“Want wij weten, dat als onze aardse tent waarin wij wonen, afgebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, een eeuwig [huis], in de hemelen.”
Oud worden! Dit is een gedachte die veel mensen afschuwelijk vinden. Wat ondernemen zij toch om het onvermijdelijke proces van degeneratie van het menselijk lichaam uit te stellen of te vertragen! Ze hopen een soort elixer (een wonderdrankje) te vinden, dat een eeuwigdurende jeugdigheid belooft.
Voor de gelovige heeft de wet van het verval die van toepassing is op de uiterlijke mens een nieuwe betekenis. Zijn lichaam is verlost en zal eens worden veranderd in gelijkvormigheid van Christus’ lichaam van heerlijkheid (zie Fil. 3:21). Tot die tijd staat zijn lichaam in dienst van God tot Zijn heerlijkheid: Hij heeft het reeds tot een woonplaats van de Heilige Geest gemaakt (1 Kor. 6:19).
De uiterlijke mens, die aan verval onderhevig is, staat tegenover de innerlijke mens, het onstoffelijke deel van ons wezen, dat met God verbonden is. Wat een overwinnende noot klinkt er uit de woorden van Paulus: “Daarom worden wij niet moedeloos; maar al raakt onze uiterlijke mens in verval, toch wordt onze innerlijke van dag tot dag vernieuwd” (2 Kor. 4:16)!
De innerlijke mens put nieuwe kracht uit een onuitputtelijke Bron; het is alsof hij elke dag wordt geschapen door de kracht van de Geest die het leven van Jezus in hem werkzaam maakt.
Elke droefheid over het verval van ons uiterlijke kleed vermindert naargelang onze huidige waardering van en vreugde over de komende heerlijkheid. Als zijn ziel zich afwendt van wat vergankelijk is en zich verheugt op wat onzichtbaar en eeuwig is, wacht de gelovige op de Heiland Die hem zal bekleden met een lichaam van Zijn heerlijkheid.
© The Good Seed
Geplaatst in: Christendom, Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW