2 jaar geleden

Wat zijn de voorwaarden voor toelating?

Bijbelplaatsen: 1 Korinthe 5 vers 13; 2 Johannes vers 10;
1 Korinthe 16 vers 22; 10 vers 21-22

 

Dit is echt een belangrijke vraag. Ik heb een paar keer meegemaakt, dat iemand regelmatig naar de samenkomsten kwam en nooit vroeg of hij aan de tafel van de Heer mocht plaatsnemen. Hij zei tegen zichzelf: het is niet nodig om dat te vragen; dat moet toch vanzelfsprekend zijn. Hij vond dat hij, omdat hij gelovig was, daar zijn plaats moest kunnen innemen.

Toelating door anderen

Is dat werkelijk zo? Wanneer men samenkomt aan de tafel van de Heer om het avondmaal te vieren, moet men dan onmiddellijk een vreemdeling die zegt: “Ik ben een gelovige” de gelegenheid geven het brood te breken? Het zal iedereen die een beetje nadenkt duidelijk zijn, dat dit niet mogelijk is. De Heer geeft het gebroken brood en zegt tot zijn discipelen: “Dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt.” Dus iedereen die deelneemt moet een kind van God zijn. En hoe kan ik dat weten van een vreemdeling die binnenkomt? Moet ik het geloven omdat hij het zegt? Dan neem ik geen verantwoordelijkheid. Maar dat is nu juist het principe in Gods Woord, dat niemand het in eigen hand heeft om hier op aarde de christelijke positie in te nemen of om gemeenschap met anderen te hebben. Veeleer moet iedereen die komt, worden toegelaten door de anderen die vóór hem zijn.

We zien dit in Handelingen 2. De Heilige Geest daalde neer op de gelovigen en vestigde zo het koninkrijk der hemelen en het huis van God. Daarna kwamen anderen tot geloof, maar zij moesten via de eerste gelovigen tot het koninkrijk der hemelen worden toegelaten. Dit gebeurde door de doop. De uitdrukking “koninkrijk der hemelen” duidt op de plaats van zegen op aarde.

Maar niemand kan zichzelf dopen. Zij moesten gedoopt worden door de anderen die vóór hen waren, op wie in het begin de Heilige Geest was gevallen. De Heer gaf Petrus de sleutels van het koninkrijk. Nu moeten de gelovigen de anderen toelaten, wat betekent dat niemand zichzelf kan toevoegen. Hij moet door een ander gedoopt worden en toegelaten worden tot het koninkrijk der hemelen.

De Heer nodigt de gelovigen uit

Zo is het ook met de tafel van de Heer. De discipelen hadden het van de Heer ontvangen en zij moesten anderen beoordelen en toelaten. Daarom zegt de Heer in Johannes 20:23: “Wie u ook de zonden vergeeft, zij zijn hun vergeven.” De discipelen kregen de macht, het gezag, om zonden te vergeven voor zover het de positie hier op aarde betreft, natuurlijk niet voor de eeuwigheid – alleen God, alleen de Heer Jezus kan dat doen. Het is duidelijk dat men, om toegelaten te worden tot de tafel van de Heer, de voorwaarden moet stellen die het Woord van God noemt. Als het gaat om de tafel van de Heer en het avondmaal van de Heer, dan kan natuurlijk iedereen die de Heer uitnodigt daar zijn plaats innemen. Dus moeten we ons afvragen: Wie nodigt de Heer uit? Niet ongelovigen natuurlijk. Aan Zijn tafel, waar Hij hen het brood geeft en zegt: “Dit is mijn lichaam, voor u gegeven”, nodigt Hij alleen hen uit voor wie Hij werkelijk is gestorven. En we weten, dat de Heer alleen de zonden droeg van hen van wie Hij wist dat ze in Hem zouden geloven, dus de eerste voorwaarde is: ze moeten gelovig zijn, dat wil zeggen de zekerheid hebben, dat hun zonden vergeven zijn en dat ze vrede hebben met God.

Een wandel in overeenstemming met het Woord van God

Maar het tweede hebben we in 1 Korinthe 5:13: “Doet de boze uit uw midden weg.” Daar wordt gezegd, dat iemand die een broeder wordt genoemd, dat wil zeggen iemand die zijn plaats heeft ingenomen in het midden van de gelovigen, maar een hoereerder, een gierigaard of een afgodendienaar is, moet worden uitgesloten. Welnu, wanneer men bepaalde mensen moet uitsluiten, uit het midden weg moet doen, dan is het duidelijk dat je niet iedereen die in de gemeente verschijnt zo zonder meer kunt opnemen. Dus de tweede voorwaarde die het Woord van God stelt, is dat zijn wandel moet zijn zoals het een kind van God betaamt.

Geen dwaalleer aanhangen

De derde staat in 2 Johannes 10: “Als iemand tot u komt en deze leer (de leer van Christus) niet brengt, ontvangt hem niet in huis en begroet hem niet.” Hij mag dus geen verkeerde leer hebben. Het gaat er niet om of hij over enig punt anders denkt, maar dat hij dwaalt in fundamentele zaken van het Woord van God, zoals bijvoorbeeld ontkennen, dat de Heer Jezus de Zoon van God is, of beweren dat de Bijbel niet volkomen door God geïnspireerd is – dingen die fundamenteel zijn. Dat is een dwaalleer; de Heer staat dat niet toe. In Galaten 1 vers 8 zegt Paulus: “Maar zelfs als wij, of een engel uit [de] hemel, <u> eenevangelie verkondigen naast dat wij u als evangelie verkondigd hebben, die zij vervloekt,” en in 1 Korinthe 16 vers 22: “Als iemand de Heer niet liefheeft, die zij vervloekt worden.” Daar zien we dus dat hij zuiver moet zijn wat de leer betreft.

Geen verkeerde verbindingen

In 1 Korinthe 10 lezen we in verband met de tafel van de Heer dat iemand ook rein moet zijn in zijn verbindingen, dat ook onreine verbindingen een gelovige ongeschikt maken om zijn plaats in te nemen: ”U kunt niet [de] drinkbeker van de Heer drinken en [de] drinkbeker van [de] demonen; u kunt niet deelnemen aan [de] tafel van [de] Heer en aan [de] tafel van [de] demonen. Of willen wij de Heer tot jaloersheid verwekken” (vs. 21-22).

Het gaat er niet om wat de tafel van de demonen of de drinkbeker van de demonen waren (altaren van de heidenen en de beker die daar gebruikt werd). Ik wil alleen het beginsel aangeven, dat men ook rein moet zijn in zijn verbindingen, dat wil zeggen geen verbinding met een onreine leer of een onreine wandel hebben. Dit zijn de enige voorwaarden die gesteld mogen worden. Maar deze moeten gesteld worden, omdat het Woord van God deze ons aangeeft.

We mogen geen kennis verwachten

Het belangrijkste is dit: We kunnen geen kennis verwachten, maar wel de bereidheid om te leren. En zodra een kind van God vrede heeft met God, is hij in staat om te leren. Daarvoor kan hij de waarheid van God niet kennen en kan hij niet leren. Maar dan is nog de vraag of hij daartoe gewillig is. En als hij gewillig is om te leren, dan leert hij. Maar we mogen geen kennis veronderstellen, behalve dit natuurlijk, dat zijn zonden vergeven zijn.

 

Hendrik Leendert Heijkoop

Online in het Duits sinds 06.02.2007.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW