De 10 geboden (2-slot)
In het artikel “Christus en de wet” (zie nummer 24) wordt duidelijk gemaakt dat en waarom de wet noch voor onze redding noch als onze levensregel gebruikt kan worden. Aan de hand van de praktische voorbeelden werd echter ook duidelijk dat wij als Christenen de diepste zin van de 10 geboden in haar wezenlijk aspecten vervullen, wanneer wij Christus, onze nieuwe Maatstaf, door de kracht van de Geest tot werking laten komen … Wat hebben dan de “letterlijke” geboden in Exodus 20 respectievelijk Deuteronomium 5 nog voor betekenis? Of, ruimer gezien: Welk nut kunnen wij uit de boeken van de wet als geheel trekken? Zijn zij voor ons als Christenen vandaag zonder betekenis en vatten wij het enkel als historisch document, geldig voor Israël, op? Wanneer “alle Schrift” nuttig is om te leren (2 Timotheüs 3:16), wat zeggen ons dan deze vele voorschriften en aanwijzingen? …
Voor Christenen zonder betekenis?
4. “Gedenkt de sabbatdag”
Op geen enkele plaats in het nieuwe testament worden wij opgeroepen tot het houden van de sabbat6. En toch heeft het ons veel te zeggen: terwijl de andere geboden ook naar buiten toe zichtbaar tot eer van God en tot zegen van de mensen dienden, werd bij dit gebod uitsluitend de gehoorzaamheid van het volk op de proef gesteld7. Zij moesten hun God gehoorzamen, omdat Hij hun Schepper en omdat Hij hun Bevrijder8 was. Zijn wij bereid, onze God te gehoorzamen? Niet uit dwang, maar in navolging van onze Heer die de geboden van Zijn Vader gehouden heeft en in Zijn liefde bleef (Johannes 15:10). Wij Christenen mogen uit liefde gehoorzaam zijn!
5. “Eert uw vader en uw moeder”
Direct aan het begin van de “tweede tafel” van de wet, waar het gaat om de omgang met elkaar, wordt het terrein van het generatieconflict aangesproken. Naast de letterlijke herhaling in Efeze 6:2 is hier ook aan onze geestelijke ouders te denken. Eren wij hen, doordat we dat praktiseren wat zij ons voorleven (of voorleefden)? Of hebben wij het geestelijke, bijbels gegronde erfgoed als vuilnis aan de kant gezet en gaan we eraan voorbij? Zijn wij bereid bij een generatieconflict binnen de brusterkring aan “de ouderen onderdanig” (1 Petrus 5:5) te zijn?
6. U zult niet doodslaan
Hebben wij nog nooit iemand gedood? Overbodige vraag? Paulus schrijft: “Want de zwakke, de broeder om wie Christus gestorven is, gaat om uw kennis verloren” (1 Korinthe 8:11). En de Heer zegt in Mattheüs 5:21-26 hoe juist haat het eigenlijke motief voor een moord is9. Hebben we alle medebrusters* lief uit ongeveinsde broederliefde? En onderzoeken wij ook, of ons gedrag misschien andere Christenen geestelijk ten gronde zou kunnen richten?
7. U zult niet echtbreken
De verhouding tussen God en Zijn volk wordt in het Oude Testament met een huwelijk vergeleken10. Israël heeft haar – meermalen – verbroken. En de ergste vorm van de kerk wordt ook met een “grote hoer” (Openbaring 17:1) vergeleken. Hoe staat het met onze “eerste liefde”11 tot de Heer Jezus? Wordt zij geleidelijk aan minder, of is ze al verkoeld? Laten we dan naar Hem teruggaan, Hem in het Woord opnieuw ontdekken en (weer) leren liefhebben!
8. U zult niet stelen
Ook uit het Nieuwe Testament leren we, dat we niet meer stelen moeten!, maar tegelijk meer doen mogen, namelijk onderkennen waar en hoe wij de noodlijdende brusters helpen kunnen (Efeze 4:28). En hoe ziet het er met diefstal onder Christenen uit? Hoe snel zijn we in gevaar anderen hun eer, hun aanzien aan te tasten, of ook hun geestelijke goederen als onze eigen aan te prijzen!
9. U zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste
Deze uitspraak hangt nauw met de voorafgaande samen. Berichten wij correct, met genegenheid en op de juiste toon over onze broeder? Of “kleuren” wij het bericht overeenkomstig onze persoonlijke zienswijze en zetten de broeder zo in een verkeerd daglicht? Hoeveel onheil hebben wij misschien daardoor al aangericht? Petrus roept ons op “alle kwaadsprekerijen” af te leggen (1 Petrus 2:1). Laten we daarmee vandaag (opnieuw) beginnen!
10. U zult niet begeren
De zegen van de ander ook te willen bezitten, kan men zeker positief als aansporing tot het zelf vergaderen van schatten in de hemel waarderen. Maar wanneer wij jaloers worden op het bezit en arbeidsveld van de ander, wordt ons zelf de vreugde ontnomen – en de medebroeder zullen we ook nauwelijks meer zo vriendelijk ontmoeten als voorheen. Laten we leren dankbaar te zijn voor dat, wat de Heer in onze medebruster bewerken kon. Dan zullen we gelijktijdig erkennen, welke taken en zegengebieden ons de Heer schenkt (Romeinen 12:3-4).
Wanneer wij de 10 geboden (en ook andere plaatsen van de wet) vanuit dit perspectief als “geestelijk aansporingen” beschouwen, zal het tot nut voor een goede onderlinge band als brusters en tot eer van onze grote God dienen. Zo zal Christus in ons gestalte krijgen (Galaten 4:19). Een heerlijk doel voor ons allen!
Martin Schäfer
NOTEN:
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW