hoofdstuk 4-5

De gemeente van God

Haar waarheden en grondbeginselen

 

HOOFDSTUK 4

De aankondiging van de gemeente

 

De Heer legde Zijn discipelen de vraag voor: “Wie zeggen de mensen dat de Zoon des mensen is?” (zie Matth. 16:13-19). Op hun antwoord vroeg Hij hun: “U echter, Wie zegt u dat Ik ben?” Daarop antwoordde Petrus: “U bent de Christus, de Zoon van de levende God.” — Op deze verklaring antwoordde onze Heer: “Gelukkig ben jij, Simon, Bar-Jona, want vlees en bloed heeft je dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader die in de hemelen is. En ook Ik zeg je dat jij Petrus (Grieks: petros = steen of stuk rots) bent; en op deze rots (Grieks: petra = een rots; waarmee de Heer Zichzelf bedoelt) zal Ik Mijn gemeente bouwen, en [de] poorten van [de] hades (het dodenrijk)1 zullen haar niet overweldigen.”

ZIJ WERD NIET OP PETRUS GEBOUWD

De Heer gebruikt hier een woordspeling, die uit de Griekse tekst, waarvan wij onze vertaling hebben, blijkt, en als volgt kan worden weergegeven: “jij bent Petros en op deze Petra zal Ik Mijn gemeente bouwen.” — In zijn eerste brief (1 Petr. 2:5) zegt Petrus, dat alle heiligen — en daarbij sluit hij zichzelf in — ”als levende stenen gebouwd (worden), als een geestelijk huis.” En Paulus verklaart: “Want niemand kan een ander fondament leggen, dan wat er ligt, dat is Jezus Christus” (1 Kor. 3:11). Het is een grove dwaling, indien de Rooms-Katholieke Kerk leert, dat de gemeente op Petrus is gebouwd. 

CHRISTUS, DE ROTS VAN HET HEIL

Neen, in werkelijkheid is zij op Christus, de Rots van het heil gebouwd. Christus Zelf wordt als het fundament van de gemeente aangeduid. Toch wordt ons op een andere plaats gezegd, dat de gemeente “gebouwd is op het fondament der apostelen en profeten” (Ef. 2:20). Ook de apos-tel Paulus bevestigt: “ik heb het fondament gelegd” (1 Korinthe 3:10). — De Schrift spreekt zichzelf nooit tegen, want zij is, evenals haar Goddelijke Auteur, volmaakt, en alles komt met elkaar overeen.

DRIE FUNDAMENTEN?

Men zou nu kunnen vragen: zijn er drie fundamenten? De verklaring is hoogst eenvoudig. Door de dood aan het kruis heeft Christus het fundament tot ons heil gelegd, een werk, waaraan niets kan worden toegevoegd. Daar echter de geredde ziel, die in hetgeen Christus heeft gedaan in veiligheid rust, geestelijke opbouw nodig heeft, werd een leerfundament gelegd. Hier begint het onderricht, en wel eerst door het mondelinge woord der apostelen en profeten van het Nieuwe Testament (Hand. 2:42). De leer werd toen verder uitgewerkt en tenslotte in volstrekte, blijvende vorm in de brieven van Paulus neergeschreven. Het zienderogen groèiende geestelijke huis rust dus op Christus, Zijn heil en Zijn leer, die ons door de apostelen en profeten zijn meegedeeld. Nooit en te nimmer zullen de “poorten der hades” (de macht van het dodenrijk) de gemeente overweldigen.

DE TOEKOMSTIGE GEMEENTE

Geloofd zij de Heer! Door de eigen uitspraken van onze Heer weten wij, dat het hier de toekomstige gemeente, die tot dat tijdstip niet bestaan had, betreft. Zij moest iets volkomen nieuws zijn. — Zij kon onmogelijk verschijnen, voordat Christus gestorven, begraven en verrezen was en vóór, als gevolg daarvan, de Heilige Geest op deze aarde kwam. Hij (de Heilige Geest) is het, die Zich van de mensen door de prediking van het evangelie bedient en zo de gemeente vormt. Van Hem gaat de kracht voor het getuigen uit (Hand. 1:3). Hij zal overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel, en Hij is het, die de Christus openbaart, zonder Wie niemand kan worden gered. Op gelijke wijze zegt de Geest en de Zoon: “want zonder Mij kunt u helemaal niets doen” (Joh. 15:5). — “Zie, het Lam van God” (Joh. 1:29) is de boodschap aan een zondaar, wie zijn zondige toestand duidelijk is geworden. De blik vol geloof op de Gekruisigde, en de overtuiging van het hart, want “Christus heeft eenmaal voor [de] zonden geleden, [de] Rechtvaardige voor [de] onrechtvaardigen” (1 Petr. 3:18), dat is de rechtvaardiging van de zondaar voor God (Rom. 3:23-26). Zalige redding!

WAAR BLIJVEN DE HEILIGEN VAN HET OUDE TESTAMENT?

Dat zij geen deel van de gemeente vormen, mogen wij met beslistheid aannemen. Desondanks zijn zij door het bloed van Christus verlost; bezitten het nieuwe leven en zullen samen met de gemeente aan veel deelachtig zijn, dat God voor degenen, die Hem liefhebben, heeft bewaard. Wellicht komen zij met Johannes de Doper als “de vrienden van de Bruidegom” (zie Joh. 3:29) en zijn zij als ‘eregasten’ “tot het bruilofsmaal van het Lam” uitgenodigd (Openb. 19:9), dit enorme feest, dat Christus en Zijn bruid betreft.

Er zijn dingen, waarover God niet in bijzonderheden heeft gesproken, doch die ons in het hiernamaals duidelijk zullen worden (Joh. 13:7).

NOG IETS ANDERS

Nog iets anders heeft een verklaring nodig. Nergens gebruikt God het woord “GEMEENTE/KERK” in de zin van een gebouw, door mensenhand gemaakt. In het algemeen spraakgebruik passen wij het woord dikwijls in deze betekenis toe, en dat is één van de vele fouten, die ten opzichte van de Goddelijke dingen worden gemaakt. De Schrift toont, dat de gemeente niet alleen “oren” heeft (Hand. 11:22), maar ook “bidt” (Hand. 12:5) en “vervolgd” kan worden (1 Kor. 15:9). Hieruit blijkt duidelijk, dat MENSEN en geen BOUWWERKEN worden bedoeld.

ZEVEN BIJZONDERE FEESTEN

Zeven bijzondere feesten worden in Leviticus 23 opgesomd; zij waren voor het toenmalige Israël voorgeschreven en moesten — op vastgestelde tijden over het jaar verdeeld — worden gehouden. Zij hadden ten opzichte van de ontwikkeling van het raadsbesluit van God voor de Israëlieten een profetisch karakter en verborgen waarheden, die de gemeente aangaan; waarheden, die men toen niet kende, doch die in het licht van het Nieuwe Testament thans geopenbaard zijn geworden.

  1. Het Paasfeest: de herinnering aan Israëls bevrijding uit Egypte. “Want ook ons pascha, Christus, is geslacht” — hetgeen wij in het avondmaal gedenken. (1 Kor. 5:7; 11:23-26).
  2. Het feest van de ongezuurde broden; dit volgde onmiddellijk op het Paasfeest, als al het zuurdeeg (symbool van de zonde) weggedaan was. Van gemeenschap en heilige levenswandel als gevolg van de bevrijding — toen en nu — is hier sprake.
  3. Het feest van de eerstelingen; de eerste rijpe vruchten van de oogst werden God geschonken. — Het zaad was uitgezaaid, stierf, en in opstanding kwam het rijpe koren. — Op gelijke wijze kwam Christus, Die “als de graankorrel” stierf en in de opstanding “veel vrucht” heeft gedragen, want Hij redde een menigte van zondaren. “Christus als eersteling; daarna die van Christus zijn” (Joh. 12:24; 1 Kor. 15:23).
  4. Het Pinksterfeest; 50 dagen na het feest van de eerstelingen, wanneer de gehele oogst was binnengebracht, door twee met zuurdeeg gebakken beweegbroden zinnebeeldig voorgesteld. — Pinksteren (Hand. 2) vond precies 50 dagen na de opstanding van Christus plaats met de komst van de Heilige Geest, de Formeerder van de gemeente. Er is van twee broden sprake, omdat de gemeente uit Joden en heidenen is gevormd. Zuurdeeg wordt er bij vermeld, omdat er zich in de gemeente nog steeds zuurdeeg (altijd een symbool van de zonde) bevindt (1 Joh. 1:8; 3:5).
  5. Het feest van het geklank; was een bijzondere gele-genheid om samen te komen en getuigenis af te leggen. — Profetisch gezien is het de hereniging van het reeds lange tijd verstrooide Israël, nadat de gemeente voltooid is en opgenomen in heer-, lijkheid (Num. 29:1; Lev. 23:24).
  6. De grote verzoendag; volgde onmiddellijk op het vorige, en karakteriseert het leed, het berouw en de reiniging van het volk Israël.
  7. Het loofhuttenfeest; doelt op de rust, die geheel Israël in het duizendjarige rijk zal genieten. Christus regeert dan en met Hem de gemeente.

