2 Koningen 6:1-3
– De leerling-profeten zeiden tegen Elisa: Zie toch, de plaats waar wij voor uw ogen wonen, is voor ons te krap.
Laten wij toch naar de Jordaan gaan en ieder daarvandaan een boomstam nemen, en er een verblijfplaats voor ons maken om er te wonen. En hij zei: Ga maar.
En een van hen zei: Gaat u toch alstublieft mee met uw dienaren. En hij zei: Ik ga zelf mee. – 2 Kon. 6:1-3 (HSV)
Elisa, de oude profeet, deed het anders. Toen de kinderen der profeten kwamen en zeiden: “De plaats is voor ons te eng; laat ons toch tot aan de Jordaan gaan”, ging hij mee.
Bij de Jordaan hakten ze bomen om. Daarbij liet één van de kinderen van de profeten zijn gereedschap, het ijzer dat hij geleend had, in het water vallen. In zijn nood schreeuwde hij tot Elisa. Die wierp een stuk hout in het water en liet het ijzer drijven.
Wat waren de kinderen van de profeten geweest zonder Elisa? Hulpeloos! Wat was Elisa zonder de jonge mensen geweest? Eenzaam! Zo vulden ze elkaar aan.
Ja, waar oud en jong zo samengaan in de gemeente, daar is zegen. Dan is er ook in de nood een hulp aanwezig, want men betrekt de Heer Jezus in de problemen. En wanneer Hij er is, dan kan zelfs het ijzer drijven. Hij heeft volkomen medegevoel met de angst van een arm, menselijk hart, ook wegens een verloren handgereedschap. Hoe onbeduidend het verlies ook mag zijn, het ontroert Zijn hart.
Het wonder mag ons onbetekenend schijnen, maar het is een wonder der liefde. De wereld zal misschien deze gebeurtenis met een spottend lachen lezen en vraagt misschien: Waarom deelt God ons zulke kleinigheden mee? Maar de gelovige begrijpt deze liefdevolle zorg en verheugt zich daarover met aanbidding. Hij weet dat God vóór hem is, en dat Hij, Die Zijn eigen Zoon voor ons heeft overgegeven, ons met Hem alles schenkt, ook harmonie onder oude en jonge gelovigen.
Geplaatst in: Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW