20 jaar geleden

Wat zegt de Bijbel over carnaval?

Hoewel dit artikel geschreven werd voor en in Duitsland, kunnen we toch zeker veel hieruit leren. Ook bij ons is het weer carnaval geweest. Er werd weer gedanst, gelachen en vooral gedronken. Ook de seksuele uitspattingen waren er ongetwijfeld weer. Wonderlijk dat dit er nog steeds is. Of niet?

Hoewel dit artikel geschreven werd voor en in Duitsland, kunnen we toch zeker veel hieruit leren. Ook bij ons is het weer carnaval geweest. Er werd weer gedanst, gelachen en vooral gedronken. Ook de seksuele uitspattingen waren er ongetwijfeld weer. Wonderlijk dat dit er nog steeds is. Of niet? Wanneer men eens onderzoekt welke betekenis carnaval heeft en waar dit gebruik vandaan komt, dan verwondert men zich, tenminste op het eerste gezicht, dat er ook een religieuze betekenis aan toegedicht wordt. Maar we zijn er aan gewend, dat bepaalde heidense gebruiken in Christelijke feesttijden omgevormd werden (bijvoorbeeld Kerstmis), en omgekeerd.

De vastennacht is de “vooravond van de vastentijd”. Maar eigenlijk heeft dit woord met “fasen” [een Duits woord – vertaler] te maken, en dat is een oud woord voor “närrisch sein” [wederom een Duits woord, hetgeen zoveel betekent als: “zot zijn” – vertaler]. Veel later spreekt men van carnaval [= vastenavondfeest – vertaler]. “Carne vale” komt uit het middenlatijn, en betekent: Vlees, leef wel! Dat betekent: Vlees adieu, omdat er 40 dagen geen vlees meer is. Daarom wordt in de vastennacht het “vlees” werkelijk uitgeleefd.

Een “heilig” carnaval

Toch is er ook nog een andere “voorganger” van het carnaval. Al tijdens de Romeinse tijd werd aan het einde van het jaar ter ere van de god Saturnus [= oude Romeinse godheid van landbouw en staat – vertaler] feest gevierd. Tijdens de “saturnaliën” [= het Saturnusfeest, een Romeins volksfeest dat 17-23 december gevierd werd] werden de slaven door de vrijen bediend. Ter ere van de godin Isis [= Egyptische godin van de natuurkracht – vertaler] werd dan een scheepswagen door de straten getrokken en geschommeld. Waarschijnlijk leidt men (ook) van dit “Carrus navalis” (zwemmende wagen) het woord Carnaval af. Later maakte men van de heidense cutus [=verering, eredienst] een Christelijk feest. En dit viel in het midden van de eigenlijk na het einde van de Kerstmistijd begonnen vasten- en boetetijd. Op de zondag voor carnavalsmaandag – de “Laetare” [= vierde zondag in de vasten, naar de aanvangswoorden van de mis – vertaler], mocht men vrolijk feesten. Uit het feest van de winterverdrijving kwam de “vastenavond” (afgeleid van het woord “vastelavond”) [vastenavond = vooravond van het vasten, dag van vreugde en ontspanning vóór de grote vasten; de drie dagen vóór aswoensdag, carnaval – vertaler]. Ook toen gold al: Op aswoensdag is alles voorbij. Het uitgelaten “maskeren en trommelen” drong zelfs de kloosters en geestelijke stichtingen binnen. Monniken en nonnen vierden het echter niet pas op zondag of maandag, maar al op vrouwenvastennacht. Men stelle zich voor: Op “priestervastennacht” koos men zelfs een narrenbisschop.

Een blik in de geschiedenis laat zien: Carnaval heeft als “feest van de verkeerde wereld”een belangrijke plaats op de Christelijke kalender1. Het is direct met Aswoensdag en de voorafgaande en navolgende vastentijd verbonden, zonder deze carnaval zou het helemaal niet denkbaar zijn. De eigenlijke vastentijd begint na de Kersttijd en eindigt met de Paastijd.

