13 jaar geleden

Bijlage bij de cursus “De toekomst”, les 7

Bijlage bij de cursus “De toekomst”, les 7

Heden zult u met Mij in het paradijs zijn

Over het lot van de mensen na de dood heersen vandaag in onze (zogenaamde) Christelijke landen volledig verschillende meningen. Voor een deel steunt men daarbij op kerkelijke tradities, voor een deel geeft men aan openlijk ongeloof uitdrukking, welke het Christelijke gedachten-goed steeds duidelijker overstemt. Daarbij geeft het Woord van God, de Bijbel, duidelijke en onmiskenbare aanwijzingen over dat, wat met de mens na zijn sterven gebeurt. De bijbel steunt slechts gedeeltelijk de nog gebruikelijke mening dat overledenen “in de hemel” komen.

In Lukas 16 vers 22-31 licht de Heer Jezus de sluier op, die over het hiernamaals hangt, en toont ons, dat het leven van de menselijke ziel met de dood niet definitief afgesloten is. Maar de mensen gaan in ieder geval niet allen naar dezelfde plaats, zoals al werd verklaard (zie Job 3:13-19). De rijke man in het verhaal van de Heer, die zijn leven lang nooit tijd had voor het Woord van God en Zijn genade, sloeg zijn ogen op in de hades. Lazarus, in het leven arm en ellendig, maar in God geloofde (zijn naam betekent “God helpt”) werd door de engelen in de schoot van Abraham gedragen.

Voordat wij ons in detail met de verblijfplaats van de gelovige zielen bezighouden, willen wij kort beschouwen, welk lot de ongelovigen treft. Het Woord van God geeft ons daartoe enkele korte gegevens. Maar zij zijn genoeg om om ons gehele ernst van de toekomst van diegenen te tonen, die zich in dit leven geen tijd namen om hun zonden en hun gehele zondige leven zonder God Hem te belijden en tot de Heer Jezus en Zijn volbrachte werk aan het kruis van Golgotha de toevlucht te nemen. Lukas 16 vers 22 en 23 toont ons niet de eeuwige verdoemenis, maar wat onmiddellijk na de dood gebeurt.

Van de rijke man wordt gezegd, dat hij “in pijnen” was. Hijzelf getuigt, dat hij pijn leed in deze vlam. Van een heilige vrede of een slaap van de ziel kan dus geen sprake zijn. De rijke man vraagt Abraham om verlichting, die hem echter niet kan worden verleend. Op de gedachte, dat hij die plaats zou kunnen verlaten, komt hij al helemaal niet. Daaruit blijkt duidelijk, dat er in die andere wereld geen boetedoening en geen bekering, maar ook geen verandering van de pijnlijke toestand van de ongelovigen meer zijn zal. Ook daar wordt het evangelie van de genade van God niet verkondigt, want daar bestaat een grote kloof tussen gelovigen, die vandaag dit evangelie te verkondigen hebben, en die ongelovigen, “zodat zij die van hier naar u zouden willen gaan, dat niet kunnen”, zoals Abraham zegt.

De ongelovigen zullen dan pas die plaats van ondraaglijke pijn verlaten, als zij vóór de grote witte troon komen, om daar door Hem te worden geoordeeld te worden, die hier op deze aarde hun Redder wilde zijn. Hun einde zal in de poel van vuur zijn, de tweede dood, de toestand van het eeuwig verlaten zijn van God (Openb. 20:11-15; 21,8).

Wij beschouwen nu het deel van de ontslapen gelovigen, waartoe Lazarus behoort. Aangezien de Heer Jezus in Lukas 16 tot een Joods publiek sprak, gebruikte Hij ook een beeldspraak, die zijn luisteraars konden begrijpen. Aldus wordt de verblijfplaats van ontslapen Lazarus de “schoot van Abraham” genoemd. Voor de Joden was deze uitdrukking het toonbeeld van de zaligheid en de zegen. Deze plaats was onmiddellijk na zijn lichamelijke dood het deel van Lazarus.

Daarnaast zij opgemerkt: Het feit, dat Lazarus na zijn dood met dezelfde naam wordt genoemd, toont ons duidelijk aan dat hij, hoewel buiten het lichaam, altijd nog dezelfde persoon was. Hij zal het ook na zijn lichamelijke opstanding en in al eeuwigheid zijn.

Lazarus wordt in de schoot van Abraham getroost over alles, wat hij in zijn leven moest lijden. Ook liet God het niet toe, dat hij nog eens op deze aarde moest terugkeren, om aan de broers van de rijke man de boete te prediken.

In Lukas 23 vers 43 toont de Heer Jezus ons nog duidelijker, waar de Zijnen zijn, die deze aarde verlaten hebben. “Heden zult u met Mij in het paradijs zijn”, zegt Hij tegen iemand, die in  de Gekruisigde de reine en onschuldige erkende. Tot Hem nam de opgehangen misdadiger de toevlucht, doordat hij zichzelf veroordeelde en God rechtvaardigde. Op grond van Zijn werk aan het kruis kon de Heer Jezus hem een plaats beloven, die dezelfde naam draagt als de plaats, die de eerste mens eens door zijn ongeloof en zijn ongehoorzaamheid verloren had: het paradijs. Maar hij zou niet alleen daarheen gaan, neen, hij mocht de ziel van zijn Heer daarheen begeleiden, en wel als vrucht van de arbeid van Zijn ziel.

Daarmee wordt het ook gelijk duidelijk, dat de ziel van onze Heer in de tijd toen Zijn heilig lichaam in het graf lag, in geen geval in de hel lag. Want dat zou betekenen, dat het paradijs in de hel zou zijn. Zeker lezen wij in Handelingen 2 vers 27 en 31, dat door de Heer Jezus profetisch gezegd is, dat God Zijn ziel niet in de hades laten zou. Deze schijnbare tegenspraak laat zich echter gemakkelijk oplossen, als wij de uitdrukking “hades” niet als een plaatsaanduiding opvatten, maar veelmeer als de toestand van de ziel, die van haar lichaam gescheiden is. Deze toestand van de gelovigen en de ongelovigen is gelijk, maar dat betekent nog lang niet, dat hun zielen zich op dezelfde plaats respectievelijk in dezelfde toestand bevinden.

Veelmeer zegt het Woord van God ons zelf, waar het paradijs is, waar de Heer Jezus na Zijn kruisiging was en waar ook de Zijnen zijn, die tot op de dag van de komst van de Heer om de Zijnen op te nemen door de dood gaan. In 2 Korinthe 12 vers 2-4 vertelt ons de apostel Paulus, hoe hij tot in de derde hemel, in het paradijs, opgenomen werd. Het paradijs, deze plaats van onuitsprekelijke zaligheid, die de mens op deze aarde helemaal niet zou kunnen dragen, bevindt zich dus in de ongeschapen hemel (in tegenstelling met de aardse atmosfeer en het heelal). Paulus wist niet of hij daar in het lichaam of buiten het lichaam was geweest. Daaruit schijnt te volgen, dat het bezit van het lichaam voor het verblijf op die plaats geen noodzakelijke voorwaarde is. Zo is ook het argument ongeldig, dat beweert, dat de Heer niet in dat hemelse paradijs geweest zou kunnen zijn, omdat Hij immers later naar de hemel opgevaren is. Hij was gelijk in de geest daar (Luk. 23:46). Maar later is Hij als de Opgestane met een verheerlijkt, menselijk lichaam naar de hemel opgevaren.

Het paradijs wordt ook nog in het Openbaring 2 vers 7 vermeld, waar de Heer Jezus belooft: “Wie overwint, hem zal Ik te eten geven van de Boom des levens, die midden in het paradijs van God staat”. Het paradijs blijft dus ook bestaan als de dood en de hades in de poel van vuur ten einde zullen gekomen zijn. Allebei, dood en hades, zijn gevolgen van de zonde: de dood, die het lichaam eist, de hades als toestand van de van het lichaam gescheiden zielen. Zij, die het evangelie van God niet gehoorzaamd hebben, zullen ten oordeel opgestaan zijn (Joh. 5:29) en hun eeuwig verblijf in de poel van vuur gevonden hebben, waar ook de duivel en zijn engelen zijn (Matth. 25:41).

De verlosten zullen dan opgestaan of veranderd zijn en, met een heerlijkheidslichaam bekleed, in de gelukkige tegenwoordigheid van de Heer ingetreden zijn, bij Wie zij voor eeuwig blijven zullen (1 Thess. 4:17). Maar ook de al ontslapen gelovigen zijn nu bij de Heer, bij Christus, waar het verreweg het beste is (Fil. 1:23) en waar zij zoals wij, de levende gelovigen, de komst van de Heer Jezus Christus verwachten, “Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam” (Fil. 3:21). Dan zullen ook wij, die nog hier zijn, het ervaren, wat de ontslapenen nu al genieten, dat de kortstondige, lichte verdrukking, ons een alles overtreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid bewerk (2 Kor. 4:17), en “dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden” (Romeinen 8.18)

Hoe ernstig en troostvol spreekt toch het Woord van God tot ons! Ernstig tot allen, die tot nu toe nog niet met hun schuld en hun zondige leven tot de Heer Jezus gekomen zijn. Hij, “die de sleutel van de dood en de hades” heeft (Openb. 1:18), zal hen eens uit de graven roepen, nadat hun zielen reeds in ondraaglijke pijn geweest zijn. Zij zullen vóór Hem als Rechter verschijnen moeten, en niemand zal zijn rechtvaardige straf ontgaan. Vandaag nog roept de Heer Jezus iedereen op, met belijdenis van zijn schuld zonder enige terughouding tot Hem te komen, om vergeving en eeuwig leven te ontvangen.

Eeuwige troost en hoop, die niet bedriegen kan, stromen uit het betrouwbare Woord van God allen toe, die in de Heer Jezus geloofden. Ja, de Heer wil niet, dat zij bij het ontslapen van een van hun geliefden bedroefd zijn, “zoals ook de anderen, die geen hoop hebben” (1 Thess. 4:13). “Zo dan, troost elkaar met deze woorden” (1 Thess. 4:18).

Uit: “halte fest”, jaargang 1988, bladz. 125 (E.H.)

* * *

De derde hemel en paradijs zijn twee verschillende begrippen. De derde hemel is de plaats, tot welke men opstijgt; het is een graad van de verhoging; het paradijs daarentegen drukt brengt meer het wezen van deze plaats tot uitdrukking: Het is een tuin van vreugde.

De hemel of de hemelse gewesten is de plaats, waar onze zegeningen zich bevinden; dit wil eenvoudig zeggen, dat zij niet op aarde zijn. Wij worden eerst in de lucht opgenomen, om met de Heer samen te komen, en dan zullen wij het huis van de Vader intrekken. Dan gaat het voor ons niet meer om de hemel, want “het huis van de Vader” is het hoogste begrip, dat wij daarvan kunnen hebben.

Uit: “halte fest”, jaargang 1965, artikel “die Himmel, das Paradies und das Vaterhaus” (J.N.D).

* De tekst-aanhalingen zijn grotendeels uit de Herziene Staten Vertaling.

© Frisse Wateren – rm

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW