Aanbidding: les 8 – Israël
We hebben ontdekt dat God al in een zeer vroeg stadium, ten tijde van het Oude Testament, een plaats uitgekozen heeft – in het land Moria – waar Hij Zijn naam zou laten wonen. We willen in deze en de volgende lessen naspeuren, wat de Bijbel nog allemaal over deze plaats te vertellen heeft.
In de derde les, hebben we gezien hoe God Zijn volk Israël uit Egypte verlost heeft, opdat zij Hem in de woestijn dienen (in de praktijk aanbidden) zou. Deze dienst bestond uit het brengen van offers in de woestijn. Maar God had Zich voor dit volk, dat Hij verlost had uit de slavernij in Egypte, nog een ander doel voorgenomen, want de woestijn was immers slechts bedoeld als een tijdelijke verblijfplaats. De definitieve plaats, waar ze hun dienst aan God uitoefenen zouden, was het reeds aan Abraham beloofde land Kanaän wat bestemd was voor hen.
Voor we verder gaan, willen we Deuteronomium 12 opmerkzaam doorlezen. Het hoofddoel van Deuteronomium is de voorbereiding van het volk Israël op de doortocht door de Jordaan en de intocht in het land Kanaän. Ook moesten ze voorbereid worden op het bezit van de zegeningen die daar op hen wachtten. Zegeningen die van God komen, kunnen echter alleen op de grondslag van gehoorzaamheid genoten worden. Gehoorzaamheid brengt zegen, ongehoorzaamheid brengt vloek en oordeel aan.
1. a. Hoe lang bevond het Volk Israël zich in de woestijn? …….. jaar.
b. Waar vinden we dat in Exodus en waar in Handelingen?
…………………………………………………………………………………………………………
2. Toen de omzwerving van het volk Israël ten einde liep, wendde Mozes zich met vier lange toespraken nog eens tot het volk. Deze toespraken vormen samen de inhoud van het boek Deuteronomium. Het 12e hoofdstuk, dat u inmiddels waarschijnlijk aandachtig gelezen hebt, is gewijd aan wat het volk met betrekking tot de uitoefening van de eredienst in het beloofde land allemaal in acht moest nemen. “De plaats die de HEERE zal uitkiezen” als plaats van aanbidding, komt in dit boek vanaf hoofdstuk 12 vers 5 in totaal 21 keer voor. Deze plaats was Jeruzalem, hoewel de naam van de stad in de vijf boeken van Mozes niet voorkomt. Het zou nog meer dan vier honderd jaar duren, totdat David aldaar een altaar bouwde, en Salomo de tempel bouwde.
a. Wat zegt Mozes in Deuteronomium 12 vers 8 over de manier waarop het volk God in de woestijn gediend had?
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
b. Moesten zij in het beloofde land, waar zij spoedig zouden binnentrekken, zo verder gaan?
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
c. Wat leren we van de profeet Amos, hoofdstuk 5 vers 25 en 26 over de woestijnreis van het volk Israël?
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
3. Welke plaats moesten zij opzoeken (Deut. 12:5)?
……………………………………………………………………………………………………………………
4. Wat zou er op deze plaats moeten zijn (Deut. 12:26, 27)?
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
5. Wie zou deze plaats naar hun offers kijken (vs. 18a)?
……………………………………………………………………………………………………………………
6. Wat zouden ze daar, voor het aangezicht van God, doen? U vindt de antwoorden in vers 7:
……………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………….
Wie moet bij alle bovenstaande activiteiten betrokken zijn?
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
Wat moest men allemaal God op de voorgeschreven plaats brengen? (Deut. 12:6)
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
7. Welke waarschuwing wordt in Deuteronomium 12 vers 13 en 14 uitgesproken?
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
8. Wat beloofde God aan hen die gehoor gaven aan Zijn inzettingen (Deut. 12:28)?
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
In een van de vorige lessen hebben we in Romeinen 15 vers 4 gelezen: “Want alles wat eertijds geschreven is, is tot onze onderwijzing eerder geschreven …”. Wat we in Deuteronomium 12 gelezen hebben, gaat ons ook persoonlijk aan. Het geeft ons belangrijke informatie over hoe en waar we aanbidden moeten. Het is uiterst belangrijk dat we ons in dit soort vragen ook laten leiden door het Woord van God. Nooit mag daarbij onze eigen mening maatgevend zijn! Wij zijn hier echter op de bodem van het Oude Testament, maar het meeste wat het Oude Testament zegt over de dienen van God, geeft ons op een beeldende wijze waardevolle aanwijzingen, hoe wij vandaag moeten aanbidden. Zo zijn bijvoorbeeld de omvangrijke leringen over het slachtoffer aan het begin van Leviticus leidend voor onze aanbidding.
9. Dus als wij God, onze Vader, iets willen aanbieden, dat passend is om Zijn hart te verblijden, dan
kunnen wij niet ……………………………………………………..……………………………
………………………………………………………………………………………. (Deut. 12:8)
moeten wij de plaats zoeken, die ………………………………………………………..
……………..………………………………………………………………………………………………
om daar Zijn …………………………………………………………………. (Deut. 12:5)
……………..………………………………………………………………………………………………
mogen wij niet ……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………….. (Deut. 16,16b,17)
mogen wij …..………………… en ons …….……………… voor het aangezicht
van de Heer, wij en ……………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………….. (Deut. 12:7)
geldt ook voor ons de waarschuwing uit Deuteronomium 12 vers 32:
“………………………..……………………………………………………………………………….
……………..………………………………………………………………………………………………”.
10. Met betrekking tot de plaats waar “God Zijn naam vestigt”, doet Mozes de volgende oproep aan de mensen (Deut. 12:5):
naar die plaats moet u ……………………………………………………………
en daarheen moet u ………………………………………………………………
Om deze plaats te vinden vandaag, hebben we in de eerste plaats de Bijbel nodig, en wat heel belangrijk is, een hart dat gehoorzaam en onderdanig is aan God. Als iemand een oprecht verlangen heeft om deze plaats te vinden en ook te zoeken, zal God hem daarbij helpen en alle hindernissen uit de weg ruimen!
11. Weet u wie deze plaats als eerste in het Oude Testament gezocht en ook gevonden heeft? Dat was David! Probeer erachter te komen hoeveel jaar er tussen de Deuteronomium 12 en het begin van de regering van David liggen: …………. Jaar. Deze vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Daarom komen we u met wat informatie te hulp. De uittocht uit Egypte vond ongeveer 1445 vóór Christus plaats, en het begin van de regering van David ligt ongeveer op 1012 vóór Christus. De gebeurtenissen in Deuteronomium speelde zich volgens Deuteronomium 1 vers 3 in het veertigste jaar na de uittocht uit Egypte af.
Zo heeft dan God ook vandaag een plaats gekozen, waar de Heer Jezus beloofd heeft in het midden, dat betekent persoonlijk aanwezig te zijn. Dit is waar mensen samenkomen “in Zijn naam” of “tot Zijn naam heen”. Hij draagt ons, u en mij, op deze plaats op te zoeken. Ach, hoe lang het duurt soms dat een gelovige zich vermant om deze wens van onze God en Vader, en van onze Heer Jezus Christus te vervullen! We komen vaak niet verder dan ons met onze persoonlijke geestelijke behoeften bezig te houden en ons naar de zegeningen van het geloof uit te strekken, hetgeen zeker waard is om naar te streven. Maar zouden wij toch ook steeds meer naar de wensen van onze Heer vragen! De zegen zal dan des te groter worden!
12. Zoals de meeste mensen namen en talrijke plaatsnamen in het Oude Testament, heeft ook de naam “David” een betekenis. David betekent: “geliefde”.
• Welk beroep had geleerd David?
……………………………………………………………………………………………………………………
• Waar oefende hij zijn beroep uit (1 Sam. 16:4)?
……………………………………………………………………………………………………………………
In de volgende les zullen we ons iets uitgebreider met David bezighouden.
* * *
Het altaar van de tegenwoordige tijd (Hebr. 13:10)
“Wij hebben een Altaar waarvan zij die in de tabernakel dienen, niet bevoegd zijn te eten”. Wat moeten we daarmee? Wat is het altaar van de tegenwoordige tijd? Het is een altaar dat uitsluitend en alleen bestemd voor het brandoffer, voor de dienst die door dankzegging en aanbidding bepaald wordt. De Joden hadden een altaar voor het zoenoffer. We hebben een dergelijke altaar niet. Christus heeft Zichzelf eenmaal op de verzoeningsaltaar geofferd, en wij, als priesters, naderen nu een altaar van dankzegging en aanbidding. Wij zijn ons ervan bewust dat het bloed van het Lam van God vergoten is. Wij dienen een altaar, waarvan we weten dat de zonde teniet gedaan is, weggevaagd, en achter onze rug geworpen is, en we brengen op dit ons altaar een gedurig lofoffer. Maar allen, die terugkeren naar de dienst zoals dit met de tabernakel verbonden was, hebben geen recht, geen bevoegdheid, als priester aan het altaar van de tegenwoordige tijd te staan.
© Bibelkurs.com
Geplaatst in: Bijbelcursussen
© Frisse Wateren, FW