Een Christelijk carnaval

De dwaze drukte beroept zich nadrukkelijk op het tweestatenmodel van de kerkvader Augustinus: Aan de ene kant sprak men van “rijk van God”, aan de andere kant van “rijk van satan”. In een korte tijd – namelijk bij carnaval – kan het vergankelijk rijk van satan zich in alle vluchtigheid, kleurigheid, met drastische overdrijving en dwaze pronk ontvouwen. En de Katholieke kerk schijnt een soort ontspanning door uitspatting gewild of minstens toegestaan te hebben, opdat de Christenen in de aansluiting des te gewilliger het vasten weer overnemen. Voor de aanvang op Aswoensdag van de 40-daagse boetetijd dat bij het Pasen hoort, hebben de Christenen de laatste dagen nog eenmaal goed gegeten, gedronken, gedanst en feest gevierd, zich van alle beperkingen bevrijd, om zich opnieuw voor kerkelijke plichtmatigheden te kunnen motiveren.

De Aswoensdag heeft zijn naam overigens daardoor gekregen, dat as van de palmen van palmzondag van het voorbijgegane jaar op deze Aswoensdag werd gewijd, en dat deze as door de priester op het voorhoofd of de schedel van de “gelovigen” gestrooid werd. Op Aswoensdag werd volgens de volksoverlevering bovendien de duivel wegens zijn dwaling tegen de Goddelijke orde uit de hemel geworpen. Vandaar wel ook dat de festiviteiten op de dagen voor die woensdag, waardoor de duivel in zekere mate uitgedreven worden zou.

Wat zegt de Bijbel over Carnaval?

Tot zover enkel informaties over carnaval. Voor Christenen is het meer de vraag: Hoe ga ik met carnaval om? Heeft de Bijbel over dit thema iets te zeggen?Daarbij willen we op deze plaats niet voorschrijven wat ouders hun kinderen of hun onderwijzers zeggen moeten, wanneer zij op school of de crèche met carnaval geconfronteerd worden. Maar wanneer wij zorgen over dit thema hebben, moeten we ook antwoorden klaar hebben en zullen geen gevaar lopen, bijvoorbeeld door een ongegronde boycothouding onderwijzers te irriteren. We moeten in wijsheid wandelen, juist “tegenover hen die buiten zijn” (Kolosse 4:5).

En hoe staat u, hoe sta jij tegenover carnaval?

1. De Bijbel spreekt natuurlijk niet uitdrukkelijk over “carnaval” of “vastennacht”. De Bijbel is zelfs geen wetboek waarin we de letter “c” eenvoudig eens kunnen naslaan. God laat ons in de Bijbel veelmeer grondregels zien, die we op onze levenswandel toepassen moeten. Ons geweten moet in het licht van het Woord van God gesteld worden, opdat we een beslissing voor hem treffen, zonder dit uit wettische gehoorzaamheid “over te nemen”.

2. De carnavalstijd valt in het midden van de vastentijd. En over het vasten zegt de Schrift iets: vooral in het Oude Testament, in de evangeliën en in Handelingen. Waarom benadruk ik dat? Omdat wij in de brieven van het Nieuwe Testament geen enkel aanmaning om te vasten vinden, alleen twee meldingen, dat Paulus gevast heeft. Dat maakt duidelijk, dat het “letterlijke” vasten in onze huidige tijd niet meer de betekenis hebben kan, dat het in andere tijden eens had.
Paulus heeft gevast (2 Korinthe 6:5; 11:27). En in Handelingen lezen we eveneens van vasten (Handelingen 10:30; 13:2; 14:23; 27:9). Vasten wordt ook in verbinding met het gebed genoemd (“Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten”, Mattheüs 17:21; Markus 9:29). Het wijst erop, dat bij een ernstig gebed past het afstand doen van de genietingen van de dingen van het leven.
Op deze tekstplaatsen kan men zien, dat al binnen het kader van de huidige carnavalstijd het voorgeschreven vasten beslist geen bijbels voorschrift voor de Christen is. Daarmee zeg ik niet, dat men vandaag niet vasten kan, om op een bijzondere manier een gebedsonderwerp intensief voor God te brengen. Maar er is geen “Christelijk vasten” – God wil veelmeer, dat wij principieel van elke last en van elk genot afstand doen, dat ons in de Christelijke wedloop hindert: “… laten ook wij alle last en de zonde die [ons] licht omstrikt, afleggen en met volharding de wedloop lopen die vóór ons ligt, terwijl wij zien op Jezus” (Hebreeën 12:1).
3. We vinden in verbinding met carnaval uitgelaten en ongeremde vreugdefeesten, begeleid door een geest- en oorverdovende muziek met overheersende ritmes. Alcohol, vandaag vaak ook drugs en overmatige genotzucht zijn hiervan enkele voorbeelden. Het zal wel iedere Christen duidelijk zijn, dat het niets met Christelijke vreugde te doen heeft, die wij genieten mogen. Petrus schrijft in zijn tweede brief: “Zij achten de zwelgpartij overdag een genot; zij zijn vlekken en smetten en zwelgen in hun bedriegerijen, als zij bij u brassen. Zij hebben overspelige ogen, die niet ophouden te zondigen; zij verlokken onstandvastige zielen en hebben een hart geoefend in hebzucht, kinderen van [de] vervloeking” (2:13-14).

En de kleinzoon van de grote koning Nebukadnézar, Bélsazar, zou voor ons in Daniël 5 een grote waarschuwing moeten zijn. Voor hem was het uitgelaten feest de laatste maaltijd in zijn leven – dan verschijnt hij voor God, aan Wie hij rekenschap voor zijn leven verschuldigd is!

4. Overigens is zulke brasserij dikwijls met het lasteren van Goddelijke personen verbonden. Dat was bij Bélsazar zo (Daniël 5:4). En Judas maakt het in zijn brief eveneens duidelijk: “Evenzo inderdaad verontreinigen ook deze dromers [het] vlees en verwerpen [de] heerschappij en lasteren [de] heerlijkheden … Maar dezen, alles wat zij niet kennen, lasteren zij, en in alles wat zij van nature weten, zoals de redeloze levende wezens, daarin verderven zij zich … Dezen zijn de vlekken in uw liefdemalen, als zij zonder vrees bij u brassen en zichzelf weiden” (Judas 1:8-12).

Is het niet waar dat de beschrijving van deze mensen als dieren juist in de carnavalstijd niet beer zou kunnen zijn? Daarmee zinspeel ik niet alleen op de vermommingsvarianten. En hoeveel worden in de carnavalstijd ook Goddelijke personen gelasterd. Daarmee kan een Christen niets te maken hebben!
5. In 2 Petrus 3 hebben we al gezien, dat van echtbreuk sprake is. Er is ook nauwelijks een tijd waarin huwelijken en verhoudingen zo zeer gevaar lopen dan bij carnaval. Door de vermomming kan men de ander niet zien – en is vrij met diegene te dansen, met wie men wil. En iet zelden belanden dan twee wildvreemde mensen met elkaar in bed. Misschien slechts voor één nacht, misschien ook voor langere tijd.De Bijbel spreekt daarover duidelijke taal: “Maar voor de bangen, de ongelovigen, gruwelbedrijvers, moordenaars, hoereerders, tovenaars, afgodendienaars en alle leugenaars – hun deel is in de poel die van vuur en zwavel brandt; dit is de tweede dood” (Openbaring 21:8). Ook dat maakt duidelijk, dat een Christen zich bij carnavalsfeesten ook niet lekker voelt en ook niet deelnemen kan. Anders kan het gebeuren, dat hij aan zulk zondig gedoe een welgevallen heeft en zelf in zonde valt.
6. Bij het laatste punt is al de vermomming ter sprake gekomen. Ook in de Bijbel vinden we mensen die zich verkleed hebben. En men kan niet zeggen, dat er zich een positief voorbeeld onder bevindt. Saul verkleedde zich toen hij naar de waarzegster ging – en werd ontdekt (1 Samuël 28). Thamar was de schoondochter van Juda – maar zij verkleedde zich als hoer (Genesis 38). Was het juist, dat Jakob zich verkleedde om Ezau te spelen (Genesis 27)? En hoe was het met Achab en Josia die zich in de oorlog verkleedden (1 Koningen 22; 2 Kronieken 35)? Zelfs de duivel “verkleedt” zich en komt als engel van het licht tevoorschijn (2 Korinthe 11:14). En ook zijn navolgers, valse profeten, komen in schaapskleren tevoorschijn (Mattheüs 7:15; [verg. Handelingen 20:29 – vertaler]). Daarenboven worden juist door die carnavalachtige verkleedpartijen sommige personen en krachten bedenkelijk onschuldig voorgesteld (duivel, heksen). Of een Christen na ernstige studie over deze voorbeelden nog aan zulke verkleedpartijen meewerken kan? Wanneer men zich verkleedt, wil men een persoon voorstellen die men in werkelijkheid niet is. Dat hebben we als kinderen allemaal zeker wel één of meerder keren graag gedaan. Hangt met deze verkleding niet vaak het verlangen samen, dat ik graag iemand anders wil zijn, bepaalde eigenschappen graag zou willen hebben, die de Heer mij niet geschonken heeft?
7. Tenslotte wil ik nog de zo genoemde “Altweiberfastnacht” [letterlijk vertaald: ‘oudevrouwen-vastennacht’, zo in het Duits genoemd; dit is de donderdag vóór aswoensdag – vertaler] aan de orde stellen. Op deze speciale donderdag hebben de vrouwen het voor het zeggen – en kunnen zich van het totale gezag van de man ontdoen. Tenslotte is immers het hele carnaval een een afwerpen van gewoonlijke normen en wetmatigheden. Ieder kan doen en laten wat hij wil. Hij kan zijn persoonlijke “vrijheid” uitleven (en merkt niet, dat het uiteindelijk niets anders is dan gevangenschap van de duivel).

Maar het overtreden van de scheppingsordening van God, dat de man het hoofd van de vrouw is (1 Korinthe 11:3), dat tot in onze dagen geldt, geeft het aan carnavals-vrouwen openlijk heel veel plezier. “Vrouwen, weest aan uw mannen ondedanig, zoals het betaamt in [de] Heer” (Kolosse 3:18). Dit vers kan men ook in carnavalstijd niet eenvoudig uitwissen.

Afsluitend

Al deze punten maken tenslotte duidelijk, dat een God welgevallig leven niet met het vieren van carnaval te verenigen valt2. Natuurlijk mogen wij ons verblijden. Wij mogen ook een fijne maaltijd met elkander hebben. Maar zwelgerijen en uitgelatenheid in de zin van carnaval past niet bij een Christen. Waarom niet? Omdat het niet bij Christus past. En Hem willen wij vreugde bereiden.
Manuel Seibel

1. Het “kerkelijk jaar” met zijn feesten en gewoonten is in de overname van Oudtestamentische, joodse feesten meer en meer ingevoerd en vindt geen grond in de Bijbel. Ook wanneer vele Christenen bijvoorbeeld Pasen en Kerstfeest oprecht vieren willen – de enige “feestdag” in het Nieuwe Testament is de eerste dag van de week, de “dag van de Heer” (1 Korinthe 11:20; Openbaring 1:10).
2. Laten we hier liever consequent zijn! Een Christen die aan carnaval deelneemt, zonder de ergste uitwassen mee te maken, is dan eerder een karikatuur en zeker geen geloofwaardig getuige van de Heer.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW