“Daarom moeten wij des te sterker ons richten naar wat wij gehoord hebben, opdat wij niet misschien afdrijven” (Hebr. 2:1).
Wij leren uit de natuur
Vaak kunt u op een of andere oever in Scandinavië een dode boomstronk vinden, die ooit aan de oostelijke grens van Peru en Colombia in het Amazonegebied viel. Zo maakte hij een reis van duizenden mijlen door Zuid-Amerika en vervolgens door de Atlantische Oceaan naar het noorden, waarheen hij afgleed.
Dit stuk hout was weliswaar levenloos en had uit zichzelf geen manifestatie van energie, maar afhankelijk van de kracht van de elementen die het omgaven, bereikte het eindelijk een plek die op een enorme afstand van het beginpunt lag, en dat allemaal vanwege afdrijven.
We lopen, net zoals deze boomstronk, groot gevaar om in afdrijven te geraken, mee te worden gesleept door allerlei wind van leer en door de golven van de omstandigheden. Deze waarschuwing voor de de gelovigen dateert niet van vandaag … Het aan de gelovigen eenmaal geleerd geloof is een onveranderlijk en blijvende zaak. Maar het gevaar bestaat, dat we afstand nemen van de goddelijke waarheden. Het is niet, zoals het al eens vertaald is, dat deze waarheden ons ontglippen; nee, wij zijn degenen die ervan afdrijven.
Afdrijven kan langzaam beginnen
Dit afdrijven gaat langzaam en geleidelijk voort; we letten er in eerste instantie niet op, en daarom is dit meer te vrezen dan een plotselinge, hevige klap. Het grootste deel van de gelovigen weerstaat met volle kracht de open aanvallen van de vijand om hen van de waarheid te beroven; zelfs de verlegen en zachtmoedige gelovigen zijn in staat om te weerstaan, wanneer iets dergelijks gebeurt.
Maar terwijl wij tegenover dieven, die proberen in te breken en te stelen, alert zijn, zijn we allemaal geneigd om de motten en de roest hun gang te laten gaan, terwijl zij in het geheim knagen. We onderschatten het effect van de in de christenheid luidende meningen met betrekking tot de manier waarop we de openbaringen van de Schrift beschouwen. Maar ongemerkt vermindert ons respect voor de uitspraken van God; ons vertrouwen daarin wordt ondermijnd. We kunnen deze verandering nauwelijks vaststellen: het afdrijven is begonnen, het verval en de loochening zullen volgen.
Een voorbeeld uit de vroege dagen van de gemeente
We hebben bij de aanvang van de gemeente een voorbeeld van de neiging om af te drijven. Deze beweging, in het begin onmerkbaar, begon in Antiochië, verspreidde zich dan snel, zo zeer zelfs dat Petrus, Barnabas, en vele andere joodse christenen, van de waarheid van het evangelie mee weggezogen werden. Hoe was het dan begonnen? Nou, door Petrus, die met recht als een van de pijlers van de gemeente werd beschouwd. Naar Antiochië gekomen, scheidde hij zich van de broeders uit de heidenen, door een onderscheid tussen hen en zichzelf te maken, omdat zij geen Joden waren (Gal. 2). Andere Joden volgden het voorbeeld van de apostel.
Het lijkt misschien alsof het weinig betekenis had, dat Petrus sprak tot de Joodse broeders als Joden, en de anderen als broeders uit de volken behandelde, volgens de wereldlijke gewoonte van zijn volk. Maar als hij zo handelde, verstoorde Petrus wat hij zelf door de prediking van het Evangelie had opgericht, namelijk dat God nu tussen Jood en Griek geen verschil maakt (Hand. 15:8,9).
Zo onbeduidend misschien het handelen van Petrus schijnen mag, zo was de apostel Paulus in staat te zien in welke richting het afdrijven zich voor hem voltrok. Hij legde uit dat Petrus en zij, die bij hem waren, “niet recht wandelden naar de waarheid van het Evangelie” (Gal. 2:14). … Maar dankzij de energieke en beslissende actie van Paulus werden zij die begonnen waren af te wijken, gehinderd in het opgeven van de waarheid verder te gaan. Dit incident wordt in de Schrift als een waarschuwing voor ons verteld, zodat wij ons ervoor hoeden niet te worden meegesleept door de huidige menselijke meningen en door populaire theologie.
Vrees voor mensen is een groot kwaad!
Petrus was bang voor wat de Joodse broeders zouden zeggen (Gal. 2:12), en hij viel in de strik van vrees voor mensen. Ook wij kunnen door de meningen van anderen beïnvloed worden en zo van het onderwijs in overeenstemming met de bijbel en van de praktijk, die we van God ontvangen hebben, afwijken.
Het is goed onze wegen vaak te beproeven en ons ervan te vergewissen, dat we ons niet van de Schrift verwijderd hebben, die onze onfeilbare Gids is. Laten we, elk voor zichzelf, het volgende vragen:
Heel praktische vragen
Bent u nog steeds zo zeker, zoals u het geweest bent, dat de Heer Jezus Zelf in het midden van de twee of drie is, die vergaderd zijn tot Zijn Naam? Of ontstaat in uw gedachten enige twijfel omtrent deze zaak? Bent u afgeweken van die gelukkige ervaringen, die u eens in de gemeente van Zijn heiligen gehad hebt?
Neemt u aan de samenkomsten tot gebed en overdenking van het Woord even regelmatig deel als vroeger? Of bent u van deze gewoonte afgegleden en zoekt u, indien mogelijk, een goede reden om afwezig te zijn?
Is uw bijdrage aan de collectes minder groot, hoewel uw inkomen gestegen is? Bent u vergeten dat u een beheerder van de goederen van uw Meester bent, en laat u de gedachte opkomen, dat anderen u in deze plicht vervangen kunnen?
Heeft uw huis nog steeds de reuk van de godsvrucht die het ooit had? Of hebt u gemerkt dat anderen, die godsvruchtig belijden te zijn, het lezen van het Woord, het gebed en het zingen van liederen in het gezin niet meer beoefenen? Geeft u dat het excuus om van uw kant deze noodzakelijke gewoonten in uw huis op te geven?
Ziet u uw verantwoordelijkheid om uw kinderen op te voeden in de tucht en vermaning van de Heer? Of bent u daar ook van afgedwaald, en hebt u deze taak op andere schouders gelegd?
En houdt u in uw dagelijkse activiteiten het uw gegeven woord als bindend? Gedraagt u zich ten opzichte van anderen als zelfgenoegzame mensen, door alleen vlak voor hun ogen te dienen? En houdt u zich met praktijken bezig, die vandaag misschien algemeen gebruikelijk, maar laakbaar zijn?
Zegen gezocht!
Laten we er zeker van zijn, geliefden, dat wanneer we van de waarheid afdrijven, die we ooit kenden en waaruit we leefden, we geen duidelijke zegen van God beleven. Zijn Woord is: “Bekeer u toch, ieder van zijn slechte weg. Maak uw wegen en uw daden goed” (Jer. 18:11).
William J. Hocking
Geplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW