Jozua 1 vers 9; Jesaja 43 vers 1,2; Markus 5 vers 36; Lukas 12 vers 32
Ieder mens kent wel angst. Als zwak wezen met beperkte middelen wordt hij voortdurend geconfronteerd met vijandige, overweldigende omstandigheden, die hij niet kan voorkomen. Hij is bang voor ziekte en dood, maakt zich zorgen over zijn bestaan en hoe hij moet rondkomen en is bang voor het spook van de oorlog, die voor hem spoedig tastbare vormen aanneemt en dan weer verdwijnt, afhankelijk van de berichten die hij hoort of leest.
Voor de christen komen er nog meer verzwarende omstandigheden bij: hij wordt door de wereld gehaat en zelfs vervolgd als hij zijn Heer in trouw volgt en Hem dient. Als hij de belangen van het koninkrijk van God boven zijn eigen aangelegenheden stelt, dan ligt de grote zorg voor het werk van de Heer en het gemeenschappelijke getuigenis van de Zijnen op zijn zwakke schouders.
Hoe kan hij met goede moed doorgaan met zo’n zware last? De Heer roept hem toe:
“Wees niet bang, geloof alleen!” (Mark. 5:36)
De natuurlijke mens kent alleen wat zichtbaar is. Hij vertrouwt uitsluitend op aardse hulpbronnen: op zijn eigen kracht en wijsheid, op zijn bekwaamheid, op relaties met invloedrijke mensen en dergelijke dingen. Zijn hart is van God afgeweken en hij stelt “een schepsel tot zijn arm.” – En wat is daarvan het gevolg? Het Woord zegt van zo iemand: hij is “vervloekt”. Hij zoekt hulp en “ziet niet wanneer het goede komt” (Jer. 17:5,6).
Hierin is hij als Elisa’s dienaar in Dothan, die aanvankelijk niets anders zag dan “paarden en strijdwagens en een groot leger” dat “hem omsingelde” en die in angst uitriep: “Ach, mijn heer! Wat moeten wij doen?” (2 Kon. 6:14-17).
Met Elisa, zijn meester, was het heel anders. Deze man van geloof had een ander perspectief. Daarom kon hij zijn knecht toeroepen: “Wees niet bevreesd, want die bij ons zijn, zijn méér dan die bij hen zijn.” In de kracht van de Geest zag hij de berg vol paarden en strijdwagens van vuur rondom hem. Zijn dienaar was vol rusteloosheid en angst bij het zien van de flitsende wapens van de naderende vijand. Maar hij was vervuld van een hemelse vrede en een goddelijke moed in het aangezicht van de onvergelijkbaar krachtigere legers van de hemel om hem heen, die voor het natuurlijke oog verborgen bleven.
Hoe komt het toch, dat wij gelovigen zo vaak bang zijn en alleen een onafwendbare nederlaag voor ons zien?
Komen we dan niet in zo’n toestand terecht, wanneer we te veel in het zichtbare en te weinig in geloof leven? We zuchten over onze tastbare lichamen, jammeren over de aardse omstandigheden, zijn op de hoogte van de zichtbare achteruitgang van het christelijke getuigenis en volgen misschien zelfs met bezorgdheid de ontwikkeling van politieke omstandigheden. Maar daarbij verzuimen we de omgang met God en het blijven in Jezus. Is het dan geen wonder, dat het ons op een gegeven moment ontbreekt aan licht en kracht uit het heiligdom? Dit licht kan ons niet vullen en verwarmen als we maar af en toe op de noodknop drukken, als onze omgang met de Heer beperkt blijft tot een incidentele noodoproep. Het geheimenis van de Heer – de vertrouwelijke communicatie of de vertrouwelijke omgang is voor degenen die Hem vrezen (Ps. 25:14), die gewoon zijn in het heiligdom van de Heer te leven. Daarom vinden we zoveel verzoeken, aanwijzingen en voorbeelden in het Woord van God om in geloof te wandelen, om naar het onzichtbare te kijken:
- “Het geloof nu is [de] zekerheid van wat men hoopt, [de] overtuiging van wat men niet ziet” (Hebr. 11:1);
- “Laten ook wij … met volharding de wedloop lopen die vóór ons ligt, terwijl wij zien1 op Jezus, de overste leidsman en voleinder van het geloof” (Hebr. 12:1,2);
- “… daar wij ons oog niet richten op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet” (2 Kor. 4:18);
- “… want wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen” (2 Kor. 5:7);
- “… want door het geloof staat u” (2 Kor. 1:24);
- “… en wat ik nu leef in [het] vlees, leef ik door [het] geloof in de Zoon van God” (Gal. 2:20);
- “Maar <mijn> rechtvaardige zal op grond van geloof leven” (Hebr. 10:38);
- “Jezus Christus. Hoewel u Hem niet gezien hebt, hebt u Hem lief; hoewel u Hem nu niet ziet, maar gelooft, verheugt u zich in Hem met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde” (1 Petr. 1:7,8).
Moge God ons genade geven om de ogen van het geloof, die Hij voor ons geopend heeft, open te houden, zodat we niet alleen in een ‘Dothan’, maar in ons hele leven hier op aarde, ziende op Jezus moedig, krachtig en vreugdevol voorwaarts kunnen gaan.
“Wees niet bevreesd, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, u bent van Mij. Wanneer u zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, door rivieren, zij zullen u niet overspoelen. Wanneer u door het vuur zult gaan, zult u niet verbranden, geen vlam zal u aansteken” (Jes. 43:1,2).
Dit is een bemoedigend woord voor het gelovige Joodse overblijfsel, dat in de dagen voorafgaand aan de oprichting van het Koninkrijk door grote verdrukkingen gaan zal.
Maar ook elke gelovige van vandaag kan deze heerlijke belofte woord voor woord, volledig voor zichzelf nemen.
Hij is verlost van het oordeel en van alle slavernij. Hij heeft een persoonlijke, onlosmakelijke verbinding met God de Vader en met de Heer Jezus. Hij werd voor God gekocht door het bloed van Jezus en is Zijn eigendom. Is het denkbaar dat God, Wiens karakter onveranderlijk trouw is, hem soms zou kunnen vergeten en negeren?
Een angstig en lijdend hart kan zich aanvankelijk verlaten voelen te midden van de verdrukkingen en beproevingen. En als we aan de vervolgde broeders en zusters van onze tijd denken, zullen sommigen van ons misschien zuchten: waarom komt de Almachtige niet tussenbeide?
Maar juist het lijden en de beproevingen zijn het, die de gelovige van alle aardse en wereldse opvattingen reinigen, zodat de vleugels van zijn geloof weer vrij komen. Ze verheffen zijn geest tot het hart van God. En wat vindt hij daar? Overvloedige verkwikking in de zekerheid: “Hij is met mij!” Als hij door water en zelfs door rivieren moet gaan, moet hij door het vuur gaan, waar de vlammen van lijden om hem heen flikkeren – God zal ervoor zorgen, dat hij daardoor juist wordt gereinigd en gelouterd, maar nooit overspoeld of verschroeid, of zelfs verbrand. Als “de tent” van zijn ziel en zijn geest daarbij ook afgebroken wordt, weet hij: ik zal “een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, een eeuwig [huis], in de hemelen” (2 Kor. 5:1).
Wie in geloof wandelt, hoeft niet bang te zijn op de weg waarop God hem leidt. Want ook in de beproevingen die kunnen komen, zal hij leren roemen. Ze creëren gebaande wegen voor God in zijn hart, zodat de ziel kostbare ervaringen van Zijn onuitsprekelijke goedheid en trouw, evenals van Zijn tedere zorg, hebben kan. Wat een overwinning! Niets, maar ook helemaal niets, zal hem “kunnen scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus, onze Heer” (Rom. 8:31-39).
“Schrik niet en wees niet ontsteld, want de HEERE, uw God, is met u, overal
waar u heen gaat” (Joz. 1:9)
Dit bemoedigende woord werd Jozua gegeven, aan wie God een geweldige opdracht gegeven had. Hij moest Israël naar Kanaän leiden, de machtige vijanden die daar woonden, vernietigen, het beloofde land in bezit nemen en het als erfdeel aan de 12 stammen uitdelen. Hoe kan Jozua met die vijanden in gedachten en ook met het oog op het koppige en halsstarrige volk, dat hij in de loop van veertig jaren grondig had leren kennen en ontelbare keren had horen mopperen en dreigen, van deze taak teruggeschrokken zijn!
Hebt u ook de verantwoordelijkheid om het volk van God van onze tijd te helpen het uitgestrekte land van geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten in bezit te nemen? Bent u ontmoedigd, omdat u weinig gehoor en weerklank gevonden hebt en u de overweldigende vijand tegemoet getreden is? Wilt u al uw wapens neerleggen?
Richt uw blik omhoog! Als God u opdracht gegeven heeft, dan is Hij ook met u op al uw wegen, die Hij u laat gaan. Wat een belofte! “Alleen, wees” – in vertrouwen op Hem – “sterk en zeer moedig, door nauwlettend te handelen overeenkomstig heel de wet … Dit boek met deze wet mag niet wijken uit uw mond, maar u moet het dag en nacht overdenken” (Joz. 1:7,8). De apostel roept ons toe: “Overigens, sterkt u in [de] Heer en in de kracht van Zijn sterkte … Neemt daarom de hele wapenrusting van God op, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, na alles volbracht te hebben, stand te houden” (zie Ef. 6:10-20). Paulus had immers ook momenten van wanhoop, maar de Heer sprak tot hem: “Wees niet bang, maar spreek en zwijg niet, want Ik ben met je …” (Hand. 18:9,10).
Er is misschien weinig zichtbaar van het resultaat van onze inspanningen, maar laten we vooral met heilige ijver de goedkeuring van de Heer zoeken, die de opdrachten aan Zijn volk toewijst.
“Wees niet bang, kleine kudde! (Luk. 12:32)
De Heer sprak dit woord tot Zijn discipelen, die onder het volk van die tijd met maar een klein aantal waren, een “kleine kudde”. Maar ze vertegenwoordigden het gelovige deel van het volk aan wie de Vader op een dag “het Koninkrijk” geven zal.
Deze discipelen vormden na de opstanding van de Heer en na de uitstorting van de Heilige Geest met allen die in Jezus geloofden de “gemeente van God” op deze aarde – voor de kinderen van de wereld een geringe, verachtelijke zaak, maar voor de Heer “de schat” in de akker van deze wereld en die ene “zeer kostbare parel” om wie Hij alles wat Hij had verkocht (zie Matth. 13:44-46). De “gemeente”, die bestaat uit alle gelovigen op deze aarde, is tot op de dag van vandaag een “kleine kudde” onder de mensen gebleven. Het feit dat hele volkeren nu deel uitmaken van het christendom, verandert niets aan dit feit. Ook in hun midden is de “gemeente” van gelovigen slechts een minderheid dat klein en gering geacht wordt. In de loop van de eeuwen is hun ‘ellendig hoopje’ zo vaak beschimpt en vervolgd in de “christelijke” landen, vooral wanneer ze zich in trouwe afhankelijkheid van de Heer en Zijn Woord van de wereld afgezonderd hebben.
Zal de “gemeente” niet ooit voor de verenigde pogingen van de vijand en de wereld bezwijken en verdwijnen moeten? – Nimmer, want de Heer zei: “Op deze Rots” – dat is Christus, de Zoon van de levende God – “zal Ik Mijn gemeente bouwen, en [de] poorten van [de] hades zullen haar niet overweldigen” (Matth. 16:18).
Het is genoeg voor onze Heer wanneer “twee of drie” op één plaats vergaderd zijn tot Zijn naam, om in hun midden te treden (Matth. 18:20). Is dit aantal voldoende om een plaatselijk getuigenis ernstig te nemen en in stand te houden? Moge de Heer ons genade schenken, opdat wij ook hierin te allen tijde in geloof boven het zichtbare mogen uitstijgen en leren, de “gemeente” met het hart van Christus te beschouwen.
We hebben zeker reden om over het verval van het christendom, evenals over de zwakke toestand op veel plaatsen van het getuigenis van het éne lichaam van Christus leed te dragen, en om daarover ons diep voor de Heer te buigen. Als we “vruchten die de bekering waardig zijn” (Luk. 3:8) voortbrengen, zal Hij misschien een opwekking geven en meer getuigen toevoegen aan de “twee of drie.” – Maar laten we op onze hoede zijn! Ontmoedigd blijven door ons eigen falen en door de zwakheid van onze broeders, zou ongeloof zijn. Alleen door op te zien naar de Heer en Zijn kracht worden onze handen ten goede gesterkt. Alleen dan zullen we ons oprichten en zeggen: “Laten wij opstaan en gaan bouwen!” (Neh. 2:18).
Walter Gschwind
Jaargang: 1959 – Bladzijde: 353
Geplaatst in: Christendom, Geloof
© Frisse Wateren, FW