Dit zijn in korte trekken van God wondervolle bedoelingen met Zijn aardse volk, Israël. Tezelfder tijd openbaren zij zeer kostelijke dingen voor de gemeente, het hemelse volk.

 

HOOFDSTUK 5

Pinksteren: het ontstaan van de gemeente

 

Het tweede hoofdstuk van de Handelingen der apostelen begint met de woorden: “En toen de dag van het Pinksterfeest werd vervuld.” — Gods profetische klok houdt zich precies aan de tijd; God is vóór noch achter op de door Hem vastgestelde tijd. God is altijd punctueel. — Christus stond op de morgen ná de Joodse sabbat uit de doden op; dus op de eerste dag der week, of de achtste dag. Vijftig dagen na deze sabbat brengen ons wederom naar de eerste dag van de week, waarop het Pinksteren was. — Op deze wijze vervult zich precies het zinnebeeld volgens Leviticus 23. — Dat was het begin van wat de dienst van de Geest genoemd wordt [2].

DIENST VAN DE GEEST

Deze dienst van de Geest kwam in de plaats van het oude, met Mozes gesloten verbond, genoemd: “de bediening van de dood met letters op stenen gegraveerd” (zie 2 Kor. 3:6-18). Dat, wat ten leven bestemd was (“doe dat en u zult leven”), werd door de ervaring bewezen dodelijk te zijn. “… maar toen het gebod kwam, leefde de zonde op, maar ik stierf” zegt Paulus in Romeinen 7 vers 9. — Verder lezen wij: “(want de wet heeft niets tot volmaaktheid gebracht), en anderzijds [de] invoering van een betere hoop” (Hebr. 7:19). Het was “een schaduw van de toekomstige goederen” (Hebr. 10:1), en deze dingen zijn thans in Christus vervuld. De opstanding is door meer dan vijfhonderd betrouwbare getuigen bevestigd. (1 Kor. 15:6). Onze Heer had door veel tekenen getoond te leven (Hand. 1:3) en aan Zijn discipelen beval Hij: “… u echter, blijft in de stad totdat u wordt bekleed met kracht uit [de] hoogte” (Luk.24:49). Daarmede bedoelde Hij de komst van de Heilige Geest, die kracht schenkt tot getuigenis. — 

GEEN VERDER “AARZELEN”

Het woord “totdat” toont duidelijk, dat na de komst van de Heilige Geest geen verder “aarzelen,” geen langer wachten op een andere “doop in de Geest” meer nodig was. De derde Persoon van de Drieëenheid is gekomen; Zij woont “bij” en “in” de gemeente en ook in elk van haar leden afzonderlijk (Joh. 14:9-17). Het geloof aanvaardt dit feit. De openbaring van de macht van de Geest in en door ons is evenredig aan onze overgave aan God. (Rom. 6:13). “Bedroeft de Heilige Geest van God niet” (Ef. 4:30). —

VERVULD ZIJN VAN DE GEEST

Het vervuld zijn van de geest is in gelijke mate voor het huiselijk leven éven nood-zakelijk als voor het verrichten van onze dagelijkse werkzaamheden of voor de verkondiging van – en het onderwijzen in het Woord. De echtheid van het vervuld zijn met de Geest, herkent men aan de vrucht, namelijk: “liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing” (Gal. 5:22,23). Door deze vruchten weten wij, wie vervuld is en wie niet. Vele mensen vergissen zich zeer, doordat zij dit niet zien, maar ook, omdat zij hiervan een verkeerde voorstelling hebben en menen, dat dit “vervuld zijn” eenvoudig een macht betekent om wonderbare dingen met grote resultaten te verrichten. Zij zijn van mening dat men, voor zover men zulke dingen niet doet, ook niet “vervuld” is.

DE KOMST VAN DE GEEST

Godsdienstige Joden uit alle volken onder de hemel waren in Jeruzalem bijeengekomen. (Hand. 2:5), om het oude Pinksterfeest te vieren. Weinig vermoedden zij, wat hen wachtte. De apostelen en enige anderen waren allen gemeenschappelijk bijeen. “En er kwam plotseling uit de hemel een geluid, als van een geweldige, voortgedreven wind en deze 

vulde het hele huis waar zij zaten. En er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen. En zij werden allen vervuld met [de] Heilige Geest en begonnen in andere talen te spreken, zoals de Geest hun gaf uit te spreken” (Hand. 2:2-4). — “Toen nu dit geluid was ontstaan, kwam de volksmenigte samen en raakte in verwarring, want ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken. En zij waren buiten zichzelf en verwonderden zich en zeiden: Zie, zijn niet allen dezen die spreken, Galileeërs? Hoe horen wij [hen] dan ieder van ons in zijn eigen taal waarin wij geboren zijn?” (Hand. 2:6-8). 

DE GAVE VAN DE TALEN

Op die dag werden door mensen, die tot dusver slechts hun eigen taal kenden, ogenschijnlijk 15 verschillende talen gesproken. — God, Die in Babel tot verwarring en verstrooiing van het volk plotseling nieuwe talen had gegeven (Gen. 11), schenkt nu, in één ogenblik, deze discipelen andere talen, opdat zij de “grote daden van God” zouden verkondigen. — Terwijl het eerste feit een veroordeling was en splitsing en verstrooiing ten gevolge had, betekende de tweede gebeurtenis een daad van genade, die tot éénheid en sámenvoeging leidde. — Sedert de tijd van de apostelen is het niet meer voorgekomen, dat een mens een nieuwe taal werd gegeven zonder deze te moeten leren. — Missionarissen weten dat heel goed. — Deze gave was voor het eerste optreden van de nieuwe gemeente karakteristiek en evenals de macht, wonderen te doen, een noodzakelijk teken voor het feit, dat de nieuwe beweging van de hemel kwam. De huidige aanspraak, die verschillende sekten op het spreken door talen (tongen) maken, is niets anders dan een verdraaiing van hetgeen op Pinksteren gebeurde; het is een hysterisch gesnater, dat nóch door de sprekers, nóch door de toehoorders wordt begrepen.

DE EERSTE SLEUTEL VAN PETRUS

De Heer had Petrus “de sleutels van het koninkrijk der hemelen” gegeven (Matth. 16:19). — Sleutels dienen tot het openen van deuren, en twee ontving hij er. De eerste gebruikte hij op de dag van Pinksteren, toen hij de deur tot het koninkrijk der hemelen voor de grote menigte der Joden opende, hij die “Christus als de Gekruisigde” predikte, en wel met zulk een overtuigende en geweldige kracht van de Heilige Geest, dat 3.000 gelovige Joden op dezelfde dag door de geopende deur gingen en het heil van God aannamen. (Hand. 2:41). Kort daarop was het getal 5.000, en daarna werd de menigte zó groot, dat zij eenvoudig als “menigten, zowel van mannen als van vrouwen” werd aangeduid (Hand. 5:14).

Tot dié tijd was er nog geen enkele heiden aan de gemeente toegevoegd, doch slechts Joden, omdat aan de Joden het evangelie het eerst moest worden gepredikt (Rom. 1:16).

HET VISIOEN VAN PETRUS

Acht jaar later had volgens vermelding in de Schrift Petrus een visioen. Een zeker voorwerp werd als een groot laken uit de hemel op de aarde neergelaten, waarin al de viervoetige en kruipende dieren van de aarde waren en de vogels van de hemel. En er geschiedde een stem tot hem: “Sta op, Petrus, slacht en eet!” Maar Petrus zei: “In geen geval Heer, want nooit heb ik iets onheiligs of onreins gegeten. En weer [klonk] een stem tot hem, voor [de] tweede keer: Wat God gereinigd heeft, zult jij niet voor onheilig houden” (Hand. 10:9-16). Dit gebeurde driemaal en maakte indruk op Petrus, die van Joodse vooroordelen doordrongen was. “… en terstond werd het voorwerp opgenomen in de hemel.” Terwijl het laken de boodschap van het Goddelijk heil symboliseerde, waren met de schepselen, die Petrus zag, de heidenen van iedere stand of rang — van de adel tot de allergeringste bedoeld. Allen in het laken waren nu niet meer “onheilig en onrein,” doch waren voor de hemel geschikt gemaakt. — Hoe wonderlijk is toch de genade en de herscheppende macht van God!

DE TWEEDE SLEUTEL VAN PETRUS

Terwijl Petrus besluiteloos de betekenis van dit visioen overwoog, kwamen bij hem afgezanten van een Romeinse hoofdman uit Cesaréa aan, die hem wilden halen. Deze hoofdman over honderd had namelijk eveneens een visioen gehad, waardoor hij de opdracht ontving, Petrus te laten halen; “Die zal woorden tot u spreken, waardoor gij zult behouden worden, gij en uw gehele huis” (Hand. 11:14).

Petrus — inmiddels overtuigd — maakte zich reisvaardig en ging met hen mede. Toen hij bij de hoofdman, over honderd aankwam, bemerkte hij, dat deze al zijn familieleden en naaste vrienden — allen heidenen — bijeen had geroepen. Nadat de hoofdman de redenen, waarom hij Petrus had laten roepen, uitvoerig uiteen gezet had, eindigde hij met de woorden: “Wij zijn dan nu allen aanwezig voor God om alles te horen wat u door de Heer is bevolen” (Hand. 10:33). — Toen verkondigde Petrus zijn heidense toehoorders het evangelie, en allen geloofden zijn woorden en ontvingen de Heilige Geest (Hand. 10:44).

Op deze wijze maakte Petrus van zijn tweede sleutel gebruik en opende het koninkrijk der hemelen voor de heidenen, zoals hij op het Pinksterfeest voor de Joden had gedaan.

Nu was de gemeente uit Joden en heidenen tot stand gebracht en had van de Heer opdracht ontvangen het evangelie onder alle volken te verkondigen. (Matth. 28:18-20). — Een vervolging, die na de steniging van Stéfanus was begonnen, had de gemeente, die tot dusver haar middelpunt in Jeruzalem had, verstrooid (Hand. 8:1) en de gelovigen, nu “gezanten voor Christus” (2 Kor. 5:20), “gingen [het land] door en verkondigden het woord” (Hand. 8:4).

DE OPDRACHT AAN DE LEDEN VAN DE GEMEENTE

Wij zullen het karakter van de opdracht, zoals deze in Mattheüs 28 vers 18-20 gegeven wordt, nader beschouwen.

  1. “… Mij is gegeven alle macht in hemel en op <de> aarde. Gaat dan heen … .” Gesteund door Goddelijke volmacht en in de kracht van de Heilige Geest, gingen zij heen.
  2. “… maakt alle volken tot discipelen … ,” dat wil zeggen onderwijst de waarheid aangaande de menselijke verdorvenheid en de heilsmiddelen van God door het evangelie, door de vergeving van de zonden te verkondigen voor hen die geloven.
  3. “… hen dopend tot de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest … .” Op het belijden van het geloof in Christus volgt de doop door onderdompeling; het symbool van hun dood, begraven worden en opgestaan met Hem, om van nu af in een nieuw leven te wandelen (Rom. 6:3,4).
  4. “… en hen lerend te bewaren alles wat Ik u heb geboden”; dat wil zeggen de bekeerden te vormen door ze te bevestigen in elke leer, die de gemeente betreft.
  5. “En zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw.”

Dit alles voerden de eerste christenen met grote getrouwheid uit.

VERWAARLOZING VAN DEZE OPDRACHT

Maar deze opdracht is sedert lang min of meer verwaarloosd. Ook is er veel lauwheid bij de uitvoering van deze opdracht betoond. Als eenmaal de oogst in zijn geheel binnen-gehaald is, zal de Heer met al Zijn dienaren, al naar gelang de opdracht die Hij hun gegeven heeft, afrekenen. De beloning zal op grond van bewezen trouw — niet echter op grond van zichtbaar succes — worden toegekend. De arbeid van de evangelist behoort niet eerder als volledig afgesloten te worden beschouwd, dan wanneer de geredden gedoopt en in gemeenschap zijn opgenomen. Iá dat gebeurd, dan begint het werk van de herder en leraar, die de kudde moet weiden en onderrichten. — Op deze wijze werd tenminste in het begin gehandeld, toen de gezanten in de gehele wereld uittrokken; en de zegeningen waren buitengewoon groot. Alle pionierswerk behoorde zich tot op de dag van heden door het Goddelijke, oorspronkelijk vast-gelegde bevel, te laten leiden. — Wij willen daarom de ware aard van een gezant nader beschouwen.

DE WARE AARD VAN EEN GEZANT

Hij is iemand die in vredestijd door het ene land naar een ander land wordt gezonden. Alle staatkundige aangelegenheden van zijn land worden door hem aan het buitenlandse hof medegedeeld. Zijn taak is, zijn soeverein en zijn land op een waardige en getrouwe wijze te vertegenwoordigen, en bij de vreemde staat op iedere denkbare wijze een zo gunstig mogelijke indruk te wekken. Gedurende zijn verblijf in het vreemde land heeft hij geen enkel deel aan de politiek; omdat hij geen genaturaliseerd onderdaan is, is hij niet gerechtigd het kiesrecht uit te oefenen. Zijn politieke belangen liggen anders. Nochtans mag hij de wetten van het land, waarin hij zich bevindt, niet overtreden. — Het staat hem vrij, alle mensen goed te doen en iedere vriendelijkheid en hoffelijkheid, die hij bewijst, zal men waarderen. — Mochten er moeilijkheden tussen de beide landen ontstaan, die tot oorlog zouden kunnen leiden, dan is de laatste stap voor de vijandelijkheden, het terugroepen van de gezant. — Hoe zeer toch heeft de gemeente gefaald in het naleven van deze karakteristieke eigenschap als gezant van Christus.

Door Hem in de wereld uitgezonden om de ‘blijde boodschap’ van de vrede uit te dragen, zijn zij vreemdelingen zonder burgerrecht en zonder aards aanzien, zij zijn niet geroepen om mensen te verbeteren, noch stemgerechtigd, maar zij moeten “alle menselijke instellingen” onderdanig zijn en alle mensen goed doen. — Conflicten tussen hemel en aarde hebben altijd bestaan. De gezanten worden waarschijnlijk spoedig teruggeroepen; dan wordt de oorlog verklaard en Gods oordelen zullen volgen (2 Kor. 5:18-21; Joh. 17:14-16; 1 Petr. 2:11-17; Joh. 18:36; Fil. 3:20; — burgerschap).

 

NOTEN:
1. Hades is, net als sjeool in het oude testament, een zeer vage aanduiding voor de verblijfplaats van de geesten van de doden (verg. Luk. 16:23), wel te onderscheiden van de ‘hel’ (geheel), de plaats van het uiteindelijke en eeuwige oordeel (verg. 10:28; 25:41).
2. Noot van de vertalers: Niet het nieuwe verbond zelf, maar de zegeningen van dit verbond.
Romeinen 9 vers 4 laat zien, dat de verbonden voor Israël zijn, en Romeinen 15 vers 27 leert ons, dat de heidenen de geestelijke goederen (de zegeningen van dat nieuwe verbond) van Israël reeds deelachtig zijn, zolang Israël nog niet onder de “band van het verbond” is teruggebracht (Ezech. 20:37).

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW